VOOR DEJEUGD v lÊIDSCH DACB1AD N2. 14520. Woensdag 26 Juni. Anno 1907, %2* Lancelot en de Draak. ^<^>T!(5p)rT(3g)TT^ê>rT6p)7^Ggê)n(^Tg^jgg iiii i iiTiij iiïïij iiïïiiiitii iiiiii iii.iij il"1 W©°; 5 A?#»Av -V'-Ik» »JL« t >JL? ttLjt >JLf*JL' a «A? i JL« A* i «jL* i»A' i A7Ï»A«tA" a»A? Tegenwoordigheid van geest Onder de prachtige stoomjachten uit den vreemde, die nu en dan ook ons land oe- aoeken, is er geen mooier dan dat van den schatrijken Sir Thomas Lipton. Ik herin ner mij hoe, enkede jaren geleden in Zwe den zijnde, ik op een zomeravond het voor beeld der groote menigte volgde, die zich aan de ikade van Stockholm verdrong, om plaats te bemachtigen in een der tallooze bootjes, die uit zouden varen, om het groo te, sierlijke, voor anker liggende schip van nabij te bezien. En dat was waarlijk de moeite waard. Sir Thomas Lipson heeft in zijn jeugd niet kunnen droome-n ooit nog eigenaar va a zulk een trotsch vaartuig te zullen zijn. Hij begon zajn loopbaan ale winkelbediende, klom door ijver en spaarzaamheid tot win kelier op en menigeen zou, in zöjn plaats reeds meer dan voldaan geweeet zijn tn«*t den winkel, dien hij te Glasgow bezat- en jaar op jaar uitbreidde en verfraaidemaar mannen als hij hebben tot levensspreuk het mooie devies gekozen„Altijd hooger 1" En hij is thans edelman en een der rijkste lieden van zijn land. Het is echter over den winkelier Lipton, dat ik u wil spreken. Op een avond, dat de arbeidzame man, die zich nooit rust gundo, zijn boeken in een bijkantoortje zat bij te schrijven, be merkte hij, dat er iemand zijn reeds ge sloten winkeldeur poogde open te breken. Hij sprong overeind en bereikte juist de deur, toen de dief haar open kreeg, en, een onheilsfpellend (voorwerp op de borst van den inbreker richtend, riep hij: „han den omhoog, of ik schiet je neêr!" De man was zoo ontsteld, dat hij onmid dellijk gehoorzaamde. „En nu zal je mij naar het politiebureau vergezellen en als je het probeert weg to toopen, zal ik je kennis laten mak*™ mtt mijn pistool." Van angst vervuld, liep de man gedwee mede naar het bureau, waar men geen moei te had aan zijn misdadige poging te geloo- ven, want zijn zakken waren gevuld met inbrekerswerktuigen. Nadat hij in .verzekerde bewaring was ge nomen en de winkelier had uitgelegd op welke wijze hij zich van hem meester had gemaakt, vroeg de commissaris: „Hebt gij vergunning tot het dragen van vuurwapenen V' „Neen, mijnheer," luidde het antwoord. „Hm!" bromde 0e commissaris. „Laat mij dat pistool eens zien." „Met pleiziea*," zeide Lipton bedaard; „hier is het!" En hij haalde uit zijn zak een pijpenfoa- Jraal ie voorschijn. Hij was ongewapend geweest, maar zijn tegenwoordigheid van geest had hem gered. De meeste gevaren zijn door tegenwoor digheid van geest te boven te Ikomen, maar het ongeluk wil, dat juist op het oogen- blik, dat er gehandeld moet worden, de meeste lieden alleen aan het gevaar, met aan de redmiddelen denken. Zulke lieden* herinneren mij altijd aan dien stationschef in Amerika, die, toen er aan zijn stampvol station een tijger uit een (menageriewagen losbrak em zich een uitweg zocht te banen door de gillende me nigte, naar New-York telegrafeerde: „Tij ger losgebroken. Sein mij wat ik aoen moet." Het lieve dier had natuurlijk reeds één of twee kinderen opgepeuzeld, voordat het antwoord kwam. Eenige jaren geleden kwam ik te Ant werpen bij een familie, waar allen nog on der den indruk waren van een dien morgen voorgevallen gebeurtenis. De kindermeid had het jongste kleintje alleen gelaten op een kamer der tweede verdieping, vergetende, dat het venster openstond. Het kind was op den daarvoor geplaatsten stoel geklommen en hing uit het raam, toen de dienstbode met het vijf jarig zusje terugkeerde. Nog één oiogen- blik en de kleine zou haar evenwicht ver liezen. Het kindermeisje verloor het hoofd en zonk snikkend on den vloer neer; maar het zusje was wijzer; zij liep regelrecht op het kleintje toe, trok haar aan haar been en deed haar naar binnen tuimelen. Zoo ziet men, dat tegenwoordigheid van geest reeds bij kinderen wordt gevonden. Men moet er zich in oefenen van .zijn jeugd af; want ol zij is zoo dikwijls noodig in het leven. AI de schreiende, snikkende, gillende men- sohen, die men op groote oogenblikken ziet, zijn totaal nutteloos, terwijl een klein kind hen dikwijls kan beschamen. Het is niets dan een oefening der wils kracht bedaard te blijven onder gevaar of bij den aanblik van sombere tooneelen. De verpleegster, die de vreeselijkste operaties onder haar oogen ziet gebeuren, voelde zich wel degelijk op het punt flauw te vallen de eerste malen; maar zij klemde de tanden opeen en vergeet thans eigen afkeer van bloed, om den lijders tot èen onwaardeer bare hulp te zijn. Wat zij vermag, dat kun nen de zwaksten, de jongsten onzer. Bij gevaren slechts onszelven vergeten en han delen, koelbloedig handelen, dan zullen wij waarlijk nuttig zijn. Lang geleden in den goeden ouden tijd, kon men geen prettiger stad bewonen dan Bagburg. De plaats was mooi, goedkoop en leverde alle denkbare genoegens op; maar er was één keerzijde aan dat alles verbonden, en wel d© nabijheid van een Draak. Het was een draak zonder vleugelen, die zijn zetel gevestigd had in het aan Bagburg grenzende woud en hij maakte een groote kwelling voor de stadbewoners uit; immers hij had tot treurige gewoonte zich tot zeifs in de straten te wagen en de lieden te doo- den, die hij ongewapend tegenkwam. Ten slotte loofde de burgemeester een som van tweehonderd gulden uit aan hem, die het monster zou dooden. Nu woonde er te Bagburg een weduwe met haar drie zoons, William, Henri en Lancelot James; de beide eersten waren reeds groote jongens, maar Lancelot was nog een kleine knaap. Op zekeren dag zeide William: „Moeder, ik ben van plan den draak te dooden. Met het uitgeloofde geld kan ik elke maand een nieuw pak koopen en een heel jaar lang des avonds naar het paardenspel gaan." Tegen wilden dank liet de moeder hem gaan, maar zij gaf hem het zwaard, dat aan zijn vader had toebehoord en ook baar wekker, door haar op vier uren gezet. Zij smeekte daarbij: „Denk er wel aan terug te keeren als de wekker afloopt, wan neer je om vijf uren niet thuis bent, zal ik je als verloren beschouwen." William begaf zich op weg en doorzocht uren lang het woud, tot hij eindelijk den draak met wijdgeopenden muil aan den zoom van den weg zitten zag. Bij dien aanblik begaf hem alle moed en hij wilde vluchten, maar het monster greep hem vast en zou hem verslonden hebben, indien niet juist de wekker afgeloopen ware, wat den draak zrulk een schrik aanjoeg, dat hij William losliet en deze den tijd had huiswaarte te snellen. Enkele dagen later toonde Henri zich even belust op het uitgeloofde geld, waarmede hij verklaarde zich te willen vermaken. „Ik neem de klok mede", zeide hij: „en zal de wekker laten afloopen zoodra ik den draak bespeur; dat is even' goed als een sahild." De burgers der stad hadden een gracht om Bagburg gegraven, ten einde het dier weg te houden; maar over die gracht lag een plank en daarop troonde de draak. Zoodra hij Henri ontdekte, kwam hij langzaam en onder vreeselijk gebrul op hem ai en nu bedaoht de held tot zajn schrik, dat de wek ker niet door hem opgewonden was. Hij holde dus, half waanzinnig van angst terag. Den volgenden dag zeide de kleine Lance lot gedroomd te hebben, dat bij den draak op een geheel bijzondere manier doodde en van plan was te beproeven of dat niet ging. Iedereen lachte hom uit. „Wat zou zulk een dreumes als ii.i met het gdd beginnen vroegen zijn broeders. „Het aan moeder geven als ik het kreeg. En het is ook niet alleen voor het geld, dat ik het doen zou, maar om het monster te verhinderen nog meer arme lieden te dooden." „Maar hoe zal je het aanleggen?" vroef de moeder. „William verloor het zwaard, toen hij wegliep en Henri liet de klok val len „Ik heb geen van beide dingen noodig", zeide hij„mijn droom heeft mij een heel ander raiddel getoond en ik heb genoeg in mijn spaarpot om het te koopen." Overtuigd, dat hij nog het hardst van al len zou wegloopen, liet de moeder hem be gaan. Hij kocht een ijzeren haak, heel stevig en puntig en verborg dien in deeg, met ratte- kruid doorkneed, waarna hij er een stevig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11