ZO N D AG5 EMA D IEID5GH DAGB1AD •v. VAN HET N2. 14577. Derde Blad. 31 Augustus 1907. All e »«aa6a«#66ö#aê00 iii Een onverwachts ontknooping. '1* 9 mtm Koninginnedag. Laat nu de dripkleur wapp'ren Van dak en torentin En laat een feestlied rijzen Voor onze Koningin 1 Laat vroolijkheid nu heerschen Tot 't vallen van den nacht En laat dan 't feestvuur knettren ln bonte kleurenpracht. Heil U, o Koninginne, Heil U op dezen dag, "Nu Neerlands volk weer blijde Uw jaardag vieren mag. Het zendt zijn beste wenschen Voor U tot God omhoog Opdat Hij U bewaren En rijk U zeeg'nen moog\ Ja, dat aan 's Prinsen zijde, Gods zegen op U daal', En dat de zon der vreugde Uw beider pad bestraal'. Regeer dan, Koninginne, Zoo nauw aan ons verwant, Regeer nog tal van jaren Tot zegen van Uw land. V*|/VWVW\'VW I. „Maar, mijn beste Ninian," zeide sir Fe lix Barroyal die vroeger in diplomatie- ken dienst was bedaard, „denk je dan, dat het geld mij op den rug groeit?" Zijn neef Ninian Bar royal ontkende dat te veronderstellen. „Maar," voegde hij er aan toe, zijn moed weer wat bijeenrapende, „ik hoopte, dat u, indien ik u vertelde hoe ik in de be nauwdheid zit, misschien een middel zoudt weten te vinden om er mij uit te redden." „Ja, je drukt jc voorzichtig genoeg uit, zeker omdat je jeugdige bescheidenheid je belet de dingen bij hun naam te noemen. Maar een feit is het. dat je de politie ontlqopen bent en nu bij mij om contan ten of cm raad of om beide i.omt vragen, maav bij voorkeur om contanten. Js dat niet zoo 1" Ninian zweeg en zijn ocm ging voort: „Ik kan geen geld maken en dat heb ik nooit gekund. En evenmin heb ik het be schikbaar om het jou te geven of te lee- nen. Ik lijd zelf aan een chronisch tekort, ^at op het oogenblik in zijn ernst nog van beteekenis is op den koop toe." „Ik hoopte," zeide zijn neef aarzelend, „uw landgoed „Barroyal", dat ik tooh van u erven moet, dat u daar misschien een hypotheek op zoudt wiilen nemen „Een mooi denkbeeldMaar er kan niets van komen. „Barroyal" is al meer dan zwaar genoeg belast; geen varkenshok of er zit een papieren dak op en de rente is ongeveer even hoog als de opbrengst van de geiheele uitgestrektheid.. Je moet wat anders verzinnen." Ninian richtte zich op en zag zijn ouden bloedverwant recht in het gelaat. „Ik heb u verklaard," antwoordde hij vastberaden, ,;dat mijn moeilijkheden niet het gevolg zijn van verkwisting. Ik ben bang genoeg geweest borg te zijn voor een vriend, die niet kan betalen, en na zullen zijn schuldeischers mij aanspreken. Ik ben naar n gekomen als mijn laatste toevlucht. Indien u mij niet kunt helpen, rest mij alleen nog een daad van wan hoop." Hij spTak met nadruk. Het was duide lijk, dat hij volkomen meende wat hij zei Zeer bevredigd hierover zag sir Felix hem nieuwsgierig aan door zijn monocle. „Als je wanhopig bent," zeide hij droog jes, „waarom trouw je dan niet? Daar heb je Agnes Mac Quaigih, waaraan ik onlangs het huis in de Dowerstreet heb verhuurd. Het schijnt, dat je belang in dat huis bent gaan stellen sinds zij het betrokken heeft, en indien zij je hand wilde aannemen, waren al je moeilijkhe den de wereld uit." „Zij is tweemaal zoo oud als ik." „En heeft zonder eenigen twijfel twee maal zooveel verstand als jij. Hoe het zij, ik weet, dat haar vader haar een kwart- miliioen pond heeft nagelaten. Dat is meer dan genoeg om alle hypotheken van „Barroyal" af to lossen, als jij het land goed in handen krijgt. Of, als je daar nog gedurende mijn leven mee zoudt willen be ginnen," voegde hij er aan toe, „dan kan je op ïnijn medewerking rekenen." Maar hij slaagde er niet in Ninians en- thusiasme op te wekken. „Ik heb haar niet lief," zeide hij on willig. „Liefde." Sir Felix herhaalde het woord op sarcastischen toon. „Ik heb zestig jaar lang ongehuwd door de wereld gezworven en het eenige zekere, wat ik omtrent li^t- de heb geleerd, is, dat ze geld kost. En op dit oogenblik heeft de dame het wol en jij hebt het niet. Traag haar, kerel," drong hij, eenigszins zachter aan. „Als jij het niet doet, op jn woord, dan zal ik nog moeten zien wat ik zelf gedaan kiijg. Dat zou een tweede manier zijn oujf jou en „Barroyal" nit de naarneid te hel pen. Maar het zou een zwaro opoffering voor mij zijn," eindigde hij met een zudht, die al Ninians ernst op de vlucht joeg. „Nu," antwoo: 1de hij Lachend, „ik zal van avond eens naar de Dowerstreet gaan met het boek, dat ik beloofd heb te zullen brengen, en dan zal ik ceijs peilen hoe de kansen voor u staan." II. „Jonkvrouw Mac Quaigh is uit en de bedienden ook," verklaarde Edna Eden den bezoeker Ninian. „Zij zijn naxr het dorp gegaan, naar de uitvoering van een vereeniging, waar de juffrouw bescherm vrouw van is.. Ik ben alleen thnis geble ven." Juffrouw Edna Eden was de gezelschaps juffrouw van jonkvrouw Mac Quaigh, een rijzig, slank meisje met zwart haar en diepe, bruine oogen. „Dat tref ik dan," antwoordde Niniao, „want het was er mij vooral om te doen een oogenblikje rustig met u te kunnen praten." Zij kleurde een weinig, maar liet hem toch in een klein salon, dat als boudoir gebruikt werd. „Hier is het gezellig," zeide zij, Jren andere kamers zijn gesloten." Zij liet zich in een gemakkelijken stoel bij het vuur neerglijden en Ninian nam te genover haar plaats. Zooals zij daar zat, in die huiselijke omgeving, maakte zij een diepen indruk op hem. „Juffrouw Edna Eden," begon hij, on vast. „Ik moet u meer zeggen dan waar ik voor gekomen ben. Wij hebben elkaar in den laatsten tijd dikwijls ontmoet, en ik voel, dat ik je nooit te dikwijls ka/n ont moeten. Ik houd van je, Edna....Kan jeWil je? Houdt je ook van mij? Wil je mijn vrouw worden?" Een oogenblik sloeg zij de oogen neer. Dan zag zij hem flink in het gezicht. „Zoudt u, de erfgenaam van „Bar royal",, willen trouwen met een meisje, dat geen cent bezit?" vroeg zij. „Barroyal'5 is niet veel meer dan. een naam," antwoordde hij eerlijk, „en ik heb evemzoo geen cent in de wereld." „Wat bedoelt u?" vroeg zij. Hij aanselde, niet voorbereid op ruik 'n vraag. „^Vergeef mij, dat ik zoo spreek," voegde zij er bijna smeekend aan toe, „bedenk, dat ik geheel alleen op de -~ercld stadat ik mijzelf moet verdedigen." Zwijgend hoorde zij zijn gansche geschie denis aan, zooals hij ze haar in volle openhartigheid vertelde, tot den laatsten raad van zijn oom toe. Toen hij geëindigd was, greep ze naar het ju weelenkastje, dat in haar nabijheid stond, en opende het. „Arms jongen", riep ze vol medelijden uit. „Lot lijkt me een schande toe als je zoo verlegen zit, dat tienmaal do waarde van wat je noodig hebt hier geheel nutte loos ligt. Dat zijn de familie-diamanten der Mac Quaighs. Ik wou, dat ik er je wat kon geven, al was het maar een enkelen." Ninian staarde, aan een groote kwelling ten prooi, naar de diamanten en zijn stem was" ruw, toen hij antwoordde: „Onmogelijk 1" Zet die dingen weg, maar zieg me, wat is mijn lot. Ja of neen?" Zij stonden beiden overeind, toen bui ten wielen over den weg ratelden. „Daar komen ze terug!" riep arj" uit., „Het is ja, maar Hij trok haar, zonder dat zij ernstigen tegenstand bood, tegen zich aan. „Maar," bracht zij uit, ,,piemand Tn-ig hec weten voor ik je schrijf. Ik zal haar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11