'De geschiedenis van den Jager en het
doode Haasje.
Anekdoten.
nige, die rijn dagen in een gesticht eindig
de. Ongeveer een week na de gebeurtenis
die zoo noodlottig had kunnen afloopen,
zag Roger, toen hij op een morgen aan het
ontbijt kwam een keurig pakje op zijn
bord liggen. Het was aan hem gericht en
bij het openen daarvan ontdekte hij een
prachtig gouden horloge, waarop de volgen-
woorden waren gegraveerd: ,,Aan Ro
ger Brown, als een oelooning voor zijn
flinke daad, van de Directie der Spoorweg
maatschappij." I
Het uitgeloofde prijsje viel ten deel
aan Greta Kurrels, voor haar opstel, voor
komende in ons weekblad van 19 Juni.
M. v. A.
Hieronder laat ik nog twee der mij toege
zonden bijdragen volgen:
Ingezonden door Alida Boogaards te
Leiden.
Hans Snoever was een heer, die gaarne
hoog opgaf van zijn schietkunst, maar
meestal niets onder schot kreeg. Maar om
niet platzak thuis te komen, ging hij dan
bij het naar huis gaan bij een poelier aan,
waar hij eenig wild kocht, en welk wild hij
dan liet zien als door hem geschoten.
Dan vroegen rijn vrienden wel eens hi
vertrouwen, waar hdj dat wild had gekocht,
maar als altijd was het antwoord: „Dat heb
ik geschoten 1"
Nu waren zijn vrienden eens op een goe
den dag bij elkander, en daar spraken rij
over Hans' schietkunst, en besloten hem
dit eens goed af te leerèn.
Zij zouden hem uitnoodigen op een par-
tij en dan een weddenschap aangaan, wie
bet eerst een haas zou. kunnen schieten. Zij
noodigden hem dan ook uit, en hij wilde
daaraan oolk wel voldoen, mits zij de par
tij bij hem op rijn buiten wilden geven.
Nu, daar was geen bezwaar tegen, en dus
Jrerd de dag bepaald en door fyém werd te-
pen dien dag een groot© haas besteld.
Maar om geen argwaan te geven, moest
Je poelier den haas ergens neerleggen dan
sou bij hem wel vinden. Maar de vrienden,
Üe ook dien poelier wisten te vinden, zei
den niets, maar hielden den poelier dien
dag goed in het oog, en toen hij de deur
uitging, met een mand aan den arm, waar-
wer een doek was, volgde een hunner hem
ran verre, om te zien, wat hij doen zou.
Toen de poelier op de aangeduide plaats
gekomen was, legde hij den haas neer en
verwijderde zich sehiolijk. Maar hij had bui
en den waard, in dS geval buiten de
rienden gerekend.
Nauwelijks was hij uit het gezicht, of de
vriend nadert, neemt den haas weg en legt
er een anderen voor in de plaats. Pas had
hij dit gedaan, of daar komt Han3 op zijn
paard aanrijden, overal zoekend of hij geen
haas ziet liggen. En ja, daar lag Hij 4
De poelier had woord gehouden. Nu naar
huis, in de trompet geblazen, ten teeken,
dat hij met zijn buit thuisgekomen #as.
In een oogenblik waren de vrienden uit
den omtrek bijeen, en hoe prezen zij den
haas als een exemplaar, en Hans als een
goed schutter.
Daar moet een fuif op volgen. In haast
werden de bevelen daartoe gegeven, en on
der den indruk van het oogenblik stelde
eèn der vrienden voor om als gedenkteeken
aan dezen gewichtigen dag den geschoten
haas te laten opzetten.
D&t vond bijval.
„En nu stel ik voor dat onze groot© ja
ger Hans hier in ons bijzijn den baas slacht
en stroopt, opdat wij getuigen kunnen zijn
niet alleen, dat Hans een goed schutter is,
maar ook een goed slachter/'1
Ook dit vond bijval.
Maar, toen Hans er het mes in zette,
zat de haasvol stroo. Wie schetst de
pret van de vrienden, en de ergernis van
Hans?
Behoef ik nog te zeggen, dat hij nooit tueer
gejaagd heeft?
Ingezonden 'door Ida; Dirkse te
L ei d e n.
Er woonde in zeker dorp een heer,
,Die hield er zoo dol veel van jagen.
Haj liep bijna eiken dag met 't geweer
Te speuren langs velden en hagen.
En zag hdj dan wild, 't rij een haas of
konijn,
Of iets, wat hij dacht, dat zoo'n beest
wel zou zijn,
Dan fluks richtte hij rijn geweer naar
dien kant,
En schoot op het wild, maar vaak ook
in het zand,
Want rijn oogen gingen hem foppen,
Doch als hij met jaagde, dan zat hij
te paard,
En maakte een tochtje, heel kalm en be
daard.
Zoo deed hdj ook weer op zekeren dag,
Toen hij er opeens een haas liggen zag;
De lepels omhoog en da phrim wat ge
kruld,
Daar zag hij, nu waarlijk zajn wenschen
vervuld.
Hij kreeg, moet men weten, des middags
een gast,
Een minnaar van haas, en dia rekende
vast
Zoo'n boutje bij hem te genieten.
Wel had hij den vorigen dag, tot heel laat,
Gejaagd in dee/ buurt, doch, helaas^
zonder baat;
Geen beestje had hij kunnen snappen!
Hij stijgt nu van 't paard,
Neemt den haas bij rijn staart,
En denkt: „sakkerloot,
Dat is er één, die ik schoot,
Maar toch nog mij wist te ontsnappen»
Ik neem hem dus mee,
En geef hem aan Kee,
Die braadt hem gezwind,
En komt nu mijn vrind,
Dan kan ik hem lekker trakteere®!^
Zoo gezegd, zoo gedaan,
Ylug huiswaarts gegaan;
Toont hij hem aan Kee,
En deelt haar nn mee
Hoe hij aan den haas ia gekomen.
De meid vindt het raar,.
En kijkt aldoor naar
Den haas, die haar heer
Beweegt op en neer,
Als om rijn gewicht haar te tooneeü
Ze pakt hem nu aan,
Blijft lachende staan,
En zegt: „Beste heer,
Hij lijkt wed een veer;
Ik geloof, dat de bont maar yan hooi
En waarlijk, men komt,
Mijnheer staat verstomd,
Tot de ontdekking alras,
Dat hooi en wat gras
Het lijf vormt van het opgezet haasje!
Wat bleek nn 't geval,
Al klinkt het "wat mad,
Mijnheer had een vacht,
Als speelgoed bedacht,
iVaa rijn buurmeisje medegenomen!
Ingebonden door Herrrrma Huntelmau, tq
Lei de n.
Onderwijzer): Wed, Heruri, hoe staat ge
met de .vaderlandsche geechdedenia? 'Een'
je al flink de jaartadlem?
Henri); De agitation ken 2c allemaal,
mijnheer; maar ik weet niet, wat er in is
gebeurd!
De nieuwe keukenmeid.-
Mevrouw; Keetje, heb je do fofai g©,
wassohan?
Keetje; Nog met, mevrouwt; er is geen'
kruimel zeep meer in de (keuken.
Kleine Lize: Eiken morgen, wanneer wij.
goed onze levertraan innemen, geeft mama
ons een dubbeltje. Dat doen wij in
onzen spaarpot»
SchoolkameraadjeEn wat doen jeioé
dan met het bespaarde geld?
Kleine Lize: Wel, daar koopt msjnn. nnq;
levertraan voor, weet je!
maar het kleine meisje liet rich niet uit het
reld slaan.
„Is die geheelè geschiedenis waar?"
roeg zij op strengen toon.
„Natuurlijk is rij waar 1" klonk het vol
verontwaardiging van alle kanten.
„Dan zal ik je vertellen, jongen, dat ik
geen woord van geloof!" En met vast
peengeklemde lippen wendde zij zich om
tn liep bedaard weg, de knapen verwoed
chterlatende.
„Wie is dat kind?" vroeg Teddy, haar
erbaasd nakijkende.
,Ik zag haar gisteren in een rijtuig" uit
e stad naar den ouden Sol komen, met
aar moedeer", gaf een der grootste jongens
en antwoord. Ze hadden twee valiezen en
en doos en een papegaai in een kooi bij
ich. En de vrouw zeide „vader" fot den
uden Sol; dus moet dat kind zijn klein-
ochter rijn."
„Misschien komen zij van Amerika,"
ei de een klein ventje: „daar komen alle
papegaaien vandacn."'
„Ze geloofde "dat ik joktebromde Ted
dy, die rich op het gras neérgeworpen had.
V „Meisjes deugen tot niets! Als rij een
jongen was geweest, hadt je met haar kun-
vechten. Ik zou niets geven om zulk een
;eine heki, Ted."
Teddy keerde het gelaat naar den spreker
„Neen, Sam, ik zou niet met haar gevoch
ten hebben, ook al was zij een jongen ge
weest. Ik heb moeder beloofd niet meer te
zullen vechten voordat zij bet toestaat, zie
je, ik vocht verleden met vier jongens in
één week en rij zegt dat zij het niet heb
ben wil, al begrijp ik ook niet waarom
jongens niet vechten kunnen, als militairen
het wel doen."
,,Ik geloof niet, dat er nog één overblijft,
die het met jou zou willen probeeren. Het
was ook alleen Tom Larken, die ze op
stookte, om eens te zien of rij je den knoop
konden afpakken en Tom is voor goed
het dorp uit.
„Misschien heb ik mij wel versproken,"
hernam Teddy langzaam, zich op den rug
uitstrekkende en opblikkende naar de blau
we lucht, „was het niet precies waar van
de kogels. Ik geloof dat vader er maar
zes kreeg en drie sabelhouwen. Als ik een
maal aan het vertellen ben, vergeet ik liet
juiste getal; maar zij zeide dat rij er geen
woord van geloofde
De oude kerkklok liet op dat oogenblik
vijf slagen hooren en Teddy sprong over
eind en snelde weg.
Niemand op het dorp kon zoo hard loo-
pen of was zoo flink en dapper als hij.
Dat was mischien de reden waarom hij
zoo bemind was. In elk geval was hij de
lieveling van oud en jong en heel de ge*
meen te en had tot hiertoe nog niemand
hem langer dan eenige minuten het hoo.ict
durven bieden. HBj rende thans een lom
merrijke laan door, daarna over twee vel
den en stond eindelijk stU voor een ouder-
wetsche boerenwoning, streek rijn krullen
terug, opende de voordeur en trad bedaar u,
de lange keruken met de lage zoldering
binnen.
Er lag ieits heel vreedzaams over die plek.
verspreid. Een groote vierkante tafel was
met een wit laken overdekt en midden
daarop prijkte een groóte kom, gevuld met
rozen en kamperfoelie. Het gereedstaande
maal bestond uit eigen gebakken brood en
goudkleurige boter, een glazen schaal
met honingraat, een bord met versche
sterkers en krentenbroodjes. Achter bet
theeblad was een zestigjarige vrouw met
streng gelaat gezeten; tegenover haar zat
haar zoon, de meester der hoe^-, een man
met ruwe trekken en slaperige uitdrukkihg,
en aan zijn rijde zag men Teddy's moeder,
een lieve, mooie, jonge vrouw, die niet in
deze neddrig© omgeving scheen thuis te'
behooren.
(Wordt vervolgd)*