Ifisawe ]&&a&sels.
Anekdoten..
Oplossingen der Raadsels.
rv.
Bosae oplossingen ontvangen van;
Corr c b ondentie.
„Zou er veel te halen zijn?"
„Meer dan genoeg om er een jaar vroolijk
Tan te leven."
Het meisje had genoeg gehoord. Hoe
Tersc.hrikt zij ook was, toch vond zij de
bracht om het kerkje zonder gedruisch te
verlaten en daarop ging liet in vliegenden
draf naar huis. Ge begrijpt, hoe vreemd
Tader en moeder opkeken, toen het meis-
(e het afgeluisterde gesprek meedeelde en
dat er dadelijk maatregelen genomen wer
den om de roovers behoorlijk te ontvangen.
Dé graaf wist best, waar de slotmuur het
ïlechtst was, en daar ging hij met zijn
twee dienaren staan. Zijn vrouw, zijn doch
ter en de twee dienstmaagden wapenden
rich ook met geweer of hooivork en zouden
het overige van den slotmuur bewaken.
Toen tegen twee uur de roovers werkelijk
kwamen en den muur wilden overklimmen,
bemerkten zij spoedig, dat de bewoners niet
in slaap waren. Zij werden zoo goed ont
vangen, dat zij met bebloede koppen moes
ten aftrekken; twee er van bleven op de
plaats dood en de drie anderen namen de
vlucht.
Den volgenden dag ontbood de graaf da
delijk een bouwmeester om den muur te her
stellen en hij nam zooveel bedienden in
dienst, dat hij geen rooversaanval meer be
hoefd© te vreezen.
D© gravin liet van het kleine kapelletje
een prachtige kerk maken, die de kerk van
Marie-Kulm heet, en waarin het schaak
bord werd opgehangen, dat aanleiding was
geweest tot de mislukking van den aanslag.
D© kerk bestaat nog en het schaakbord
is er nog te zien, maar hoe het verder met
het moedige meisje gegaan is,, daarvan
vermeldt de geschiedenis niets.
Ingezonden door Pieter Coffrie.
L
Ik val uit 's hemels wolken neer.
Ook vindt gij soms mij aan een heg,
Waar schapen gingen langs den weg.
Hoewel van aard verschillend zeer.
De eerste letter weggcroofd,
Zoek mij vooral dan aan uw hoofd.
ismaar ga hem nu niet weer aan den gang
maken, want hij beeft zijn Zon dagboek
meegenomen en is zoo zoet als hij maar
zijn kan."
Het was Nancy, die op een prachtigen
Zondagavond aan de deur der hoeve stond.
De oude boerin was alleen thuis en zij wees
met de hand naar de plek, waar men
haar kleinzoon kon vinden.
Nancy ontdekte hem enkele minuten la
ter languit tusschen de welriekende klaver
uitgestrekt, terwijl er een opengeslagen
boek vóór hem Lag.
Toen hij het gelaat naar haar ophief,
droeg dat zijn meest engelachtige uitdruk-
king.
,,Wel zoo, wat kom jij hier uitvoeren?"
vroeg hij.
„Wat met je praten", en zonder verde
ren omslag zette Nancy zich naast hem
neer: „wat doe jij, en wat noemt je groot
moeder je Zondagsboek?"
„De Pelgrimsreis." Ik ben er dol op,
jij ook niet? Ik heb het al ik weet niet hoe
dikwijls gelezen en er nu een heel mooi
iets bij gemaakt".
„Vertel mij dat eens,'' zeide Nancy ver
langend.
Teddy blikte naar de purperkleurige
heuvelen op een afstand en de zacht getin
te avondlucht daarboven, waarlangs kleine
Tolkjes van allerlei vorm en grootte gle
den. Er kwam een droomerïge uitdrukking
in zijn oogen, toen hij antwoordde:
„Het is een Zon dagverhaal, dat ik voor
mijzelf bedacht heb en nooit aan iemand
anders vertelde. Ik herhaal het alleen bij
mijzelf als ik buiten ben en alles doodstil
om mij heen is; dan wordt het juist als
of het waar was".
Ingez. door Barend de Wit.
II.
Aan het eerste kan men overvareD
Het laatst' doet elf min één ontwaren,
't Geheel is een getal,
Dat elk licht raden zal.
Ingezonden door Hermine Huntelman.
III.
Mijn geheel hoort bij den visscher thuis.
Wie 6 7 8 is, mag niet slordig genoemd
worden.
Een 5 2 8 is een paard.
8 2 6 is een metaal.
Het varken, dat verkocht wordt, is ta
melijk 17 8.
6 7 3 is een meisjesnaam.
Ingezonden door G. Wakka.
IV.
Hier zijn do klinkers door stippen ver
vangen. Zet men nu de klinkers weer op
zijn plaats, welk spreekwoord leest men
dan
.e m.rg.nst.nd h..ft g..d .n cLn m.nd.
V.
Ik ben een plaats in de Zaanstreek.
Onthoofdt gij mij, dan ben ik een li
chaamsdeel.
Ing. door Abraham de Graaff.
Hij wist het.
Meester, tot leerling: „Waar worden de
olifanten gevonden, Jan V'
Jan, triomfantelijk: „Die zijn te groot,
om zoo maar te verliezen."
Ingezonden door Suze Tegelaar.
Een Fides, die in Holland woonde, kwam
in zijn dorp terug. Zijn vriend vroeg, wat
de menschen in Holland tegen een lan
taarnpaal zeiden.
„Wel," antwoordde hij, „lantaarnpaal."
„Zoo", zeide zijn vriend, „wij niet, want
wij zeggen niets en loopen hem gewoon
voorbij."
Vreemdeling: „Waarom Luidt de klok
zoo den geheel en dag"?"
„M ij moest je het maar eens vertellen,"
zeide Nancy op smeekenden toon.
„Nu, het is hoe ik naar den hemel zal
komen".
Nancy zette groote oogen op van ontzag.
„Wil je dat ik je dat vertellen zal?"
Zij knikte en Teddy hernam, heel plech
tig: „Luister dan; ik lig hier in dit veld.
Het is heel, heel stil. Daar hoor ik een
zacht geritsel achter mij. Ik kijk niet om
en opeens verschijnt een mooie, witte en
gel. Nu staat hij tegenover mij."
„Hoe ziet hij er uit?'»
„Hij is gekleed in witte, blinkende stof
en heeft heel witte, gevederde vleugels.
Zijn gelaat is glimlachend. Hij heeft oogen
als die van moeder en haar als dat van
Sally White".
„Vlashaar noemt moeder het," viel Nan
cy hem in de rede.
„Ja; en hij staat heel stil. Neen, geen
woord nu. Je moet naar hein luisteren,
si Teddy," zegt hij; „ik ben gekomen om
jo mee naar den hemel te nemen". En nu
sta ik op. Ik luister uit al mijn mach+;
maar zeg niets en hij spreekt weer: „Jo
bent geen goed soldaat geweest; maar toch
heeft de Kapitein je noodig. Kom mee
Ik neem du tusschen zijn vleugels plaats
en sla de armen om zijn hals en hij oaeint
op te stijgen. En ik zie moeder en £,j oot
je en Oom Jack en ik wuif hen toe en
moeder zendt mij een handkus en roept:
„Groet vader voor mij,'» en voort gaan wij,
over onze velden en den straatweg en de
weiden van pachter Green en daarna vlie
gen wij regelrecht naar den top van dien
berg daarginds".
(Wordt vervolgd).
Boer: „Omdat de kiakkeluider aan het
touw trekt."
Reiziger: „Heb je karnemelk?"
Boer: „Jawel, meneer."
Reiziger: „Geef mij dan een glas, maar
zoo van de koe, hoor."
Ingezonden door Marthil Loozen.
Patroon: „Gij zijt uit mijn dienst ont
slagen."
Bediende: „Wat L ik dan gedaan, mijn
heer?"
Patroon: „Niets, absoluut niets. Di^ is
ds reden, waarom ik u niet Langer gebrui
ken kan."
Ingezonden door Anton Loozen.
Een lekkerbek: „Is u een dierenvrienctt"
„0 ja, ik houd bijzonder veel van een
gebraden kip."
L
Prins Maurits.
Ii.
Een goed begin is 't halve werk.
III.
Pannekoek.
Schoorteen.
V.
Anna PauLowna,
Marines en Judith Planjé, Jaantje en
Lena Gestman, Martha en Catriena van
Klaveren, W. Guy ken, Jacoba Stephanus,
„Muurbloem", Martha Stroebei, (Jlasina
en -ïaria van Dorp, Jansje van den Born,
Dina Verheggon, „Woudletie", Martha
Kwaadgras, Gerard Brum meikamp, N.
Groenendijk, Jacoba van Weeren, Pieter de
Wit, Barend de Wit, „Geertruida van Lei
den", Hendrik Eggink, Anton en Gerard
Righart van Gelder, Jaooba Ma-ssaar, Hein
tje Vancveld, Abr. en J. Galjaard, Betsy
on Marie de Nie, Cecilia Paulides, Cornelia
v. d. Veer, Jacobus v. d. Velden, Truus v.
d. Upwieh, Charley Ball, Hermina Hun
telman, Annie Switser, Ingetje en Freek
Wempe,, Piet en Lucas Leemans, Abraham
de-Graaf f George KLesser, „Sneeuwklokje",
Israel Slager, Greta Kurrels, Ine van Nif*
terik, Ida Dirkse, HenTi Le Grand, Johanna
Le Grand, Willem van Wclzen, Marie Pop-
tie, Dina v. d. Post, Frans, Toos en Hen
drik Boom, Willem Laterveer, Helena,
Margaretha en Johan Tierolf, Helena Ver
hoog, W. en C. Vink, '„Klaproosje", Marie
Rodenburg, Adolf v. Lindon, Cato en
WiUielmina Stoeke, Suze Tegelaar, Johan
en Freek Boy, Mathieu, Johanna, Alida en
Hendrika Blom, Jac. Dieben, Pieter Cof
frie, Lodewijk Pierlot, Martha, Antoon en
Gerard Loozen, M. v. d. Broek, Jan G. od
G. Wakka, te Leiden.
A. Graf, te Amsterdam.
Betsy, Marie, Annv en Jo Boers, te
's-G ravenhage.
Haziua en Mientje Lemmerzaal, Jo Lom-
merzaal, Mietje Kook, te Kaag.
Joaan van Aalst, te Lisse.
Nellie en Jannic Timme-rs, te 0 e g s t-
gee st.
Anna van Delft cn „Boschviooltje", te
R jj n s b u r g.
„Kamperfoelie" en Karei Griffioen Jr.,
te Zwammerdam.
D© prijzen vielen ten deel aan: Cornelia
v. d. Veer, te Leiden en Johan vaü
Aalst, te Lisse.
J an G. Wak k a. Ik houd mij voor op
merkingen betreffende de raadsels altijd
ten zeerste aanbevolen en heb dan ook goede
nota genomen omtrent hetgeen je mij
schrijft. Je nieuwe raadsel kan ik tot mijn
p-Dijt niet gebruiken, want „den laat sten
Augustus", vind ik geen eigenaardig© op
lossing. Verzin eens iets anders, beste
vriend.