Zich ergeren. ■vroeg in den morgen verlaten. Nu, tot ziens, liefste Weinige minuten later was hij op den te- irugweg naar „Barroyal", opgewonden en igelukkig. En zijn stemming bleef zoo tot 'zijn hand stieit op iets vreemds en hards 'in de jas, die hij droeg. Hij haalde het te voorschijn en daar lag [glinsterend een groote diamant op zijn ihand, een van die reusachtige exempla ren, afzonderlijk in goud gevat, die hij in :het j uweoLenkistje had opgemerkt. Goede hemel 1" riep hij uit. „EcLna jheeft het weggenomen en hierin gestokeu om mijnentwille 1" III. ,,Ik kom om een buitengewoon onaange name zaak, sir Felix," zeide de oud^ dar 'me uit het huis in de Dowerstreet, een knappe oude vrouw van iets meer dan rnid- 'delbaren leeftijd, den volgenden dag, toen op „Barroyal" kwam. ,,Ik kan geen onaangename zaken met ;een bezoek van u in verband brengen," .zeide hij galant. Zij negeerde het compliment, doch klem- ido de lippen op elkaar. Hoogst onaangenaam," herhaalde zij 'met klem. „Gisteravond was juffrouw Eden gedu- jrende een paar uren alleen in huis en in jdien tusschentijd is Ninian er geweest en m jhet boudoir binnengelaten". „Daar had hij zeker niet behooren te jkornen." „Het "was op zijn minst genomen niet inaar behooren, maar dat is de kwestie |niet. In de kamer bevond zich het kastje jmet mijn beroemde familie-diamanten. (Omdat het familiestukken zijn, draag ik Ier altijd persoonlijk zoi-g voor, en ik heb Ihet kastje in de bra2.dkast gesloten, on- jmiddellijk nadat Ninian was vertrokken, jdoch zonder den inhoud na to zien. Doch toen ik dat, nu juist een uur geleden deed, Iontdekte ik, dat een fraaie groote diamant, jde meest waardevolle van alle, ontbrak, j Hij was er nog teen ik g^beravond uitging. :Na dien tijd hebben alleen uw neef, mijn (gezelschapsjuffrouw en ikzelf het kastje ook maar gezien. Mijn gezelschapsjuffrouw is van morgen uitgegaan om een bezoek |af te leggen, maar het is eenvoudig onmo- gelijk, dat zij het juweel gestolen heeft!" Voor een oogenblik vergat de baronet Jzrjn gewone diplomatische kalmte. „U wilt t-och niet insinueeren", riep hij uit, ,,da£ Ninian het gedaaa heeft?" „Ik insinueer niets. Maar wetende, dat 1 hij juffrouw Eden goed kent, ben ik eerst I hierheen gekomen om te vragen of hij een Iverklaring kan geven." De jonge man werd geroepen. Hij kwam en zag er geheel ontdaan uit. Wel begrij pende wat er aan de hand was, voorzag (hij, dat hij zijn aanstaande vrouw niet verdacht maken kon, en evenmin, tegen 'haar uitdrnkkelijken wil in, verklaren, dat zij dat was. I „Het is een gekke geschiedenis", mop perde zijn oom, toen de zaak was uiteenge zet. „Een idiote vergissing „Is het niet,'* viel Ninian hem in de rede, „want ik heb den diamant." Sir Felix stond verstomd. Zijn bezoek ster vloog overeind. „Je zult hem dadelijk teruggeven," riep Tiit. Maar dat zou een verklaring uitgelokt hebben, die hij tot eiken prijs moest ver mijden. „Dat kan ik op het oogenblik niet," ant woordde hij kloek. Zijn oom fronste zoodanig do wenkbrau wen, dat de monocle hem uit het oog viel. „Heb je," fluisterde hij, „hem gebruikt om het geld te krijgen, dat je noodig hadt?" „Dieven geven nooit redenen op," ant woordde de bezoekster. „Maar ik heb om juffrouw Eden getelegrafeerd en zoodra zij terug Is, zullen do noodige maatregelen (genomen worden." Zij ging op de deur toe, maar sir Felix vhield haar terug. „Laat ons alleen, Ninian", zeide hij. Eh de ander gehoorzaamde. „Ik kan op het oogenblik geen verkla- ring van het gebeurde geven," begon hij, „maar wat ik u bidden mag, geef geen ruchtbaarheid aan eenschandaal, dat den nam van Barroyal zou -vernietigen". „Ik heb geéh belang in den naam van Barroyal," antwoordde zij weer. „Maar ik zou graag willen, dat u dat wel hadt," ging hij haastig voort. „Giste ren had ik een gesprek met Ninian, dat tot resultaat had, dat hij naar. u is toege gaan om een vereeniging voor te slaan tus- schen uzelf en het huis Barroyal". Haar wangen kleurden zacht. „Zeker met uw neef," zeide zij scherp. Sir Felix voelde, dat de opoffering moest plaats hebben. „Met uw onderdanigen dienaar," ant woordde hij, buigend. „Indien u datgene wilt aannemen, wat ik u bieden kan, dan z^l ik mijn best doen u gelukkig te ma ken als lady Barroyal, en dan zult ook het belaag zien van den naam Barroyal van deze smet te vrijwaren." Er was een oogenblik stilte. Toen stak zij hem de hand toe. „Ik neem het aan", antwoordde ze week, Maar Edna, di«e met Ninian samen bin nenkwam, viel haar in de rede. „Ik heb uw telegram ontvangen," ging het meisje voort, „en ben dadelijk terug gekomen om te zeggen, dat ik den dia mant heb genomen." „Hé," riep de oude dame uit. -„Wat een ontknooping 1 Ik was verplicht voor ute zorgen, dat hij terecht kwam, maar u hadt het volste reoht uw eigendom te nemen.v „Haar eigendom!" riepen Sir Felix en Ninian tegelijkertijd uit. „Ja," antwoordde het meisje, zelf lachend, „ik ben Agnes Mac Quaigh... Dit is juffrouw Eden, die vroeger mijn gou vernante was en nu mijn beste gezelschaps juffrouw. Toen ik eenmaal rijk was, werd ik zoo achtervolgd door h„eren, die op mijn fortuin aasden, dat wij een poosje van naam hebben verwisseld. Niemand kende ons hier persoonlijk." „Maar,!" protesteerde de baronet, „ik heb juist deze dame om haar hand ge vraagd en ze heeft toegestemd." „Ik feliciteer, u," zeide Agnes vroolijk. „Juffrouw Eden is van goede familie en ik mag het nu wel zeggen, ze had al lang een goed oogje op u." ,.Ik heb je in verzoeking gebracht," zei- do ze daarop tot Ninian, „om je teabeproe- ven. En ik heb je genomen, omdat je den toets hebt doorstaan, omdat ie me liefhadt, toen jo dacht, dat ik arm was. Wil je je terugtrekken Hij zag haar diep in d? oogen. „Je brengt me weer in verzoeking, maar nu niet om een diamant te stelen, maar een kus l" Het mensebdom is spoedig geneigd zich te „ergeren". De minste kleinigheid en een zaak, die ons soms in het geheel niet raakt, is daartoe voldoende. Men zou een zeer vermakelijke lijst kun nen samenstellen van de dingen, die zoo al aan den een of den ander ergernis ge ven. Ergert Jan zich soms niet aan Piet, wijl deze met een rotting uitgaat, wat Jan eigenlijk ook wel zou willen, maar wat hij voor de menschcn niet durft? Ergert juffrouw A zich niet dagelijks aan juffrouw B., omdat deze maar steeds naar Den Haag gaat, wat naar haar zeg gen haarzelf onmogelijk is? Ergert X. zich niet aan Z., waar deze rijkelijk met de gave der welsprekendheid bedeeld, in elke vergadering een hoog woord veert, terwijl hijzelf, zwaar ter ton ge zijnde, hiertoe geen kans ziet? Geeft het mooi en nog mooier toetakelen hunner respectieve so rui ten tussch^n buren. op de Langegracht onderling niet voortdu rend aanleiding tot ergernis? Laat ons zand strooien over heb „waar doen zij het van?"; over het „zij moesten zich schamen"; over het ,,'t is meer dan erg" en alle dergelijke, door zekere soort van ergenis ingegeven uitroepen en ont boezemingen meer. Maar wat helpt het, zand over dit alles te strooien? Al werpt gij al het zand van onze natijzijnde duinen er over, gij zult die ergernissen daaronder niet verstikken. Daarvoor is haar kiem- en haar groeikracht veel te groot. Ergerde zich laatst niet een kennis van mij aan een anderen kennis, omdat deze op een uitvoering van „Cats" een boord als een manchet om zijn hals had, wat volgens kennis 1 hem niet paste? Nu, in een anderen zin paste hij hem ze ker niet, want hij was hem zooveel te hoog, dat hij er nog meer last van had dan van een stijven nek. Hoorde ik kort geleden niet hoe iemand zich ergerde^ toen hij op een mooien avond een zijner buren met diens vrouw vooraan in den „Turk" zag zitten en daar een glas bier gebruiken? „Dit past niet", zeide hij, maar een half uur later deed hijzelf zonder zijn vrouw en niet vóór, maar in „De Harmonie" het zelfde. Paste dit dan? Ik zat eens in do Pieterskerk, toen mijn buurman mij aanstootte en zeide: „Zie jij die daar zitten, die had van de week een stuk in zijn kraag als een ouwe Zwitser en nou zit hij hier in. de kerk; 't is meer dan erg." In mijn eenvoudigheid had ik altijd ge dacht, dat de kerk voor zulke menscheo juist goed was, maar die illusie werd mij toen ook weer ontnomen. Een tijdje geleden ging te Zoeterwóude op een avond het paard van een melkwagen op hol. Het beest brak een ruit, rende palen om ver en scheen in zijn woeste vaart nog heel wat ongelukken te zullen veroorzaken. Een moedig man deed ter voorkoming hiervan een poging om het hollend paard te grijpen. Helaas, dit mislukte en de man liep ten overvloede verschillende kwetsuren op. „Nou, onze maat had nogal durf, hè?'1 zei ik tegen een ander, die daarvan getuig? geweest was. „Nou," was het antwoord, „durf. Ik vind het stom oan je er aan te wagen; voor iemand met een huishouden vind ik het ergerlijk om zioli aan zulke ongelukken bloot te stellen." Een leelijk koud stortbad van ergernis op mijn enthusia&me, en, daar ik ook een huishouden heb, een ongevraagde les voor mij om nimmer een hollend paard te willen pakken. Wel was hier van pas het woord: „Wee hem, door wien de ergernissen komen," of schoon ik dat vroeger nooit zoo met hollen de paarden en kapotte gezichten in ver band had gebracht. Intusschen, Hildebrand had in zijn „Ca mera Obscura" misschen wel gelijk, toen hij, naar aanleiding van een opmerking van mevrouw Kegge, lien, die zich. steeds ergeren, „onverstandig" noemde. Geeft het ergeren u wat? Ik geloof niet veel goeds. Geeft het anderen wat? Ik houd het er voor van niet. Wat dan? Zijn er geen dingen, gebeuren er. geen za ken, waaraan men zich ergeren moet? "Voorzeker maar al te veel. Edoch, in zulke gevallen is ergernis niei afdoende. Als gij een kind op straat ziet mishande len, helpt het het stumperdje dan wat, als gij u daaraan ergert en verder niets? Edna Lyall verhaalt in haar „Wij bei den'\ dat Erica Lukburn, de atheïste, dit ook eens zag. Ergerde zij zich? Waarschijnlijk we!, te meer, daar het een moeder was, die haar eigen kind sloeg. Maar zü deed meer dan zich oreren; zq

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12