ZONDAG5B1AD- IEID5CH DAGB1AD VAN HET HYPNOSE. Ni 14523. Derde Blad. 29 Juni 1907. jk. it S5£J% I Mjhi il 111 lij It til |ht it; tii él i i él |i till ill i?<^X9>51» V.' -•;i I fr'iLr^jsjj\±AAfJSJS<±?jjjJuk?jJüs<±?<iA±?'<A i1;«-* 111 111 Hoewel Winnie Jager slechte een arm meisje was, dat haar brood verdiende met de schrijfmachine, leek zij mij tóch de eeni- ge vrouw op deze wereld, die mijn liefde waard wae. Maar ik was niet de eenige. die zoo dacht. Een lompe,Norfolksche land edelman, Thomas Jespers, met manieren en de gestalte van een Hercules, was mijn me dedinger, en een verklaard mededinger. Winnie was van goede familie, al was zij arm; en de menschen, bij wie zij aan huis was, onze gemeenschappelijke vrien den, de Mullers, dachten dat zij niet beter konden doen dan Thomas Jespers en my, beiden, te noodigen, om ons hof aan hun teer pleegdochtertje te maken. Eerst beviel mij dat niets; maar toen Winnie mij eens - had bekend, dat zij van mij hield, kon de beele groote Thomas mij niets meer sche len. Jespers was bepaald grof in zijn manie ren en onhandig in het gespreh. Ik nad hem vaak naar mijn lieveling zien kijken, als zij met mij babbelde, en de sombere gloed in zijn oogen, de woeste trek om zijn mond, waarschuwden mij, dat hij voor mees zou staan om zijn doel te bereiken. Den dag nadat mijn verloving met Win nie publiek geworden was, had er een ver velend ongeluk" plaats; ten minste, Jes pers noemde het zoo. Wij waren met een heel gezelschap op de hertenjacht gegaan, en Jespers en ik op grooten afstand van elkaar op post geplaatst, juist om alle ge vaar te vermijden. Toen de drijvers nader kwamen, en heb wild telkens weer langs mij heen snelde, vergat i~ mijn ongelukkigen mededinger geheel, tot ik plotseling, mid den in het vuur van de jacht, een gevoel kreeg, dat er onheil dreigde. Ik meende Winnie's stem te hooren roepen: „Pas op, pas op 1" Instinctmatig keek ik over mijn schouder in de richting, waar Jespers op post stond, en ge^n veertig pas van mij af zag ik den loop van een geweer recht op mij gericht. Met één sprong was ik op zij, juLi op het oogenblik, dat er een schot af ging en een kogel drong in den boom, waartegen ik geleund had. „Hallo!" riep ik. „Wat drommel doe jij laar?" Ik kwam voor den dag, en zag Jespers met zijn rookend geweer in de hand vlak 'ïij mij staan. „Zag je dat prachtige korhoen qiet?" vroeg hij kalm, terwijl hij een piouw pa- iroon in zijn geweer deed. „Ee.i mooi korhoen!" riep ik. „Het scheelde bijna niets of je hadt mij doodge schoten. Wat doo je hier? Je hoort wel vijftig pas verderop te staan." „Och, ik liep dat hoen achterna;. Ik wist iet, dat jij hier stondt." „Het is mogelijk, dat er een hoen was," zei ik ongeloovig; „maar in ieder geval wist je^ dat ik hier stondwant ik hoor de Charles Muller je nog waarschuwen, toen hij ons onzen post aanwees." „Och, zeur niet," zei Thomas, ,.je denkt toch zeker niet, dat ik op jou schoot! Het 6pijt me, dat ik op je gebied kwam. Meer kan ik niet zoggen." Nu, ik geloofde er è®en woord van, maar het hielp me niets, en spoedig was ik weer in het jachtvermaak verdiept. Dien avond yroeg Winnie mij: „Is er vandaag niets gebeurd Omstreeks drie uren had ik een allerakeligst gevoel, alsof je in gevaar was. Je weet dat ik altijd vreemde ondervindingen had met voorgevoelens en dat ik bijzonder onder hevig ben aan wat ik een soort van ge dachten-verbinding pleeg te noemen. En ik kan altijd een contact bewerken, met iemand, dien is liefheb." Zij zei dit laatste verlegen, maar toch met zekeren trots, en deze stond haar al lerliefst. Ik gaf haar een kus en vertelde haar, wat er des middags had plaats gehad. „Ik geloof, dab je mijn leven gered hebt", zei ik. Winnie werd bleek. „Wat een verschrikkelijke man 1" riep ze uit. „Ik ben zoo bang van hem... Ik weet zeker, dat hij kwaad in den zin heeft..." Jespers deed zijn uiterste best, het geval te doen vergeten, maar ai zijn beleefdheid kon hem in onze oogen niet beter maken- Wij waren blij, toen hij ona verliet om naar zijn eigen huis te vertrekken. Hij woonde in Turlham, en een groot deel van het land er om heen behoorde hem toe, tot en met de Black Mill, een massief, zwart gevaarte, in het midden van een moeras, een oud bouwwerk, bekend om zijn geheim zinnige cellen en gangen, die in den voch- tigen moerasbodem waren gemetseld. Het was een van mijn geliefkoosde be zigheden des avonds nog even naar het moeras te gaan, om op de watervogels, die dan naar hun nesten terugkeerden, te schie ten. Op zekeren avond, kort nadat Jespers weg was, brachtiWinnie mij weg naar dat moeras, cn keerde toen in de schemering alleen naar huis terug. Zij had dit al verscheidene malen gedaan, maar ditmaal krr+g ik, kort nadat zij naj verlaten nad, het gevoel alsof er iets niet goed met haar was. Ik herinnerde mij haar woorden over haar macht, zichzelf in verbinding te stel len met wien zij liefhad, en mijn angst voor iets onnoemelijks werd hoe langer hoe grooter. Ik vocht ruim een uur tegen dit gevoel. Maar toen rende ik naar huis, half boos op mijzelf om mijn toegeven aan wat vrouwelijke bijgeloovigheid scheen. Mevrouw Muller vloog mij te gemoct. „Waar is Winnie?" riep zij. „Bleef ze niet bij u?" „Groote Goden stamelde ik. „Is ze dan niet thuisgekomen? Zij verliet me al anderhalf uur geleden t" Mevrouw Muller werd bleek. „Charles, Charlesriep zij. Mijn oude vriend kwam te voorschijn. „Winnie is weg!" zei rijn vrouw. „Zij verliet mijnheer hier anderhalf uur gele den, en sedert heeft niemand haar meer gezien." Binnen tien minuten doorkruiste al het mannelijk personeel, en wij beiden, den omtrek, maar allen keerden wij onverrich- terzake naar uuis terug. Charles en ik ble ven den geheelen nacht opzitten, in de hoop, iets van haar te zullen hooren; maar een grijze dag schemerde door de vensters, en nog v isten wij niets. Charles ging een paar nar Eggen, maar ik kon niet slapen. In onzekerheid gingen acht en veertig uren voorbij. Wij trachtten haar voetsporen te volgen, maar ook dit bleek onmogelijk; mijn arme Winnie was plotseling en spoorloos verdwenen. Tegen den avond van den tweeden dag zat ik met Charles in de bibliotheek. Win nies schrijfmachine stond op tafelzij had die juist gebruikt, vóór zij uitging. Ik had moeite, niet te snikken, terwijl ik sr naar x-.ek. Geheel uitgeput door slapeloos heid en wanhoop zat ik te denken aan mijn lieveling, zoo teer, zoo innemend, zoo lief. Ik weet niet, of ik in sluimer geraakte. Maar zeker is het, dat mijn hersens, mijn zenuwstelsel, noem het zoo ge w—:, plotse ling antwoordden op een roep van Win nie. Het gevoel, dat iemand in gedachteif met mij wilde sproken, viel plotseling op mij, en overheerschte me. „Wel, wat ga je nu uitvoeren?" vroeg Charles. Naderhand vertelde hij mij, wat nu plaats had. Ik heb nooit eenig bewustzijn gehad van gebeurtenissen op dat oogenETTk. Ik stond op van mijn stoel en ging re gelrecht naar de schrijfmachine. Zeker ïb het, dat ik nooit vóór dien avond het ding had aangeraakt, hoewel ik vaak Winnies vlugge vingertjes gevolgd had, als rij bezig was. Ik weet nauwelijks, hoe men het pa pier bevestigt, laat staan dus dat ik da verdere werking ken. Maar toen bracht ik zonder aarzelen een stuk papier op zijn plaats, ging zitten, en geheel onafhankelijk van mijn wil, deden mijn vingers hun werk. Charles, die wist, dat ik er niets van kende, keek in stomme verbazing toe. Nog eenigo woorden volgden en toen lazen wij samen: „Jespers houdt mij gevangen in de cel len van Black Mill. Kom dadelijk! Kom gewapend. Winnie." Toen eerst ontwaakte ik uit mijn ver- dooving. „Dat gaat mijn verstand te boven," zei Charles. „Maar ga mee, misschien is de boodschap juist." Terwijl wij met het geweer op schouder naar Black Mill liepen, kwamen wij onzen gewonen drijver Tom Holman tegen en namen hem mee- Wij hadden een lantaarn bij ons, maar de maan scheen zóó helder, dat wij bij haar licht onzen tocht door net moeraa volbrachten. Hoe meer wij Black Mill naderden, hoe zekerder ik was, dat rij zich daar bevond. Een onverklaarbare drang scheen mij er heen to stuwen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 13