Een trouwe lioncl.
In 1798 werd do vesting Ehrcnoreitstein,
tegenover Cobleute aa., den Rijn gelegen,
door de Franschen belegerd, en daar deze
den toevoer van levensmiddelen beletten,
ontstond er groote nood in de vesting. De
rantsoenen der soldaten werden van dag
tot dag kleiner. Van een pond brood daags
werden die tot een half pond, toen tot een
vierendeel en eindelijk tot een achtste
pond verminderd, en nog was cr geen voor
uitzicht op ontzet. Van ossen, koeien en
paarden was er geen spoor meer binnen de
vestingwerken te vinden,ja, zelfs dc bat
ten en honden hadden reeds hun graf ge
vonden in de uitgehongerde magen. Ratten
en muizen waren lekkernijen geacht, waar
aan men gaarne gesmuld zou hebben, als
te maar te verkrijgen waren geweest, ^cn
musch of een andere vogel, dien men in de
vlucht geschoten had, kon tot twist, zelfs
tot een vechtpartij aanleiding geven, om
dat meer dan één hongerige mond er deel
aan wilde hebben.
De commandant vermaande en spoorde
de soldaten aan tot geduld en volharding;
toch baatten zijn woorden op het laatst
niets meer. De honger deed zich in zijn
vreeselijkste gedaante overal gelden en
verbrak alle banden van ontzag.
In dezen nood trok één dier, het eenige,
dat nog in leven was, algemeen de aan
dacht der belegerden, en dat was de hond
Krapp. Hij was de lieveling van al de sol
daten, wijl zijn trouw en slimheid tot een
spreekwoord waren geworden. Maar die
deugden waren het niet, die thans de blik
ken op hem deden vestigen. Mc stelde zich
namelijk den getrouwen Krapp gekookt of
gebraden voor en hoe heerlijk zulk een ge
recht wel smaken moest. In het bijzonder
maren het vier soldaten, die een samen-
FEUILLETON.
Teddy's Knoop.
DOOR
AMY EE FEÜVRE.
„Vertel mij eens alles van dien knoop.
Ik heb de bijzonderheden vergeten." Ted
dy's oogen begonnen te glinsteren. Hij
sprong van zijn stoel en plaatste zich vlak
voor den dominee om vol geestdrift de ge
schiedenis te venhalen. De grijsaard luis
terde belangstellend toemaar voordat hij
iets daarop kon zeggen, trad de dienstbode
.binnen, om aan te kondigen, dat de thee
gereedstond cn, den knaap bij de hand ne-
mende, bracht hij hem naar de eetkamer,
waar do kleine jongen een heel poosje be
zig gehouden werd door warm gebak en
heerlijke beschuitjes met frambozengelei.
Hij vnoeg zich onderwijl af, of alle on
deugende jongens aldus op de pastorie ont
haald werden. ,,En nu," zeide de predikant,
aan net eind van het maal; „moeten wij
verder samen spreken. Je vader was een
'dapper krijgsman; hij stierf bij het redden
der vlag. Jij wilt immers eenmaal op hem
gelijken
„w, zeker, dominee."
„Welnu, in den bijbel wordt ook pver een
banier du8 een vlag gesproken; de
Banier van Liefde. Wil je de vaandrager
daarvan zijn?"
„O, dadelijlk, mijnheer, dadelijk," riep
Teddy.
„Maar dan moet je eerst een soldaat voor
Go1 - illen worden; daA wil zeggen Hem
in alles gehoorzamen, zooals een goed sol
daat dat zijn chef doet.' Hoe komt het, dat
je nog nooit je plaats ingenomen hebt in
zijn gelederen? Of trek je misschien met
z'jn vijanden op?"
Teddy's kleine vuisten balden zich en
zijn oogen werden door het vuur van een
groot besluit verhelderd.
>>Ik zal dadelijk dienst nemen," verklaar-
spanning gemaakt hadden om den volgen
den nacht het goede dier te dooden en ge
meenschappelijk op te peuzelen. Krapp
was het eigendom van een marketentster
en haar dochter, 's Avonds was hij altijd
prompt thuis, hoe dikwijls hij overdag ook
de ronde deed onder de soldaten, die hem
in betere dagen op allerlei lekkere hapjes
hadden onthaald.
Do vier verbondenen waren overeengeko
men om de marketentster, Faber geheeten,
met geweld den hond te ontnemen als zij
door goede woorden het niet gedaan kregen.
Het was ongeveer 's avonds tien uur, toen
vrouw Faber hevig ontstelde door een hard
kloppen op haar kamerdeur.
„Maak open", riepen eenige ruwe stem
men op gebiedenden toon, ,,of wij slaan de
deur in
„Wat is er dan aan de hand?" riep vrouw
Faber verschrikt.
„Maak maar open", sprak een stem iets
zachter, „moeder Faber, wij willen uwen
hend slachten 1"
„Die is er niet; dien missen wij al se
dert eenige uren. Wij zijn beducht dat onze
gcede Krapj? reeds niet meer onder de le
venden verkeert," sprak de marketentster
op treurigen toon.
„Laaifarie", riep een barsche stem; „gij
wilt ons wat op den mouw speldende deur
open of we slaan ze in."
Eindelijk werd de deur geopend, ofschoon
vrouw Faber wel wist dat zij, die eischton
binnengelaten te worden, veel te machte
loos waren, om hun bedreiging ten uitvoer
te brengen. Toen de vier indringers bin
nen waren, zochten zij vergeefs in alle hoe
ken van het vertrek naar het voorwerp van
hun vurige begeerte. Dit was nergens te
vinden. Intusschen hoorden zij buiten aan
de deur krabben, en toen die geopend was,
stoof de trouwe Krapp naar binnen met
een half kommiesbrood in den bek. Vol
de j. „Op staanden voet wil ik een van
Gods soldaten worden."
D® predikant trok hem zachtjes tot zich
en begon ernstig met hem te sproken om
hem voor te houden wat in dat geval zijn
taak zou zijn. Na aandachtig te hebben
toegeluisterd, zeide de knaap:
„Ja, ik blijf er bij, ik zou een van Gods
soldaten willen worden; maar tegen wie
zal ik moeten vechten? Tegen echte vijan
den of maar in de maan?"
„Wij zullen het later samen over je vij
anden hebben en dan wijs ik je tevens je
ergsten vijand aan."
„Heusch? Een levende?"
„Een lavende. En nu," hernam dominéé
Upton, ziende dat hij voldaan glimlachte:
„zal ik jo naar huis zenden. Zoo je werke
lijk dienst neemt, zal de eerste persoon, te
genover wie je de banier op moet houden,
dat kleine meisje zijn dat je zegt te haten.
Voordat je heengaat, wensoh ik voor je te
bidden. Kniel dus met mij neer."
De avondzon stroomde naar binnen door
de openstaande vensters en bestraalde het
zilveren haar van den grijsaard en de blon
de krullen van het kind, zooals zij daar
naast elkander op de knieën lagen, terwijl
de leeraar hardop smeekte dat dit jonge lid
zijner kudde hier beneden in den moeite
vollen levenskamp een held mocht zijn en
den goeden strijd strijden.
Een uur later was Teddy bezig zijn moe
der alles mtreut het zoozeer gevreesde be
zoek te vertellen en toen zij dien avond zijn
dekens dichtstopte, zeide hij heel ernstig:
„Ik zal morgen dienst nemen, moeke."
IV. Voor altijd in dienst.
Den volgenden middag stroomden de
dorpskinderen het schomgcbouw uit. De
hitte der bedompte zaal had hun levendig
heid niet verminderd en de jongens kwa
men spoedig op het grasveld bijeen, om
cricket te spelen.
„Waar is Teddy? Teddy Platt?" was deal-
gemeene kreet; maar Teddy was nergens
te zien.
„Heeft hij school moeten blijven?" vroeg
er een.
goedige hartelijkheid legde hij het op den
vloer neder, geduldig zijn aandeel daarvan
afwachtende.
Hoe kwam Krapp aan dat brood Hij
had zich door een kleine opening in een der
poortdeuren weten te wringen, was toen
naar het vijandelijk leger gesneld en had
daar het brood gekaapt, waarmede hij, zoo
gezwind hij kon, op den loop ging. Dat hij
zijn rechtmatig aandeel van het brood
kreeg, was te begrijpen. Die trouw en slim
heid redden hem dan ook 't leven. Gelukkig,
nam de nood der bezetting een einde. De,
menschlievende commandant, ziende, dat
er geen vooruitzicht op hulp overbleef, gaf
na eenige dagende vesting aan den vijand
over nadat hij voor zich en de zijnen een
vrijen aftocht had bedongen.
Op de Korhanenjacht.
De Vorst van een kleinen staat, zooals er
vroeger vele in Duitschland waren, die heel
erg bijziende was, had in zijn bosch geen
korhoenders, en hij wildo toch zoo graag
ook eens een korhaan schieten. Gij moer
weten dat het onder de jagers voor een eer
gerekend wordt, als cr een den waakzamen
vogel toch verrast heeft. Het beste gaat dat
nog in de lente, als de korhaan vóór zons
opgang zijn hennen lokt; dan hoort en ziet
hij niet, en een jager, die voorzichtig van
boom tot boom voortsluipt, kan hem daarbij
gemakkelijk foppen.
Nn hoorde onze oude Vorst, dat een jager,,
die in het gebergte was wezen jagen, een
korhaan had meegebracht. ,,Ga daar eens
heen, houtvester," zei de Vorst, „en vraag,
of wij dien korhaan niet zouden kunnen
krijgen."
De man gaat en vraagt: „Is het waar dat
gij een korhaan hebt?"
„Ja," zei de jager, „dien heb ik, maar hij
is dood. Ik heb hem gisteren geschoten.'
„Zeker wel. Hij wasWanclaag zoo ver
strooid."
„Dat zal waar zijn. Ik bood hem de helft,
van mijn appei, eon prachtstuki^an en hij!
keek net alsof hij me ajefc volstaan had en
antwoordde: „Nu niet, dank je; mocgen
wel."
„En de meester gaf hem er ook geducht
van langs", sprak een derde stem: „hij gaf,
telkens verkeerde antwoorden onder de les.
Ik vroeg hem of hij zijn knoop had verlo
ren, dat hij zoo van, streek was en toen zei-
do hij„Neen, de knoop zit nog stevigi
op zijn pLaats, maar ik denk er over na
hoe ik dienst zal nemen."
„Hij za-1 als tamboer uittrekken, zoodia
hij maar groot genoeg is 1" riep Wortel:-
„En ik ga met hem mee."
„Och, kam!" schreeuwde een der ongedul-T
digen: „als Ted er niets is, moeten wij
zonder hem beginnen."
En Teddy's overtredingen op school wa
ren spoedig vergeten in de opgewonden
heid van het spel.
Hij had geen straf gekregen, maar was
weggeslopen, zoodra de schooltijd verstre
ken was en snelde al spoedig voort onder
dc zware, overhangende takken van het
riviertje. Hij sprak ónder het voortspoeden
bij zichzelven, zooals hij gewoon -was te
doen, als hij geheel van iets vervuld was.
„Ik wil diep in het bosch gaan en een heel
grooten boom opzoeken. Geen eekhoorn,
neen zelfs geen konijn mag mij zien. Ik
moet het daar heel stil hebbenhet moet
er even plechtig zijn als in do kerk en ik
zal niet naar huis gaan, voordat ik het ge
daan heb."
En hij bereikte het bosch; maar bij vond
niet spoedig wat hij zocht. Met rondkijken
en zoeken, verliep er zeker een half uur,
voordat hij zijD plekje gekozen had.
Het was een afgelegen plekjè onder een
ouden eik, waar struikgewas van allerlei
soort een natuurlijk schoon om den bree
den stam vormde Tegenover dien boom
bleef Teddy stilstaan en daarop nam hij
half verlegen, half eerbiedig, zijn pet af
en legde die op het mos. Door de blade
ren heen naar den zonnigen hemel opblik-
kende, vouwde hij de handen en bad toen