De Muizentoren. vatten, bedekten zij het geheele dek en vlo gen in bet scheepsruitfi, dat wegens do warmte openstond. Dit gebeurde tegen zonsondergang; het ruim werd dus .weer gesloten, en voort zeil 'o het schip met zijn tallooze passa giers, tot eenige uren daarna de zon op ging, en de zwaluwen haar vlucht naar het Zuiden namen. In dit oogenblik kwam de kapitein op het dek. „Wat is dat voor een leven?" riep hij knorrig. „Dat zijn de zwaluwen in het ruim, zij kunnen er niet uit, kapitein De kapitein boog het hoofd en luisterdè. Het waren de zwaluwen, de arme kleine gevangenen. Het was een akelig gehoor. Zij piepten zoo benauwd in hun doodsangst. „Doe de luiken opehl" beval do kapitein. Dit bevel werd onmiddellijk opgevolgd. Weg vlogen de zwaluwen. De kapitein oogde hen na tot hij ze niet meer kon zien door de tranen- Van dat oogenblik af sprak hij nimmer een kwaad woord tot matroos of scheepsjongen. Het angstgepiep der zwa luwen had zijn karakter in dit opzicht ge heel veranderd. Op een mooien, wannen zomermorgen wandelde een jonge Duitscher den weg op naar Bingen. Hij hield njn oog reeds geruimen tijd gevestigd op een toren in de verte, die hem echter geen kerktoren toescheen. In ge dachten verdiept wat dat voor een toren wezen zou, wandelde hij voort, toen h5j voetstappen hoorde, en, opkijkend, een ouden jager zag aankomen, met wien hij kennis maakte, en dien hij vroeg of men nog ver van de stad verwijderd was. „Nog ongeveer een kwartier uurs, heer schap," antwoordde do jager, terwijl hïj den weg met het oog mat. „En weet ge ook," hernam Arnold 900 -was «ijn naam „wat dat voor een to nen is, die zich ginds midden in den Kajn verheft?" „Dat noemen wij den muizentoren, heer schap," hervatte de jager, „en zoo gij lust hebt iets naders van dien toren te verne men, dn.n zal ilk er het een en ander van .vertellen." „Heel gaarne," riep Arnold, die graag wat moois hoorde vertellen. Zij zetten zich nu op het zachte gras ne der, en de jager begon zijn verhaal. „Te Bingen was de oogst eens zeer schraal uitgevallen en de menschen moesten zeer veel betalen, wilden zij eenig graan bekomen. Nu had de hertog, die te Bingen woonde en een zeer wreedaardig aicnscli ,was, volle schuren met graan en eiken dag verzamelde zich veel volk rondom het pa leis met de bede om brood. Doch de hertog antwoordde dan norsch: „Hadt ge goed gewerkt, dan zoudt ge nu niet behoeven te bedelen; ik geef aan geen luiaards." Zoo liet de hardvochtige Her tog hen vertrekken. Eiken dag echter ver meerderde de menigte, die om brood riep, maar de Hertog luisterde er niet naar, want het was alsof in dezen hoogen r- A de duivel in het hart van den Hertog zijn zetel had gevestigd. Hij riep zi. 1 graanbe- waarder bij zich, en beval hem tot het volk te zeggen, dat het hem in de groote schuur moest volgen, waar het dan brood zou krijgen. Het niets (kwaads vermoedende volk, volgde hem vertrouwelijk in de schuur, toen opeens de graanbewaarder ziek herinnerde, dat hij den sleutel van het ver trek, waar het graan lag, vergeten had, hij liep dus even heen en sloot de deur achter zich. Ongeveer tien minuten zal het volk in de schuur zijn geweest, toen het» wantrouwend begon te worden, en er be* proefde uit te komen, hetgeen echter niet gelukte. Ondertusschen had de bewaarder last gekregen om de schuur in brand te steken en toen de vlammen zich ten hemel verhieven en men hot angstig geschreeuw der slachtoffers vernam, toen lachte de Hertog en zeide halfluid: „Hoort hen nu eens als muizen piepen." Deze woorden werden gehoord door een oude vrouw, die op een kruk steunde en dreigend uitriep: „Do muizen zullen}, u verteren; God ziö mijn bede verhooren." Eenige dagen later werd de HeTtog 'des nachts wakker door een akelig gevoel aan de teenen; hij keek en zag een muis weg springen. Terstond, herinnerde hij zich de woorden van de oude vrouw: „de muizen rollen u verteren." Hij wendde zich om en om, doch kon de slaap niet vatten, totdat hij eindelijk uit bed sprong om zich te Moeden. Allengs naderde het etensuur, maar ook hier werd hij door de grijze vriendjes niet met rust gelaten, want zij kaapten 'de lek' kerste spijzen weg en snoepten zelfs var den lepel soep, welke de Hertog juist in den mond wou steken. Met eiken dag groeide het aantal muizen aan, en de Hertog werd door hen zoo ge kweld, dat hij besloot een 'toren in den V. _rx te laten bouwen om daar zijn verder I.-. 1 r.tig t© slijten. De toren was gereed en de hertog nam er zijn intrek, terwijl! hij beval, dkt niemand hem storen mocht: behalve om hem te wekken, en eten te, brengen. Zijn moedige vriendjes echter zwommen over den Rijn en begonnen, den hertog opnieuw te kwellen. Hij sloot ziehj in zijn kamer op en legde zich te bed. Auw 1 daar beet hem er een in de teenen 1 Auw, nu weer in de 'hand, en auw, tal* kens beet er een op een anderen iplek'l Radeloos van pijn stond hij op, kleedde zich aan, vloekte en schreeuwde, doch al les tevergeefs. De kleine duivels klommen tegen zijn be enen op, nestelden zich tue- schen zijn kleedoren en beten hem overal. Woedend wierp hij zich op den .grond en verschrikkelijker dan ooit was zijn gebrul, afgebroken door het gepiep van de dood gedrukte muizen. Toen drongen nogmaals de woorden van do oude vrouw in des her toga oor: „De muizen zullen u verte ren F' Door gewetenswroeging nog meer ge pijnigd, rolde hij zich over den grond, een beest gelijk, doch telkenmale, wanneer 't hem gelukte een muis te dooden, was hét, alsof er een nieuwe uit d-n grond oprees. „De morgenzon bescheen reeds veld en akker, en nog steeds vermeerderde 't aan tal muizen in des hertogs kamer. „Toen de zon geheel was doorgekomen, roeiden zijn bedienden den Rijn over, om den hertog eten te brengen, doch groot, was hun verwondering, toen op hun aan houdend geklop geen antwooad kwam. Zij begonnen te vreezen, dat den hertog een ongeluk kon overkomen zijn en kwamen efrndelijk tot het besluit, de deur open te trappen. Zoo gezegd, zoo gedaan; zij duw den, de deur week en ging open en cfe bedienden deinsden verschrikt terug, want' daar, op den vloer, lag het lijk van den, herhog, en overal lageaj doodgedrukte j muizen veifepredcL „De mare, op welke vreesefijke wijze de, hertog zijn dood had gevonden, verspreid de züch door de stad, doet geen mensch was geroerd. De oude profetes stierf dien-, zelfden dag van honger op haar armzalig stroo. De man had een ongelukkig gelaat en scheen een voorwerp van spotternij voor zijn makkere te zöjn; want zij begonnen zoo luid te lachen bij zijn verschijnen, dat Teddy hen verbaasd aanzag. „Wilt gij bij ons thee komen drinken?" vroeg hot kind zacht. „Korporaal Saxby zedde mij, wel te gelooven, dat gij hét prettig zoudt vinden bij ons aan huis." Het gelaat van den soldaat helderde op: ,,Ja, dat wil ik graag, als het niet te ver weg is; mijn been en zijn zoo stijf en pijn lijk, dat ik tegen veel loope-n opzie." „Het is maar een klein eindje." En ter wijl zij zich samen op weg begaven, stak Teddy vertrouwelijk de kleine hand tus- sohen de giloote vingers van Tim en her nam: „Weet gij, dat er vanavond een prachtig theefeest voor u allen in dit schoolgebouw wordt gegeven?" v „Ja, de dominee kwam ons een uur ge leden uitnoodigen". „De korporaal kwam verleden bij ons aan huis theedrinken. Hij is een vriend van u, nietwaar?" „De beste vriend, dien ik bezit," klonk het volmondig. „O I jongen, er zijn er weinig zooals hij in het legertegen één, die ons een beetje voort tracht te helpen, zijn er tien, die probeenen je naar omlaag te trektam." „Ik begin te gelooven," zedde Teddy peinzend, „dat het toch zoo prettig niet is in het koninklijke leger dan in het lege*, waar ik in dien. Helpt uw kapi- tedn__n^_ aJ» -g ia. nwafl^khedén benfcC „Hij helpt ons aan strafexcencitiën of provoost," antwoordde Stok ens spottend. „O, dat is wat anders als mijn Kapi tein. Als ik iets kwaads uitvoer en ik heb er maan berouw over, komt hij mij altijd te hulp om beter te zijn voor het vervolg." „Nu begrijp ik, wat je bedoelt. Saxby spreekt er mij ook altijd over; maar ik kan mijn hoofd1 niet naar godsdienst zet ten. Ik moet je zeggen, jongen, dat ik het hard te verantwoorden heb gehad den laatsten tijd en dat ik mijn belofte niet langer kon houden. Ik ben zeken, dat de drank mij weer te sterk af zal zijn. Ik kan er niet lang meer afblijven en deze marsch zal wel het eind van mijn matig heid zien." „En zal mijn kapitein u niet helpen?" ,,Ik ben de man niet voor gebeden en psalmgezang". „Ik wilde, dat gij eens met dominee Up ton spraakt. Hij hielp mij ook, nog pas kort geleden, toen ik allerlei verkeerds had gedaan". Zij liepen door het veld, dat naar de hoeve voerde, en toen zij aan het hek kwamen, bleef de soldaat daar zwaar op leunen. Het gelaat naar den knaap wen dendo, sprak hij vastberaden: „Ik zal er met geen dominee of iemand t anders over spreken; ik hoor jou nog wei zoo lief als een dominee aan. Je herinnert mij aan een broertje van mij, dat tien jaar geleden stierf. „Tim," vroeg hij een oogenblik voor zijn dood: „Tim, zal ik je in--den Hemel weerzien?" Het was -de eenige, van wien ik Ooit gehouden heb, on ik leefde sedert als een hond". Zijn oogen werden vochtig van ontroe ring en nadat Teddy lang en op zijn kinderlijke, maar to oh zoo ernstige wijze, tot hem gesproken had, schudde hij het 'hoofd. „Neen, neen, ik ben al te slecht ge weest. Ik kan er he do nachten van wak kor liggen". „Maar gij kimt vergiffenis ontvangen. „Niet als ik weet, dat ik toch weer van voren af aan beginnen zal". Er volgde een oogenblik van stilte en daarop slaakte Tim Stoker een diepen zucht. „Ik ga niet verder mee, jongen; ik ben vandaag niét geschikt voor getzclbchlap^ maar vanavond zal ik op het feest zijn." „Och, Tim Stokes, kom toch 1" en Ted dy's oogen vulden zich met tranen. „Gij hebt het beloofd. Ik zou zoo gaarne willen1 dat gij moeder en grootje zaagt." Maar Tim wendde zich af en liep heen, met iets ais een gesmoorden snik. Teddy kon zich niet voorstellen welke herinne ringen zijn woorden bij den man hadden; wakker geschud en aan welk een zwanen tweestrijd tusschen goed on kwaad hij ten prooi was. Onderwijl keerde de knaap met bedroefd gelaat huiswaarts en zeide: „Hij was bijna hier, moeder, al aan den adderen kant van de heg en toch is hij terugge gaan." (Wordt vervolga^/ 0

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11