4 4 4 4 4 4'
NE. 14562.
Woensdag 14 Augustus.
Anno 1907.
EEÜ ¥O^RB£ELO.
Tommy's gelukkige dag.
Zelden heb ik zoo om iemand hooren
Lachen, en geplaagd dat hij werd door zijn
kameraden 1 Maar hij liet zich daardoor
niet uit het veld slaan, hij wist trouwens
dat allen van hem hielden, en ging stil
zijn gang. ,,Een domoor 1" zeiden velen,
ofschoon men niet kon ontkennen, dat hij
de knapste zijner tdjdgenooten aan het
marine-instituut was geweest en nog' al
tijd voortging met studeeren.
Zijne „domheid" lag daarin, dat hij
reeds ais adelborst eerste klasse begon te
sparen. Het scheen den anderen, die al
tijd geld te kort kwamen, een onmogelijk
heid toe; maar toch wist hij het te doen.
Nauwelijks keerde hij van een reis terug
en was hij op non-activiteit geplaatst, of
hij verzocht weer te mogen varen, zoodat
hij voortdurend goed betaald werd. Kon
dat niet altijd terstond, dan wist hij ver
taalwerk te krijgen en verdiende op "die
(wijze altijd iets extra's. Slechts aan ver
strooiingen dacht hij nooit. Het was een
hard leven en dat in zijn beste jaren;
maar hij bleef er vroodijk onder en be
antwoordde allerminst aan bet type van
een gierigaard.
"Vroeg men hem waarom hij aldus han
delde, dan Ziedde hij:
„Ik spaar op voor mijn geluk."
Hij was arm begonnen en wilde evenmin
een meisje kiezen om haar geld, als zijn
vrouw armoede te laten lijden. Eindelijk
geraakte hij verloofd, had den moed drie
jaafl naar Indië te gaan en keerde toen
terug met een „kous", waarvan hij zijn
woning keurig inrichtte en onbezorgd
mocht hij thans de toekomst te gemoet
treden met zijn allerliefst bruidje, dat
geen penning mee ten huwelijk bracht.
Rijk waren zij nog niet; maar hij bleef
doorwerken, zoo hard hij slechts konva-
<-en waar dat mogelijk was; hij werd weldra
in alle examen-commissies benoemd en be
reikte op jeugdigen leeftijd de hoogste
posten. Zijn kinderen leerden dooT zijn
voorbeeld wat arbeid en spaarzaamheid
vermochten, en leerden om het hardst.
Zijn vrouw was een en al bewondering
voor hem. Nooit heb ik gelukkiger gezin
gekend.
Of hij wel zulk een domoor was?
Wie onzer spaart voor zijn geluk, lieve
lezers? En toch moeten wij dat al vroeg
Jeeren doen, willen wij gelukkig worden.
En er zijn zoovele manieren, helaas, om
zijn geluk te verkwisten. Wie bijvoorbeeld,
kan gelukkig worden met een verwoeste
gezondheid? Bijna zonder uitzonderling
zijn wij als kinderen flink en sterkmaar
dót waardeeren wij weinig, omdat wij
nooit gevoeld hebben wat hot zegt maan
den achtereen aan het ziekbed geklonken
te wezen, of wel zich voort te slepen met
een gekraakt lichaam. Hoe onvoorzichtig
is men d®n ook niet in do jeugd. Als men
ffisl* <g*-6en dier badplaatsen hervindt,
waar men Ljjdea: op lijder in wagentjes?
naar do bron of in den zonneschijn ziet
voortrollen en men knoopt kennis met
hen aan, dan verneemt men jammerlijk
vaak de bekentenis eener onherstelbare
onvoorzichtigheid in de jeugd.
De een liet zich van een trapleuning
glijden en viel, voor het leven verlamd.
De ander wedde wie de meeste kersenpit
ten op kon slikken, een derde ging door
en door bezweet de koude rivier in.
O, de verhalen, die men somtijds aan
hoort. Een sprong van een hooiberg; de
aardigheid een nacht in den winter, nage
noeg ontkleed op den tonen van de Notre
Dame door te brengen, blootgesteld
aan den soherpen Noordenwind.
Toon een weddenschapn u een bleek
gelaat nr.et de wanhoop op de trekken
en een voor altijd roerloos lichaam. Het
geluk verspild.
Voor zijn geluk sparen doet hij, die zich
een noodeloos genoegen weet te ontzeggen
om harder door te werken, om in een
boo ge re klasse over te gaan.
„De achterblijvers kamen er ook wel,"
lachen de pretmakers.
O ja, maar jaren later en men ziet ze in
ondergeschikte rangen en slecht bezoldigd
rondloopen, als hun tijdgeraooten reeds
een flinke positie bekleedeu. Zij worden
er knorrig onder, verliezen hun levens
lust. Vertelt mij niet, dat rij gelukkig
rijn.
„Maar," zal men mij misschien zeggen,
„het is zelfzuchtig voor eigen geluk te
sparen."
Volstrekt niet; want door zelf gelukkig
te zijn maakt men het anderen. Ons eer
ste voorbeeld bewijst ons dat; maar het
is ook in alle opzichten waar. Eon geluk
kig mensch vertoont in rijn geheele wezen
een tevredenheid, die anderen goed doet,
hun levensmoed schenkt; hen aanspoort
zooals wij te handelen en daar geluk
nooit uit slechte daden geboren worden
kan, is hij daardoor reeds een zegen. De
gelukkige is een werkezel; want zonder
arbeid geen ware vreugde; dus leert hij
aan heel zijn omgeving de waarde van
vlijt, van inspanning.
Neen, gelukkig te willen worden is
geen zelfzucht; het is een natuurlijk ver
langen, want wij werden er toe geschapen
en allen wenschen wij datmaar de een
wil zich moeite geven er toe te geraken en
de ander vernietigt in overmoed rijn
middelen daartoe. Laat ons dat goed ont
houden en bedenken, dat wie van dom
heid worden beticht, niet zelden do groot
ste wijzen rijn.
„Dag, Tommy", zeide zijn moeder: „ga
nu gauw naar school, of anders kom je te
laat. Heb je al je boeken wel V'
„Ja, moeder", antwoordde Tommy, zijn
fcasch opnemende: „goeden dag!"
En hoj liep den weg op in de richting
van de school, tot men hem van huis uit
niet meer zien kon. Daarop ging hij opj
een bank aan den weg zitten en maakte
rijn tasoh open. Er was geen enkel boek
in, maar hij had haar gevuld met koekjes,
toww, een glazen kannetje en een zonder
ling stuk deeg; alle zeiken, die hij met
geen mogelijkheid op school kon behoeven.
Op dat oogenblik (klwam een andere jongen
aanloopen met een hengelstok in de hand,
wat aanstonds de zaak verklaarde.
„O, ben je daar, Frank," zei de Tommy;
„heb je goed weg kunnen komenl"
„Ja, ik verborg gisteravond den hengel
stok in den tuin en wierp eenvoudig mijn
schooltasch over den muur, toen ik daar
langs kwam, zoodat niemand er iets van
zal weten."
„Dat is prachtig," Beide Tommy; ^an
ik nam eenige koekjes en dingen uit de
provisiekast weg. Kom nu mee nasar de
rivier, of anders zulten wij misschien bog
gezien worden."
Maar iemand zag ze toch; want jnist
toen de bengels den hoek omsloegen, kwam
een mooi, maar bedorven klein meisje, dat
vlak na-act Tommy woonde, ze tegen.
„O, Tom, waar ga jo heenf vroeg rij.
„Naar school?"
„Natuurlijk," antwoordde Tommy.
„O, jou ondeugende leugenaar!" riep de
kleine; „dat is niet waar en ik zal hert
aan jo moeder zeggen."
„Neen, dat moet je niet doen," sprak «te
knaap haastig. „Wees Hef, Maud; wij
gaan uit visschon en als je er geen woord
van zegt, zal ik voor een stuiver lekkers
voor je koopen, dat beloof ik je."
„Ik hond niet van lekkers I" antwoordde
Maud geringschattend.
„Nu, (kruisbessen dan," zeride Frank.
„Ik houd ook niet van kruisbessen. Ik
wil mee uit vïsscheo gaan."
„Dat kan niet gebeuren," verklaarde
Tom; „meisjes bederven al de pret."
„Heel best", zeide Maud beslist, „dan
ga ik naar huis en vertel het aan je moe
der."
Er bleef thans niets anders over dan
haar toe te staan hen te vergezellen en rij
begaven rich nu op weg naar de rivier met
het kleine meisje, dat ook op school had
behoor en te rijn.
Maar hooi veel pleizier was er eigenlijk
niet aan. Mauds bijrijn bedierf alles. Om
te beginnen wilde zij volstrekt degene zijn,
die den hengelstok vast zou houden en,
toen zij eindelijk Eet visschen moede werd,
begon rij te babbelen en zulk een leven te
maken, dat zelfs geen vorentje meer aan
het aas durfde bijten. Ook bleken de koek
jes oJ een zeer "karig tweede ontbijt, nu het
er op aarrikwain, ze ónder drie hongerige
monden te verdeelen en Maud voordl had
een verbazenden eetlust.
Maar wat de kroon op alles zette, was heb
feit, dat juist toen zij hnn zaakjes inpak
ten om huiswaarts te keeren, Frank boos
werd, omdat Maud de teach weer teeg
T