De Geschiedenis van den Jager en het doode haasje.
Onderlinge Correspondentie*
Aan mijn mede-raadselkinderen.
Ik heb nog 4 plaatjes van album „Len
te1' en zou die gaarne willen ruilen voor
plaatjes van album „Zomer."
Mijn adres is: Truus Broekhuizen, Oude
Singel No. 30.
Ik moet nog een plaatje hebben van het
album No. 3, i.amelijk „Columbus to San-
Domingo gevangengenomen." Wie mij
daaraan helpt, krijgt 3 photo's. Mijn adres
is: Suze Tegelaar, Hansenstraat 35 A., bij
do Haarlemmertrekvaart.
Aan mijn mede-raadselvriendinnen
i - heb nog 14 Verkade-plaatjes van al
bum No. 3 en wil die gaarne aan één van
de abonnétjes, dio ik er mee van dienst
kan zijn, afstaan.
Mijn adres is: Hermina Huntelman,
Oude Rijn 52.
Ik ontving reeds 25 opstellen en versjes btf het aardige plaatje van den Jager en het
doode haasje en begin met drie der bedragen in het nummer van heden op te nemen, terwtjl
Ik de volgende week nog enkele der besten zal afdrukken met vermelding van den prlja-
Winner of de prjjswinster.
Intusschen mogen er nog nieuwe bedragen ingezonden worden.
Ingez. door Gretha Kurrels te
Leiden.
Daar was eens een hazenhnisgezin, be
staande uit een moeder en vijf kinderen. Zij
hadden een prachtig mooie woning, voorzien
van vele bladen en leefden gezellig met
elkander. Eén van de haasjes, welke nogal
erg nieuwsgierig was, wilde toch wel eens
graag weten, waar vandaan moeder toch
al die lekkere bladen haalde, en wilde ook
iets van de wereld zien. De zusjes en
broertjes zeiden „och broertje ga toch niet,
want wat zal moeder boos worden en je zult
Keker straf krijgen en zonder eten moetei*
gaan slapen." Maar broertje wilde niet naar
de oudere kindertjes luisteren.
Den volgenden dag, het was nog vroeg in
den morgen, verliet het ongehoorzame haasje
het huis. Het was blij toen hij zijne woning
achter zich zag liggen en door niemand was
opgemerkKln de groote wereld vond hij het
zoo mooi en waagde zich: al verder en ver
der, totdat hij op een plaats kwam waar vele
boomen stonden, zoo iets had hij nog nooit
gezien en dacht, ik zal hier maar wat blij
ven, wellicht komen er nog andere haasjes
en dan kunnen wij hier ons verblijf houden
eD ga ik niet meer naar moeder terug, want
moeder is altijd zoo bang, dat ons iets over
komt. Toen het daar een poosje gezeten had,
werd zijn aandacht getrokken door het ri<>
selen van bladen en takken. Yreem-' Vek
hij op toen het een wezen zag nad o-
als brij nog nimmer had gezien en begon het
haasje angstig te worden. Hij clacht, „zou
dat één van die menschen wezen waar zijn
moeder hem zoo dikwijls van had verteld,
die de ongehoorzame haasjes doodschoten.
Hij dacht „wacht ik zal me erg brutaal hou
den, misschien gaat hij dan wel weg", maar
juist het tegendeel gebeurde. De man, want
het wag een heusch mensch op een paard,
had tot nog toe het haasje niet gezien. En
nu hij zoo brutaal den kop uit het hout stak
en daarbij nogal veel leven maakte trok het
vanzelf de aandacht van den man. „Wacht,
dacht deze, het is wel geen erge groote,
maar dan kan ik ten minste toch noc iets
voor mijne vrouw meebrengen." En terwijl
het haasje nog naar den vreemden stok 1 k
waarmede de jager naar hem scheen te wij
zen zag hij er een lichtstraal uitkomen en...
ons haasje had helaas geen tijd meer om be
rouw te gevoelen.
Zoo worden ongehoorzame kinderen ge
straft. Had het haasje beter naar den raad
van zijn moeder geluisterd, dan had hij nu
nog gezellig met zijn zusjes en broertjes in
het warme holletje gezeten.
Ingezonden door Corrie van der Laan to
Leiden.
Een jager was aan het jagen
Met weitasch en geweer.
Hij had reeds lang gezworven
En keerde wel haast weer.
Nog niets had hij geschoten,
Die arme jagerman.
Maar kijik 1 daar gaat een haasje.
Het loopt zoo hard het kan.
De jager schiet en nu stort het
Morsdood ter aarde neer;
Hij schiet nog eens en het heeft
Maar drie pooten meer.
De jager rent het achterna,
Zijn paard is ook een baas.
Maar toen hij daar gekomen was,
Zag hij niets van de haas.
Hij aan- het zoeken overal;
Ook zelfs in de Bloot;
Maar hoe hij zocht en keeik,
Hij zag niet eens zijn poot.
Toen ging hij dan ma&r weer naar huis,
En draafde over den weg.
Maar toen hij een eind gereden had,
Raadt nu eens wat daar lag?
Daar lag nu zijn haasje,
Overdekt met stof en bloed.
Hij deed het in zijn weitasch
En zei: Zoo gaat hij goed.
Hij werd nu kride toegejuicht,
En raadt gij nu eens door wie?
Zij stond boven op een duin
Het was dc kleine Mien l 1
Ingezonden door Jacoba Bos te Zoctermeer.
Het was een heldere dag. De velden wa
ren bedekt met een klein laagje sneeuw en
geen windje was er te bespeuren, echt weer
om eens te gaan jagen. Zoo dacht Wessels
er ook over, toen hij des morgens opstond.
Hij had afgesproken met eenige van zijn
vrienden, dien dag op de jacht te gaan.
Hoewel zijn vrouw niet veel verwachting
van zijn vangst had, ging Wessels toch vol
moed op weg. In het hotel „Ruimzicht"
waren alle vrienden al bijeen. In een
open jachtwagen ging het nu in een draf
naar hun vriend Jansen, die een eigen|
jacht had. Wessels was toch niet erg op,
zijn gemalk, want hij had nog nooit een
geweer aigesohoten. Spoedig waren zij op
de plaats hunner bestemming.
Wessels had zich verdekt opgesteld, en
de hond, die niet erg stil was, aan zijn
weitasch gebonden.
Eindelijk werd het teeken gegeven, da(
de jacht zou beginnen. Hij had het geweeii
in zijn hand, gereed om vuur te geven enl
hoorde of zag haast niets meer van den
angst. Eensklaps begon het links en rechts
te knallen; hij legde zijn geweer aan, krieep
beide oogen dicht én trok af. Ketsch 1 een
haas vloog verschrikt langs zijn beenen
heen. De hond begon uit alle macht aar
hec touw te trekken, om zich op het wild
te werpen.
De lijn van de weitasch was strak ge
spannen; en nu bleef Wessels niets audern
over dan ruggelings met den hond mee t4
loopen. Nero was verbazend sterk en trok
alsof hij dol was; de jager strompelde
steeds verder achterwaarts. Op het laatsl
viel hij achterover in den graskant. 1)<
hond trclk het touw los en rende met ver
nieuwde kracht op het wild aan. Wesseli
was verdwenen. Nergens was iets van hen
of den hond te zien. Alle heeren kwamei
aanloopen, want ze meenden zeker, da
hem een ongeluk overkomen was. „Hie
ligt hij 1" riep een der heeTen, die aan h<
zoeken gegaan was en hij dacht niét ander
of de man was dood.
Zoo erg was het gelukkig niet, want, b|
halve een paar schrammen in het gel ad
kwam Wessels met den schrik vrij. Zijl
vrienden raadden hem aan, dat hij mal
gauw naar huis moest gaan.
Hij sprong dan ook gauw op het paar
en in galop ging het nu naar huis, waa
zijn dochtertje al op den uitkijk stond, e
vlak voor het héér lag het doode haasj<
dat de trouwe hond daar gebracht ha<
Wessels nam het haasje meer naar hui
maar hij zeide tot zöjn vrouw:
„Het is voor den eersten en laatsten
dat ik op jacht geweest ben V