ZONDAG5BLAD* H-ID5CH DAGBIAD VAN HET -t- VERKLEED. Ni 14517. Derde Blad. 22 Juni 1907. Movrouw Lili zocht met ijver onder de gezpnden stalen stof. Haar man had er in toegestemd, dat ze rich een vam die ragfijne japonnen zou la ten mddrAn.^ die dienen voor gelegenheids- toilet; thans kwam het er op aan, de bij het tee re blond der jonge vrouw het best passende kleur uit te zeelken. Eindelijk was haar keus gevallen °P een stof zoo dun als een Meiblaadje, op een soort voilestof. Gauw een klein stukje van het groote staal afgesnedenEen paar regels er bij en alles in een couvert. Zool Klaar was het. Haar man zat al een poosje alleen in de serre. En de beeren worden zoo gauw ongedul dig. Daarom m-»-^ fluks Mina gebeld, om het briefje even weg te brengen. Maar Mina toomt niet. Een paar minuten verloopen. Mevrouw wordt boos. Zij snelt naar de keuken. JsJ, zoowaar, die is weer weggeloopen. Zooals in den laatsten tdjd wel meer gebeurde na het eten. Daar moet voor het vervolg een stok je voor gestoken worden. Ja, maar hoe moet het nu gaan met den brief1? Die moet bepaald vandaag nog weg. Dan kan in drie vier dagen de stof ont vangen zijn en het toilet intijds nog afge maakt worden. En terwijl mevrouw daaraan denkt, rijpt in haar brein-een andere gedachte: Zijzeivo zal dien brief op de bus doen. Het is maar even &an den oveitoant op den hoek. Maar, sou het wel geraden zijn? Het is waar, laat is het nog niet. Maar toch.zoo alleen, zoo heelemaal alleen I Haar man zou het zeker niet naar den zin zijn. En reeds wil zij de heele zaak tot morgen uitstellen. Daar valt b ar oog op het schortje» pan Mina en op het sneeuwwitte, pa£ gestreken mutsje, de teekenen der dienstbaarheid. Daar liggen de beide voorwerpen, pre cies zooals bet meisje ze voor het is wegge loopen heeft neergegooid; daar liggen ze, alsof ze wilden zeggen; „Neem ons mee!" En snel besloten grijpt mevrouw Lili ze. De schort is voor haar figuur wat te wijd, do einden slaan van achter 'een goeu stuk over elkaar heen, maar het mutsje staat op het hoogopgemaakte blonde baar alsof het er voor gemaakt is. En nu, zonder zich verder te bedenkeD, waagt mevrouw den korten gang in het schemerdonker. Ieder, die haar nu tegenkomt, ziet in haar niets anders dan oen dienstbare geest en voor zoo een is uitgaan om dezen tijd mets bijzonders. Glimlachend over zichzelve en haar ver kleeding waagt zij zich op straat. De prikkel, dien het kleine avontuur haar geeft, is haar gansch niet onaange naam. Alles loopt of het gesmeerd is. Niemand komt haar in den weg, alleen op het trottoir een paar jongelui, die haar een aardigheid zeggen. Nu nog de breede straat over. Daar, om den hoek, wenkt haar reeds de grijze brievenbus tegen. Daarheen' nog, slechts en alles is gewonnen. Maar wacht eensl Zoo in de haast van het dichtvouwen... Als het dunne Lapje stof in de gauwig heid eens weggewaaid wasals de brief met de bestelling eens zonder staal door de firma ontvangen werd. De adem stokt de jonge vrouw, terwijl zij daaraan denkt, in de (keel. Voorzichtig trekt zij den brief uit den zak en betast hem onderzoekend. Maar hoe zou men zulk een dun lapje tussohen het papier van enveloppe en brief heen hebben kunnen voelen? Thans vlamt het gaslicht op van de eerst aangestoken lantaarn. Wellicht gaat het zoo. En onderzoekend noudt mevrouw Lili het briefje tegen het licht. Maar op deze manier is ook niets te ontdekken. Ja, dan blijft er niets anders over dan den brief nogmaals te openen. Hij is gelukkig m^ar even dichtgeplakt en de gom (kan nauwelijks droog zijn. En me vrouw Lili treedt in de schaduw van een portiek, om met bevende vingers en met oe- hulp van een haarspeld den omslag van het couvert met de grootste voorzichtigueki los te maken. Het gelukt boven verwachting. Maar op dit oogenblik gebeurt! iets en dat is tegen alle verwachting in. Een breede, stevige hand omvie eens klaps het teeder handje van mevrouw Li li en een barsche stem roept: „Ho, juffie, hoe heet je?" Mevrouw Lili is doodelijk verschrikt. Een agent, een diender, die haar naam ver langt te weten! Wat moet ze zeggen? Me vrouw Hardt? Onmogelijk'Dat klopt niet met schort en mutsje. Dus? Ja, dan blijft er niets anders over... Mogelijk zal het haar uit ck>n brand helpen. Bovendien, zoo slim zal het toch wel niet zijn; zij heeft toch niets gedaan! En terwijl zij moeite doet zich goed ie honden, stamelen haar beven, o lippen „Mina de Lange, dienstbode bij deD heer Hardt, predikant." „Zoo. Én wat beduidt dat dan ruet dien brief? Wien behoort die? -él den hcelen tijd heb ik staan kijken, wat je toch met dien brief stondt uit te voeren?" „De brief? Die is van mij!" „Zoo. Nu, dat zullen we dan dadelijk eens zien." En met gToot vertoon vouwde hij hef blad papier open, waaruit het dunne lap je stof wegfladderde. Zij ving het op. Hij las echter door, las ook de onderteekening Lili Hardt en het briefhoofd: Da. Hardt, predikant. „Wel, wel, dat is merkwaardigi Behoort hij u, de brief?" Dan, een blik in mevrouw Lili'g oogen, die grooten schrik verrieden, en een echt menschelijk gevoed van erbarmen' maakte zich van den man der wet meester. „Nu ja," voegde hij er bij op zachtere® toon, „er uitgenomen heb je eigenlijk niets, het was alleen maar zoo'n beetje nieuwsgierigheid, nietwaar, zus, wat V' Eu hij waagde het, haar even onder de kin te strijken. Mevrouw Lili was woedend. In een oogenblik had de man een tik op zijn vingers. „Kijk, kijk, zoo slagvaardig? Dat zou ik anders maar latenWant eigenlijk, als ik het geen zonde vond van zoo'n lief snoetje „Genoeg, zeg ik je. Doe wat je plicht is. Maar je opmerkingen ikan je voor je hou den. En, vóór alles, raak me niet meer aan. Dat kon je duur te staan komen I" „Ja? Nu, stel je maar gerust, hoor kind", sprak de geweldige hoonlachend; „hetwas anders maar aardigheid." Mevrouw Lili had klaarblijkelijk tooh in druk op hem gemaakt; wat meer wil zeg gen, zij kon van een verovering spreken, die haar nut kon hebben. Intusschen, oo dit oogenblik had zij geen oog voor den ko- mischen kant, of voor het nut, dat haar deze omstandigheid kon afwerpen. Zij wou maar weg, weg tot eiken prijs. Maar zoover was het vooreerst nog niet! „Het zou wat moois wordenbromde de agent goed gemutst, „als de dienstmeis jes de brieven maar gingen openbreken van haar mevrouwen! Nu gauw maar het brief je weer toeplakken, zus. Waar heb je dat stukje stof? Het zal het japonnetje wèl wezen, dat je mevrouw besteld heeft, het zit nu al vol gaatjes, dat goed; ze mag zich wel toedekken als ze het aan heeft, anders vat het mensch kou, wat jij?" En hij nam het vermeende dienstmeisje het staaltje uit de bevende vingers, maak te den brief weer in orde, en wierp hem in de bus. „Kom, dan gaan we," zei hij, alsof het vanzelf sprak, dat hij zijn nieu we bekende vergezelde. Om opzien te vermijden, schikte mevrouw Lili zich. Stom, met gebogen hoofd, schreed zij naast den man voort. Zij hoorde, dat hij haar een paar aardigheden zei, en dat hij haar vroeg, Zondag met hem uit te gaan. Zij gaf geen antwoord. En toen zij aan den tuin voor baar huis gekomen was, ademde zij vrijer, als van een last verlost. Zonder een woord van af scheid wipte zij naar binnen. „Je hoort nog wel wat van' me!" riep de agent haar achterna. Dat was een mooie historie, waarin zij daar verzeild was geraakt! Bijna gevan gengenomen En slechts haar niet onknap gelaat en de verliefdheid van den man der wet hadden haar gered. En nu die laatste woorden nog, wat hadden die te bedniden 1 Kon 2» toch maar allee ongedaan maken I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 13