LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 3 JULI. TWEEDE BLAD. Anno 1CC7. PERSOVERZICHT. Eerste Kamer. Tweede Kamer, FEUILLETON. De gestolen geldsom. A~o. 1462(5. Tentoonstelling ■van ellinografische voorwerpen uit Aljeb. Zomcrvacaoitie 1907* In welke stad mag men wel allereerst be langstelling verwachten voor ethnografi- 6cko voorwerpen als in Leiden zelf, ,waar reien door het zich er bevindende Muscum; geen leeken meer zijn op dit gebied? En nu is er een bijzonder waardevolle collectie voorwerpen uit -Nederl.-Indiö bij eengegroepeerd, die meer dan gewone be langstelling verdient. Door den kapitein van het O.-I. leger, Th. Veldman, is gedurende zijn langdurig verblijf in Atjeh een uitgebreide verzame ling weefsels, wapens, kostbaarheden, enz., bijeengebracht, die sedert kort in het bezit van 's Rijks Ethnografisch Museum is over- gegaan. Alvorens nu dc verschillende merk waardigheden haar weg zullen vinden in het Museum, cr onder al hot vel9 zullen gorden opgelost, is een yoorloopige ten toonstelling gedurende de zomermaanden georganiseerd om dezen schatten, haast uit sluitend uit Atjeb, een meerdere bekendheid te verzekeren. H Do heer II. Fischer, gep. majoor der ge- bie van het Indisch leger, bewerkte den gids voor deze tentoonstelling, hierbij ver wijzende naar de literatuur van dr. O. Snouck HurgronjeDo Atjohers: „Heb Gajoland, en een studie van T. Veldman - over Atjehsche goud- en zil versmeed kunst, i! Do gids, een met zorg en liefde bewerkte leiddraad, met talrijke commentaren, op helderingen, 'zaakkundige opmerkingen, ge- illustrecrd met verscheidene aardige pla ten, in hcL Duitsch en in het Hollandsch, mag wel op waardecring van den bezoeker aanspraak maken. Waar wij tegenover een zoo geheel van dc onze verschillende in dustrie staan, tegenover een volk, ons voor liet mecrendeel alleen uit boeken of door derden bekend, zijn ook hun voorwerpen ons een chaos onbegrijpelijkheden, waar het licht van een deskundige ons waarlijk wel ma£ voorgaan; A Ion de weefsels weten vooral voor zichzelf te spreken. Een paar weeftoe- stcllen met reeds begonnen doek, geven een denkbeeld van Jc ingewikkeldheid van dit handwerk. -'Welk een verscheidenheid van kleuren, wat een overeenkomst overigens in dezelfde gedemptheid der varieerende kleurengam ma's. Le'elijke contrasten, schrille effecten, men kan ze niet er tussohen ontdekken, het fijno kleurenoog zocht tinten te zamen, zoo als wij ze in onze natuur zien; ze doen den ken aan de harmonische Kieurverbindingen, op kapcllenvleugels. Een enkel weefsel maakt daarop uitzonde ring: een bedgordijn van paarse zijde met gouddraad doorweven, met bönte kwast jes en kralen slingertjes opgesierd, vrij sma keloos overigens. Het gordijn zelf is fa briekswerk, de rand handwerk; een jaar werd er op gewerkt zegt de catalogus. ^Zijdon bordeauxroods doeken, met wit en zwart geikatte strepen, en ,,het hcrtenvlek- motic-f", waarnaast een Earopeooche, niet bij de bevolking gewilde imitatie hangt, zijn een vergelijking waard Merkwaardige doeken zijn er: donkere oarmijnroode met gouddraad doorweven, die tot de alleroudste Atjehsche zijden boeken behooren en in oude families zorgvuldig worden bewaard, sirihdoeken, katoenen doe ken van "Voor-Indische herkomst, gebatikt met wasbedekking aan één zijde, andere aan beide zijden, katoenen doeken, Europ *e- Bohe namaak van Voor-Indischc batik, doe ken vroeger alleen door krijgsoversten ge dragen andere weer alleen door vrouwen van stand of door do vrouw en de vrouwelij ke nakomelingen van den Sultan. Het voert te ver een meer uitvoerige be schrijving te geven, zoodat wij slechts nog enkele voorwerpen aanstippen willen Mooi oud koperwerk vinden wij. Talrijke wapens, waaronder een dolk en een kris van den ten onzent populairen Toekoe Oemar, houw- en steekwapens, rechte zwaai den en klewangslansen met varieerend-ï punten, korte, bladvormige, lancetvormigc, tongvormige. Een bijzonderheid vormen de bamboe-bogen, op bet midden versterkt door een met rotanringen bevestigd stuk hout, daar voor zoover was na te gaan, het bestaan van bogen kruisbogen uitge zonderd in Atjeh tot nu toe onbekend was. 's Rijik's R. M. bezit wel uit Cambodja en Tonkin bogen, die met de beschrevene in zooverre overeenkomen, dat ze ook op het midden van de pees een vlakje hebben voor bet opleggen van een projectiel. Een eigenaardig gezicht levoren de oude vuur wapens op, de donderbussen met vuur- steenslot, het voor laadge weer zonder slot, waar do inlander zich zoo zeer voor jde versiering van gouden figuren cn zilve ren stippellijnen eT zil ciec banden om den ijzeren loop beijverde. De preckstok is hier een unicum. Een Atjehsche koran en andere boekwerken, een brief van een vij andelijk! hoofd aan den besturenden amb tenaar, met geel katoenen enveloppe, zijo even merkwaardig. De mooie photo's, die, hier en daar ver spreid de tentoonstelling opluisteren, op welke de intelligente bezoeker verschillen de der gedragen of gedrapeerde zijden doe ken kan terugvinden, geven in haar ver scheidenheid en levendige voorstelling vas ten grond onder de voeten ter bcoordeeling van het volk, vullen in haar schijnbare leving de taal der doode dingen aan. Een mislukte minister ieele poging zette Ipso in „De Contro le u r" boven het volgende: In de bladen kon men dezer dagen het volgende communiqué lezen, blijkbaar af komstig van liet bekende Haagsehe Corres pondentiebureau, cn dus onmiddellijk af komstig van den Minister zelf: „Eenigen tijd geieeien neeft de Minister van Binnenlandsche Zaken zich tot de Ge deputeerde Staten der onderscheidene pro vinciën gewend met de mededeeling, dat hij wenschte over te gaan tot net instellen van. een onderzoek naar do be d e e - 1 i n g in g e 1 d en in n a t u r a ten behoe ve van armen boven den leeftijd van 85 jaren. Alvorens echter een onderzoek in te stellen, wenschte do Minister het gevoelen der genoemde colleges te vernemen omtrent de uitvoerbaarheid van zijn voornemen. De hierop van deze colleges ingekomen antwoorden zijn echter van dien aard g>e>- weeso, dat do Minister heeft gemeend, van het instellen van bedoeld onderzoek te moeten afzien." In de algemce'nc consternatie over den uitslag der Staten-vcrkiezingen heeft dit communiqué blijkbaar zeer weinig de aan dacht getrokken van de NederLandscho pers. De vrijzinnige bladen hebben het al te druk n.-L na te gaan wat toch wel de oor zaken zijn van hun nederlagen bij de stem bus, de kcrkelijken zijn te vol vreugde over hun machtstoenamc, om zich ook nog met dergelijke kleinigheden bezig te houden en zij hebben ook om andere reden nog wel aanleiding zich met dit onderwerp niet al te veel bezig te houden. En toch is dit onderwerp van zóóveel be lang, dat het d. moeite waard is, er een oogenblik de aandacht aan te schenken. Waarover gaat het? Er staat niet bij, welke van deze poging des Ministers de bedoeling is geweest. deze ligt wel voor de hand. Het gaat hier om een herziening der Armenwet. Inderdaad heeft men hier te doen met een za: „dio nood doet." Er zuchten in ons land eenige duizenden armen, ouden van dagen, onder een wet, die er op ingericht is, die ouden van dagen zooveel mogelijk te doemen tot honger cn gebrek. Dat is nl. de Armenwet van 1854. Deze wet is tot stand gekomen in eon tijd, toen het pauperisme als een landplaag drukte op het volk, en Tn een periode, wa rin nog algemeen de mccning werd ge huldigd, dat de armoede moest beschouwd worden, niet als een sociaal verschijnsel gevolg van sociale oorzaken, maar als een werk van Gods hand. En de hulp aan de armen was dan ook niet een taak van de overheid, maar van de Kerk cn van de particuliere liefdadigheid. Daarom ook werd ia artt. 20 en 21 de r~ Armenwet het volgende bepaald: „De ondersteuning der armen wordt, be houdens de verdere bepalingen dezer afdec- ling, overgelaten aan de kerkelijke en bij zondere instellingen van weldadigheid. Geen burgerlijk Armbestuur rag onaer- stand verleencn aan armen, dan na zich, voor zooveel mogelijk, te hébben verzekerd, dat ziji dien niet van kerkelijke of bijzon dere instellingen van weldadigheid ont vangen, en dan nog bij volstrekte onver mijdelijkheid." Deze wet is in ónze dagen, nu de tijdsom standigheden zoo geheel anders zijn als een halve eeuw geleden, een w ree de-wet ge worden. Een wet, die niet voorschrijft: Als er nood is, moet er geholpen worden, maar die zegt: Do gemeente moet do bedeeling maar overlaten aan Kerk en veroenigingen. Maar krijgen de armen daarvan niets, dan alléén, als het „volstrekt onvermijdelijk" is, d. w. z. als zc niets krijgen van andcro zijde en ze zouden haast omkomen van den honger, dan moet de gemeente hun iets geven Die wet moge van pas geweest zijn 50 jaar geleden, toen men meende,/dat de Kerk en de particulieren wel genoeg voor de armen zouden zorgen. Maar de Maatschappij is an ders geworden, cn. dc menschen zijn anders geworden, en <lo Kenk heeft er zélf reeds lang van afgezien, haar taak als aver zorgster uit te breiden. Thans, nu nog altijd dc pensionneering of zelfs maar de pensioen-verzekering op zich laat wachten; nu verreweg dc meeste in armoedige omstandigheden verkeerende cuden van dagen hulp moeten vinden bui ten de Kerk, en nu ook de particulicro vereenigingen slechts een gering aantal uit- gezochten voor hun rekening nemen, nu is deze armenwet een wreede wet gewor den voor de armen, die kl hun levens-on derhoud van het Armenbestuur moeten ver wachten 1 Waarom? Omdat maar al te veel armbe sturen de Armenwet opzettelijk zóó uitvoe ren als de letter der wet toelaat, d. w. z. de armen dan alleen helpen, als ze eerst door de Kerk zijn afgewezen, en dan nog zóó schriel, dat ze er niet behoorlijk vau kunnen rondlkomen; ja, er zelfs letterlijk honger en gebrek van lijden I Reéds in1 1895 werd door een comm'ssie uit de Maatschappij tot Nut van 't Algo- meen, bestaande uit de heeren Kru&emau, Goeman Borgcsius, Patijn en Blankenberg, een uitvoerig onderzoek naar de bedeel m- gen ingesteld en naar aanleiding van dc daarbij aan den dag gekomen feiten een vernietigend oordeel over de wet uitge sproken. En na dien fcijd is in ongeveer elk ge- schriit over dit onderwerp dit vernietigende oordeel bevestigd. Niemand verdedigt meer de tegenwoordige armenwet. Ook de Regeoringcn zijn al meermalen aan een her ziening bezig geweest. Tijdens de regeering van Goeman BorgesiusPierson, van 1897 1901, werd zelfs driemaal in de Troonre de een herziening der Armenwet toegezegd, er is ook een wetsontwerp verschenen van mr Goeman Borgosius, maar tot behande ling is het nooit gekomen. Daarna ikwam het ministerie-Kuyper en dat een kerkelijk ministerie met een her ziening der Armenwet nu niet zoo buiten gewoon veel baast maakt, laat zich wel eenigszins begrijpen, want het allereerste, wat er noodig is, dat is: een ontneming aan de Kerk van haar superioriteit in ar menzorg, minstens gelijkstelling tus- schcn overheid en gemeente, en daarvan willen do kerkelijken niets weten I Nu hebben we weer een vrijzinnig minis terie. Het heeft twee vraagstukken op te lossen of althans het zal er een eer in stellen, daaromtrent wetsontwerpen aan de Kamer voor tc leggen„Pensionneering"' cn „Armenzorg". Beide zijn even noodig. "Want ook bij pensionneering zal armen zorg nog een ruime taak blijven, gedurende zeer vele jaren, voor de talloozo.'L die óf nog niet óf nooit onder dc pensionr.oeridg vallen. Daarom was ik verheugd, toen ik inder tijd las, dat minister Rink naar de bedee ling der ouden van dagen een onderzoek wilde instellen. Dan, dacht ik, zullen cr nog eens feiten voor den dag komen, ook uit do groote steden, die do burgerij zal verbazen; fei ten, die zullen ontroeren. En daarom vind ik het hevig jammer, dat thans deze poging mislulkt is. Waarom mislukt? Dat is uit het communiqué niet op te maken, maar ik vermoed zoo eenigszins, dat de mpestc gemeentebesturen en arm besturen niet al to bereidwillig zullen zijn geweest, daarin den Minister de behulp zame hand te bieden. Want dan zou me nige stad zich hebben moeten schamen En niet alleen de Gemeente, maar ook vele kerkbesturen. In Amsterdam werken het burgerlijk- armbestuur en kerkelijke armbesturen sa men; daar is dubbele bedeeling toegelaten, on daar is dan ook de bedeeling reedelijk hoog. Maar in Rotterdam, Den Haag, Utrecht, zijn ze gescheiden, en daar is de bedeeling buitengewoon schriel. Daar worden do huiszittende ouden van dagen afgescheept met bedeelingcn van 1 gulden per alleen wonende persoon, 1.50 gulden 2 gulden voor oude paartjes, ook al weet men, dat zc te zwak en tc oud zijn om er nog iets bij te verdienen. Alles is geschoeid op de leest van „zoo weinig mogelijk", en de meest ongelooflijke armoede wordt er dan ook onder hen geleden. Daarom is het jammer, voor do kennis van den toestand, dat deze prijzenswaardige mïni8tericele poging is mislulkt en zou het goed zijn, indien er in de Tweede Kamer eens naar werd geïnformeerd, welke van deze mislukking eigenlijk de oorzaken zijn. Het zal toch geen schuwheid zijn van de besturen ,,D e Nederlander'' acht de voor stelling, dat heel de stelling van het m i- nisterio na de Statenverkiezingen wan kel zou zijn geworden, en dat men er zich op voorbereid kon houden, dat de eerste de beste gelegenheid tot heengaan, vermoede lijk gevolgd door Kamerontbinding, zou worden aangegrepen, in niet geringe mate bedenkelijk. Die voorstelling, zegt het blad, berust op het omgaan van de strooming onder do kie zers. Men concludeert, dat de wind gekeerd is; dat het stembusvotum van 1905 is her zien, en dat dus het Kabinet, hetwelk uit dc stembus opkwam, zijn basis beeft verlo ren en daarom er op bedacht moet zijn hoe eer hoe beter been te gaan. Deze voorstelling nu, won ze veld cn vond ze ook in -de toekomst toepassing, zou do parlementaire periode nog weer korter maken dan ze reeds is, m. a.w. zou nieuwe struikelblokken in den weg leggen aan den geregelden voortgang der wetgeving. Het zou, meent „De Nederlander" de paarden achter den wagen spannen zijn, wanneer het denkbeeld ingang vond, het lot van een zittend Kabinet ook aan den uitslag van een provinciale stembus to ver binden, en ook een, voor het Kabinet on gunstig uitvallend, votum bij die stembus te verheffen tot „sein van vertrek". Min stens na drie jaar, vaak reeds na twee of één jaar,' zou elke mioisterieelc werkperiodo op die wijze kans loopen onderbroken te worden. Afgescheiden, aldus schrijft het blad vor der, van meer theoretische bezwaren, en ook van bedenking, dat langs dien weg de strijd bij de Statenverkiezingen ribg meer, en dan voorgoed, in het teek?n der hooge politiek zou worden geplaatst, moet, dunkt ons, reeds deze practischc overweging liet bedenkelijke van den nieuwen gedach- tengang doen inzien. Het komt ons dan ook voor, dat op do dezer dagen godano vraag: „Wat nu?'' geen ander antwoord mogelijk is dan dit: Nu blijft het Kabinet aau de onmisbare mede werking van rechts in de Eerst -. Kamer ge bonden, gelijk het daaraan gebonden was van het begin van zijn cptreden af. Nu ver liest het de kans, dat dit in de naaste toe komst zal veranderen, en behoudt het der halve tcg nover heetgebakerde vrienden ecu solide schild voor zr'jn verzoeningsgezind heid. Nu blijve hot zich „belemmerd'' ge voelen in elk „initiatief", dat voor de rc_h* terzijde verwerpelijk is, cn ctrevo hot cr naar, in gemeen overleg een en ander tob stand te brengen, dat van weerszijden kan worden gesteund. Blijkt liet dan ten slotte, dat de beginse len, die 't Kabinet meent te mo ben volgen een botsing onvermijdelijk maken, het zij zoo. Dan is er een acuut conflict, en kan bet juist in het belang van den voortgang der wetgeving zijn, dat de politieke toestand gewijzigd wordt. Maar h -t Kabinet rolie niet zijn matten op, noch boude zijn kof fers tot inpakken gereed, op het sein van een enkele kiczersuitspraak bij dc provincia le stembus. IJct werke rustig voort en achto zijn bestaan ongeschokt; hoogstens zijn uil- spraak in de eerste Troonrede, dat het met de gevoelens van alle groepen der bevolking wil rekening houden, onderstreept. De poli tieke leiding berust nu evenals te voren, bij de Tweede, niet bij dc Eerste Kamer. En de vernieuwing dier Tweede Kamer zal, in normale omstandigheden, nog twee jaren op zich laten wachten. Twee jaren, welke wij liefst zoo vruchtbaar mogelijk gebruikt za gen. Avondvergadering van Dinsdag. De vergadering, tegen halfnegen aange kondigd, oui 9 u. 10 miu. geopend zijnde, deelt de voorzitter mede, dat de Cen trale Sectie besloten heeft hedei; om 11 uren in de afdeelingen te onderzoeken, dc doe de Tweede Kamer aangenomen en reeds aan de leden medegedeelde wetsontwerpen. Dienovereenkomstig wordt besloten. De openbare, vergadering wordt daarop verdaagd tot Donderdag 11 uren ter voortzetting van de debatten over het Ar beidscontract. Door de ministers van oorlog en juslitio is thans nader geantwoord op de vraag van den heer v. d. Velde betreffende het instel len van een onderzoek omtrent de wijze, waarop en de omstandigheden, waaronder een discipiiuaiie straf op een marechaussee is ten uitvoer gelegd. Daaruit blijkt, dat Je marechaussee P. J. ÏW. kteenis, van dc brigade te Oirschot, op 22 Januari j.i. viour deu majour-commaa- dant vau de lstc divisi Kou. mar schau^sec, ter zake van een vergrijp tegen de krijgs tucht disciplinair gestraft ls gewoi d n mei» veertien dagen provoost. Daar de strafka mers in do kazerne tc Oirschot niet geschiet zijn voor een straf van langen duur, werd. bedoelde marechaussee naar Eindhovn overgebracht, om aldaar zijn straf tc n ler- gaan. In de gewone, strafkamer werd hot des t-ijcls door den kapitein-distiicts-coiumun- dant te koud gevonden, waarom een kamer, die door een marechaussee v.erd bewooDd, ontruimd cn tob strafkamer werd in: v richt. Do "marechaussee, die anders die ka mer bewooude, stookte daar niet en heef! zicli nooit over koude in dat vertrek be klaagd. Nadat do marechaussee Steenis die kamer had betrokken, meldde hij zich ziek, doch de dokter bevond hem niet ziek en dc ge ïmproviseerde strafkamer niet te koud; ven min de districts-oommandant, die Km op 23 Januari cn volgende dagen tot cn met 30 Januari bekocht. Genoemde marechaussee werd van 1 13 Maart in het hospitaal te Breda verpleegd. Het rapport van den chef van genoemd hospitaal luidde: Er zijn hier geen gebre- keD waargenomen en er wordt geacht geen verband tc bestaan tusschcn zijn klachten en do ondergane provooststraf. 3) Ik haalde snel mijn portefeuille te voor- Bchiju en las nog eens de op do stoffepgo snippers geschreven woorden: „Gij... gij weet... mijn arme Fidéle is ver loren..." Het briefjo op het venster van den krui denierswinkel was van drie weken geleden gedateerd. Ik ging den winkel binnen. Do vrouw des buizes kwam mij tc gemoet. „Juffrouw", zeido ik haar, „ik vermeen den persoon te kennen, die den op dat briefjo bedoelden hond gevonden heeft". Dat zou mij. zeer aangenaam zijn", ant woordde de vrouw, „want die arme dame is over dat verlies ontroostbaar". „Het is misschien onbescheiden den naam dezer dame te vragen »>In het geheel niet; ik wil u haar adres foonen, dat zij zelf geschreven heeft. Zij is een T ransche, en daar wij, Engelschen, den naam moeilijk kunnen uitspreken, ver- Bocht ik haar dien zelf in mijn boek tc Bohnjven." Zij overhandigde mij het geopende win- kelbock en wees met den vinger naar dc plekt waar de naam geschreven stond. „Ik las tot mijn onbeschrijflijk genoe gen het volgende adres: it „Madame Dutoit, Oak Cottage, aarden straatweg van Edmonton naar Southgate. Hot handschrift was hetzelfde als dat op vensterbiljetje, en kwam geheel over een met het schrift der bij Depage gevon den beschreven snippers. Deze aanwijzingen konden tob een geheel onverwacht resultaat leiden, en ik nam on middellijk het besluit, dit gevondeu spoor ijverig to volgen. Nadat ik tot de koopmansvrouw op heel eenvoudige wijze eenige vragen had gericht, wier beantwoording mij nuttig kon zijn, verwijderde ik mij met de belofte, den hond reeds den volgenden dag aan madame Du toit te zullen^zenden. Ik begaf mij dadelijk naar een bekenden hondenkoopman, kocht voor een kroon een windhond en nam dien aan een touw mede naar huis. Den volgenden morgen klopte ik, als va gebond, alias hondendief, verkleed, om acht uren aan de huisdeur van madame Dutoit. Ik moet i ,t mijn eer zeggen, dat de vermom ming zoo volkomen was, dat mijn vrouw, aan wie ik mij voorstelde, mij in het ge heel niet herkende. Madame Dutoit was thuis, maar te onge steld om de kamers te verlaten. Zij kon mij niet ontvangen. Dc dienstbode bood mij aan den hond en de mand, waarin ik hem een bod gemaakt had, in de kamer bij haar meesteres te bren gen maar ik antwoordde, dat ik den hona slechts aan de dame zelf zou tooncn, daar ik de toegezegde belooning niet verliezen wilde. De meid zag wel, dat mijn besluit onver anderlijk was en sloeg mij dc deur voor den neus dicht, een voorzorg, die zeer natuur lijk was want mijn uiterlijk moest al heel weinig vertrouwen inboezemen. Na vijf minuten kwam de meid terug, en gelastte mij, mijn schoenen goed schoon te maken, cn haar naar dc eerste verdieping tc volgen. Ik werd binnengelaten. Madame Dutoit was een mooie vrouw; maar het ontbrak haar aan dat voorkomen, aan die manieren, die een vrouw uit den grooten stand onmiddellijk doen kennen. Zij zat op de sofa on het was haaf wel aan tc zien, hoe vorlaugend zij was haar lieve Fidéle weer to zien. Zij schrok echter ze danig, toen zij mij zag, dat zij luid bij na schreeuwend riep: „Mijnheer Dutoit!" Op dit geroep snelde een groote, knappe heer de kamer binnen. Hij was slechts ten halve gekleed, en juist bezig zich te scheren, want do helft van zijn gelaat zat vol zeepschuim en hij had het scheermes nog in de hand. „Wat is er liefste?'' vroeg hij bezorgd; „wat is er gebeurd, dat gij zoo luid roept?" „Kijk dien landlooper eens aanant woordde do dame, Op mij wijzende. Do hond, die nog in dc mand zat, kon haar geen schrik veroorzaakt hebben. De heer begon te lachen. Madame Dutoit, wier vrees door de te-" gonwoordigheid Van haar man verdwenen was, bekeek nu aandachtig de mand. Ik liet den hond cr uit. „Ach, mijn hemel!" riep zij, toen de af schuwelijke viervoeter te voorschijn kwam: „Dat is mijn hond nietT' „Wat?" antwoordde ik heel verwonderd, „ik heb liem opgevangen; hij had geen baas, cn ik dacht, dat hij het moest zijn." Madame Dutoit begon nu voor den onbe kenden hond, die na de gruwzame mislei ding haar nog leclijker toescheen, evenveel angst te krijgen, als zij even te voren voor mijn vagebondsche persoonlijkheid gevoeld had. De man gaf mij te verstaan, dat do meid mij met den bezem de deur zou uitslaan, wanneer ik met den hond niet onmiddellijk uitrukte. Nadat ik gedurende dit korte onderhoud van mijn oogen hot beste gebruik had ge maakt, zette ik den hond weder in dc mand en vertrok. Op den hoek der straat liet ik hond en mand in den steek. „Die lieve Depage heeft dus noch vrouw, Doch geliefde, noch zusterzeide ik glim lachend tot mijzelven, toen ik zoowat vijf tig schreden van het huis verwijderd was. Ik ben een stumperd, een domkop, als het portret, dat tusschen man en vrouw aan den muur hangt, niet het zijne is. Ik had het spoi-r gevonden, en kon nu hopen, den jongen koopman weder in het bezit zijner waarden te stellen, vr zijn verdaagd huwelijk zou kunnen plaats vinden, en zijn geluk verzekerd zou zijn. Hij had mij door eenige woorden en met tranen in de oogen verhaald, welke geluk kige toekomst hij door het verlieg van die b. langrijke som golds verloren zag gaan. Denzclfdcn avond omstreeks negen uren verliet do heer Dutoit, zeer smaakvol cn elegant gekleed, zijn huis, nam een rijtuig en reed snel naar de stad. Hij vermoedde niet, dat een even elegan te Engelsche dandy, m«t pruik en baard gesierd, hem op den voet volgde. Deze dandy was geen ander dan ik. Ik kan er mij op beroemen, dat ik even natuurlijk voor dandy speelde, als dat ik eenige uren geleden als hondendief optrad. Dutoit steeg aan het einde yid de Regent straat uit en nam zijn weg naar Vinestraat. volgde hem. Hij trad een koffiehuis bin nen, ik ovenzoo. Dit koffiehuis was Diet van den eersten rang; het was veeleer dc verzamelplaats van vreemde koetsiers, koks, cn kamerdienaars, die daar speelden, rookten cn babbelden cn een voor Eugclschen onuitstaanbaar la waai maakten. Allo in do gelagkai^r aanwezige* perso nen waren zóó druk met hun spel bezig, dat zij noch op Dutoit, noch op mij acht ga ven. Dutoit nam aan een tafel plaats; ik zet te mij eenige schreden verder neder. Hij be stelde een glas gro-g; ik liet mij con halve flesch sherry brengen. Ik bemerkte al spoedig, dat Dutoit met het spel der gasten goed bekend was. Ik kwam ook spoedig te weten, dat bij geen Franschman, maar een Zwitser was. De avond ging voorbij, zonder dat ik een nicuwo ontdekking deed; ik kon bemerken, dat Dutoit iemand wachtende was. Tegen elf uren vertrok hij met een zeer neerslach tig gelaat. Den volgenden avond ging het evenzoo; maar op den derden avond zag ik, üiefc meer vreugde dan verwondering, den agent van het handelshuis, Depage, binnentre den. Depage was in mijn oog-m de correspon dent en medeplichtige der dieven, misschien zelfs wel de dader. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 5