ECÜ©Ie3@ Jas?.
terwijl zij met haar wijsvinger tegen haar
voorhoofd tikte. „Ik zou dat vrouwmc-h
excuus moeten vragen l Ik wou nog liever,
dat jij en je Theunisson allebei naar de
maan liepen.."
,Doe het gauw^ het kan niet anders, mor
gen schoppen we biww de deur uit," voegt
hij er in lie* '?^ans<ai bij.
Dat vooruitzicht maakt mevrouw Joem-
se in staat door den zuren appel heen te
bijten en stotterend zegt ze tegen Trien:
„Ik vraag je excuus."
„Zoo is het goed 1"
Joemsö en zijn vrouw herademen.
„Doe nu open."
„Ik ga al 1"
En slof-slof gaat Trien de kamer uit.
Mevrouw verbergt haastig de scherven
der gebroken vaas in een kast en daarna
zet het echtpaar zich plechtig neer om don
hoogen gast te ontvangen.
Het gelaat van mevrouw Joemse is van
do verkropte woeoe nog hoogrood ge
kleurd, maar Joemse maakt bij zichzelf de
opmerking, dat die blos zijn vrouw lang
niet slecht staat.
De deur gaat open.
Beiden staan op. Joemse gaat naar de
deur en een hartelijk welkomstwoord ligt
hem reeds op do lippen, maar het besterft
daar.
De meid komt alleen terug.
„Welnu?" vraagt hij met angstig beven.
„Het was de melkboer!"
Do ouders van kleinen Jan woonden in
een fabrieksstadje, dicht bij den spoorweg,
tn daar Jan nog vier broertjes en twee zus
jes had, kon moeder zich natuurlijk niet
altijd met haar jongste bezighouden. Zij
had wel andere dingen te doen. Jan meest
dus, wanneer zijn broertjes en zusjes naar
school waren, maar een beetje op zichzelf
passen en zichzelf bezighouden.
Wanneer hot mooi weer was, speelde hij
gewoonlijk in den tuin vóór of achter het
huis en soms, als het hekje openstond, ging
hij zich op den straatweg vermaken. En
dan liep hij soms een eind weg, zoodat
men hem na moest loopen en terughalen.
,,Het is een echt kwikstaartje, die jongen",
zei moeder wel eens. „Altijd is hij id bewe
ging en je kunt hem onmogelijk in het oog
houden.'' Die liefhebberij van Jan, om altijd
op de straat te loopen, was heel gevaarlijk,
want het huis van zijn vader stond dicht bij
den spoorweg, dicht bij een overweg. Do
boo men werden wel neergelaten, wanneer
er een trein in aantocht was, maar Jan
was pas vier jaar en nog zoo klein, dat hij
daar best onder door kon loopen, en hij
wist volstrekt niet, dat hij dan overreden
zou kunnen worden.
Daarom had moeder hem streng verbo
den dicht bij den overweg te komen, want
als hij dat deed, zouden hem beide beenen
wel eens kunnen worden afgereden.
Met groote oogen keek Jan zijn moeder
aan en daar hij een gehoorzaam kereltje
was, al was hij ook een woelwater, beloofde
hij haar, nooit dicht bij den overweg te
zullen komen. En alsof hij zich niet in ver
leiding wilde brengen, liep hij voortaan al
tijd den anderen kant uit, als hij den weg
opging.
Eigenlijk had moeder dat Ook Kever
niet, maar daaraan schee® niets te doen.
Voordat men er erg in had, was Jan het
hekje doorgeglipt en speelde hij op den
straatweg in een van de hoopen zand, die
daar lagen.
En het ging toch werkelijk niet aan,
iedere vijf minuten dien jongen thuis te
halen Moeder berustte in het onvermijde
lijke en op den straatweg was hst toch
'niet zoo gevaarlijk. Slecht ©em enkele
maal kwamen er vrachtkarren vporbijdie
reden altijd langzaam en Jan zorgde wel,
daar niet onder te komen.
Geducht BobÜk had de kleine jonge®, hls
er een boer voorbijkwam, die een kudde
schapen of ganzen voortdreef. Dan stond
hij dikwijls op eeo zandhoop te dansen van
pleiz'cr en dan kraaide hij en klapte in de
handjes.
Soms schrikten dc voortwaggelendc gan.
zen van Jans vrcugdegebruj en stoven luid
kakelend uit elkaar, tot groote woede van
den drijver, die Jan met zijn zweep of met
zijn stokje dreigde totdat de kleine jon
gen achter zijn zandhoop wegkroop en zich
dan zoo klein mogelijk maaJkto.
Terwijl Jan zich weer eens op een zand
hoop zat te vermaken, kwam er een troep
vreemd toegetakelde ^Zigeuners voorbij.
Met groote aandac1^ zag Jan naar die
donkeiikleurige mannen, vrouwen en kinde
ren en hij liep zelfs een eindje met ze mee
Een paar kleine jongens sprongen kopje-
buitelend om hem heen en Jan bedacht, dat
hij nog een grooten appel in den zak had,
dien 1-ij aan een der jongens gaf. Deze
deelde don appel eerlijk met zijn broertje,
en zo vonden hem zoo lekker, dat ze nog
eens extra mooi kopjebuitelden.
Jan vond het erg rmoi en terwijl de
kleine Zigeunersjongens «voortbuitelde®, op
hun handen liepen en allerlei Kunstjes uit
haalden, liep Jan nog verder met ze mee.
- j kon er onmogelijk van scheiden, want
behalve die jongens was er ook nog een
aardig aapje, een groote poedel en een klein
smousje en dan zaten er in een hokje nog
aardige marmotjes
Jan was zoo verrukt over wat hij zag, dat
hij er niet op lette, dat de Zigeunertroep
den weg naar het spoor opging, en hij was
a de nabijheid van den overweg, voordat
hij het zelf wist. Maar Jan dacht er niet
aan, dat hij bij den overweg stond on dat
moeder hem dat verboden had.
Juist, toen de troep den overweg wilde
oversteken, werden de afsluitboomcn neer
gelaten en de Zigeuners bleven wachten.
Jan, nog altijd vol aandacht voor de kinde
ren en de Zigeunerdiercn, bleef ook wach
ten. Daar klonk een schel gefluit en een
oogenblitk later suisde met groot geraas de
sneltrein voorbij.
Kleine Jan schrikte. Hij "dacht ineens
'aan wat moeder gezegd had van den over
weg en den trein en d© afgereden beenen.
Met een geweldig gebrul bolde Jan weg
van de gevaarlij&e plaats en rende den
straatweg af naar het huis van zijn moeder.
Moeder kwam haastig op zijn vervaarlijk
geschreeuw naar buiten loopen en hard hui
lend wierp Jan zich in haar armen met de
klacht
„O, moetje, moetje, de spoor heeft Jantje
allebei zijn beentjes afgereden."
Moeder bedwong haar lachen en troostte
haar zoo -tje, zoo goed ze kon. Later kwam
r'e kleine man gelukkig tot de ontdekking,
dat hij „allebei zijn beentjes" nog had-
NATTE ZOMEBS.
De Zwitsersahe carrés pendent van „De
Nieuwe Cormant" schrijft:
Wie gelezen heeft „Wetterwart" van den
Zwitserschen romancier J. O. Heer, die
weet en begrijpt met welk een ernst deze
weer bespieders op de hooge bergtoppen
van Gothardt, Santis en andere sneeuwre-
gionen hot spel van wind on wolken vol
gen en bestudeerem Niet alleen zijn zij dog
aan dag en jaar-in, jaan-uit op hun hoogen
post. Maar gedurende den langen winter
wonen rij in hun kleine observatie-hut,
moederziel alleen, van alle verkeer met de
bewoonde wereld afgesnedenals eenig ge
zelschap hun boeken en aanteekeningen.
Ook do „Wetterwart'' van J. C. Heer was
een ma®, die met diep» wonden geslagen
afscheid had genomen van het drukke, blije
loven hieu beneden, om altijd alleen te zijn
met het geheimzinnig eeuwige spel van
wind en wolken, van zon en maan. In on
zekere gevallen doet het donkere verleden
van den weerprofeefc de weifelende balans
doorslaan, en sombere vooruitzichten krij
gen het overwicht. Maar zulke uitzonde
ringsgevallen doen geen afbreuk aan het
groote vertrouwen, dat de „Wofcterwart"
bij het Zwiteersche volk heeft. En de Zür-
chers nemen met bijna eerbied kennis van
wat du en dan, in kritieke gevallen, de
„hooggeplaatste" correspondent van de
„Neuo Zurcher Ztg." aan de courant
bericht. -
Dezer dagen schreef de geheimzinnige
man over den huidigen mislukten zomen.
Hij waarschuwt, dat met dezen zomer een
periode van koude, natte jaren aanvangt,
waarmee men in verschillende dingen,
bijv. hotels en den aanleg van bergsporen,
rekening zal moeten houden. En als filo
soof vol berusting en overgave voegt hij er
dan heel kalmpjes aan toe: dat zijn nu wel
erg droevige vooruitzichten, maar het is
beter zich met behoedzaamheid in te rich
ten naar toestanden, waaraan niets te ver
anderen valt, dan te hopen op de dingen,
die niet in de toekomst liggen, wat slechts
teleurstelling brengen kan.
Zijn berekeningen baseert „Wetterwart''
op de volgende meteorologische aanteeke
ningen.
Al eeuwenlang kan men opmerken, dat
bepaalde perioden van warme, droge jaren
met natte, koude jaren afwisselen. Het
keerpunt ligt ongeveer in het tijdsverloop
van dertig jaar. En om niet te ver terug
te gaan, neemt hij voorbeelden uit het be
gin der vorige eenw.
In 1810 was de stand dor gletschers ten
gevolge van de voorafgaande warme, droge
periode uiterst klein. Plotseling kwam toen
het keerpunt en volgden de jaren 181
1817 met felle koude, natte zomers en
slechte oogsten. In 1820 Lagen de gletschers
dieper in de dalen dan ooit te voren. Na
1820 neemt de atmosferische toestand een
keer, loopt over het hoogtepunt in het zeld
zaam warme jaar 1834 en loopt ween af lob
1840, het „koude jaar".
Een tweede periode van nat-koude jaren
zet in en houdt aan tot 1850, zoodat de
gleteohers bijna de grenzen van 1820 be
reikten. In Tirol overschreden de glet
schers zelfs de moranen van 1820. Lang
zaam dringt daarna weer het warme getij
naar voren en tot in 1870 nemen de glei-
scbers voortdurend af.
In dit tijdvak viel het snikheet© jaar
1865. Maar in regelmatige afwisseling zien
wij de gletschers toenemen, de temperatuur
dalen met sneeuwrijke winters van 1875
1880. In 1885 is vooB de gletschers bet
hoogtepunt overschreden en breekt gelijk
tijdig de andere periode aan.
Zoo blijkt _uit de tabellen, dat de glefc-
sohers groeien en weer teruggaan in perio
den van telkens 30 jaar. Voorts, dat de
keerpunten vallen in de jaren 1825, 1855 en
1885dat dus het volgend© keerpunt ver
wacht kan worden in 1915. Maar en
hier zit het leelijk© van het geval zulk
een atmosferisch keerpunt wordt slechte in
geleid door een serie van jaren met sneeuw
rijke winters en nat-koude zomers. Vol
gens „Wetterwart" zou 1907 het openings-
jaar van dezo onvriendelijk© serie zijn.
Die het beter weet, opene ons een blijder
vooruitzicht.
Kindervoeding.
Te Milwaukee wordt dagelijks aan behoef
tige schoolkinderen e. i ontbijt uitgereikt
voob 1 cent Amerikaansch geld; dat is twee
en een halve cent volgens onze berekening.
Deze ontbijtinrichtingen, die in meer dan
één opricht veel goed doen, danken haar
ODtstaan aan een bekend tooneelspeler en
schouwburgdirecteur. Verleden jaar, mid
den in de Paaschdrukte, viel in een groote
winkelzaak in genoemde stad een loopmeis
je flauw. De dokter, die geroepen werd, ver
klaarde, dat het kind door honger verzwakt
en uitgeput was. Bij een onderzoek bleek
dan ook, dat de ouders van het kind be
hoeftig waren en niet in staat haar een vol
doend ontbijt mee te geven.
Deze gebeurtenis wekte in hooge mate
het medelijden op van bedoelden tooneel
speler, die van meening was, dat zeker ook
veel leerlingen van oper1 are scholen zich
in denzelfden betreurenswaardigen toestand
bevonden. Hij verklaarde het een plicht
der beter bedeelden, hier de helpende hand
te bicden. Hij legde ec.) lijst aan, teekende
zelf voor 50 dollar, en beloofde een flinke