Be kleine erfgename. DE LIEVE LENTE. Anekdoten. „Ma"1 als het v belieft weer ren klein >neisje van mijjankte Dikkie hartvcr- •cheurendL „Daartoe bestaat slechts één middel," antwoordde de fee. ,,Je moet iets nuttigs Verrichten." „Maar wat?" vroeg Dikkie. „Hondjes doen geen nuttige dingen." „O, daar vergis je je in. Je moet al de wespen doodbijten uit dat nest in den iuin." „Dat zal ik dadelijk doen," zeide Dik kie en zij rende den tuin in. Het was een moeilijke taak, die men haar had opgedra gen. maar het hondje zou allee hebben ge daan, om weer een klein meisje te zijn. Zij ging bij het wespennest staan en naar ge lang de wespen huiswaarts keerden, ving zij ie en beet ze dood, vóórdat zij tijd had den gehad haar te steken. Onder dien ar beid werd het donker en zij wachtte tot den morgen bij het nest. Zoodra het weer licht werd, begonnen de wespen weer te voorschijn te komen en hervatte Dikkie haar werk, zij, die vroeger van angst gegild had, zoodra zij op een afstand een dier booze dieren zag. Maar •en der wespen was haar ditmaal te vlug af en beet haar in de tong en vloog toen Weg. Ondanks de hevige pijn, was het ar me hondje dapper genoeg om zijn taak voort te zetten. Eindelijk was het gereed en vol blijdschap en ongeduld wachtte het den terugkeer der goede fee af, maar toen deze verscheen, zeide zij tot Dikkie's groote te leurstelling: „Er blijft nog één wesp over en deze zit in huis." Men mag zijn taak hier beneden nooit onvoltooid laten. Weg dribbelde Dikkie. Zij doorzocht tevergeefs de geheeïe woning, tot zij op de kinderka mer kwam. Daar zat de wesp op een per- rik. Zij sprong toe, beet bet gele monster dood ©n toen opeens herkreeg zij baar vroe gere gedaante. Zij was echter geheel en al veranderd eo blij en tevreden. Maar nie mand k**"*- rijver do ware reden van. DOOR Ei>«ABl) JEPS«N. 16) Hij was ten slotte op een inval gekomen, die bet kind waarlijk het leven had kunnen koeten. Om haar te beletten zijn terrein te betreden, plaatste hij zijn pas op een veetentoonstelling bekroonden stier in het veld, dat zie., langs het grensbeekje uit strekte, liet een plank aan een boom spij keren mot de woorden: „Pas op voor den stier" en zond zijn dreigbrief aan den minister. Dienzelfden middag wandelQc Lady Noggs langs het water en bleef voor de plank, die tot brug diende stil staan, met diep leedwezen niet te kunnen gaan kijken naar een nest, dat zij dikwijls be. aoebt hau aan den Sti ff gatekant. Opeens bedacht zij, dat haar oom haar alleen verboden had in de Stiffgateoos- Bchen, niet op de Stiffgate\ elden te komen en met een zucht van verlichting liep zij de velden over. Aan de overzijde zag zij het opsohrift, blikte over het veld heen, zag geen stier, glimlachte om de bedrei ging en vervolgde haar weg. Zij ging bet nest bekijken en had naar hartelust naar de gapende jopge vogels gezien, toen zij een gebrul hoorde en omkijkende een roo- den stier op zich zag afkomen. Zij ontdekte met een enkelen oogopslag, dat zij de plank üiet meer halen kon, dat zoo zij het veld omliep, het dier haar ze«ier in zou halen en dat de beek te diep was om er doorheen te waden. Zij holde dus toe op een meidoornboom, veertig meter verder en klauterde daarin, groote gaten in haar kousen en jurk makende, maar nog juist bijtijds geborgen, voordat de stier voorbij rende. Hij had zijn vaart zoo gauw niet kunnen stuiten, maar zoo dra hij dat kon, toerde lrij terug en bleef onder den boom staan, met de boosaardige kleine roocie oogen naar haar opkijkende. beest!" zeide lady X;. nooit- (Ann onderstaande twee versjes meen ik alsnog een plaatsje te mogen verleenen.) Ingezonden door Pieter Coffrie te Leiden. Wat hoor ik toch in buurmans hof Den ganschen langen dag? Wat sjilpt en piept daar keer op keer? Wat of dat wecen mag? Marietje dacht dit telkens weer, Ze zei het ook haar zus; Die sprak: „Wel laat ons even zien, Maar geef mij eerst een kus t Wij klautren samen op een baak En kijken over 't schut, Maar zie, daar komt ons zusje aan, De lieve, kleine Rutïü Zij tilden haar ook op de bank, En zagen nu terstond Twee vogeltjes op éénen tak, Die keken in het rond. Die zochten een geschikte plaats Voor 't bouwen van hun nest. Zij spraken dit nu zeker af, De zusjes geloofden 't best. Want als de Lente komt in 't land, Bouwt ieder vooglen-paar Een nestje voor zijn kindertjes, Dat doen zij alle jaar. Dit had haai* moe haar vaak verteld, Zij zagen het nu hier, Zij brachten zelfs wel strootjes aan, Wat gaf dat veel plezier! Ingezonden door M. J. van Biezen te Wassenaar. Het Lentefeest is daar, Natuur, in feestgewaad, Prijkt thans met bloemenpracht, Waar men verrukt van staat, 't Gevederd zangre-nkoor Heft op een blijden toon Het lied der Lente aan Zoo Goddelijk en schoon. had zij een woord zoo ernstig gemeend. De stier bromde en stak, slechts een halven meter onder haar afhangende voetjes, de horens in den boomstam. Zoodia Felicia van haar schrik beko men was, haalde zij de doornen uit armen en beenen en rukte die. welke haar in den rug prikten, van de takken. Dit volbracht zijnde, had zij den tijd zich boos te makeii en goot heel haar voorraad scheldnamen op den s' ier en zijn eigenaar uit. Dat deed haar goetl. maar haar toestand verbeterde er niet door. Het hek, dat naar den straat weg voerde, was zeker zestig meter van haar verwijderd; de plank over het water meer dan tachtig, terwijl de vijand van plan scheen haar gezelschap te blijven houden en haar nog steeds verwoed aan keek. Zij zette zich zoo gemaklkelijk mogelijk neer en poogde geduld te oefenen, maar dat scheen ook de stier lo doen. Na ver loop van twintig minuten, scheen hij sla perig te worden en vielen zijn oogen dicht; maar zoodra zij zich even verroerde, keek hij haar weer even kwaadaardig aan. Eindelijk hoorde zij van ver.e het getoe ter van een automobiel. Zij ging op den tak staan, om beter den weg te -kunnen zien en een oogenblik Later zag zij tot haar verrukking haar oom, met zijn voormaligen secretaris, den heer Borrodale, die juist dien dag voor een week bij hem zou komen logeeren en door hem van den trein was gehaald. Het was een heele afstand, om zich verstaanbaar te maken, doch Félicia zette haar longen uit en gilde uit al haar macht: „Billy Billy!" Tot haar vreugde zag zij den heer Boro- dale het hoofd omwenden en opnieuw riep zij zijn naam. Deze tweede poging bewees den heer Bo- rodale, dat hij zich niet vergist had en hij zeide haastig tot den minister: „Houd even stil, als het u belieft, mijnheer; ik hoor Lady Felicia roepen." Lord Errington voldeed aan het verzoek en zij keken over het hek. SBBHHH-eHHHHHHHËHi 't Is geur en kleur in 't woud, In boscli en ook in veld, 't Geen ons de grootheid Gods, Zeer duidelijk vermeld. Twee kleine vogeltjes, In stilte afgedwaald, Zijn koozend hier bijeen, Terwijl het zaam bepaald. Waar zal ons nestje zijn, In gmdeche struik of begt Hier, achter het schuttinkje, Of langs dien wandohregt Drie kleuters kijken toe, Drie bloemen in den knop, O, heerlijk Lentdbeeid, 'k Beschouw a met genot t Gij kent nog geen wm friet, Het leven, vrij en bEj, Het lacht u heerlijk toe In '8 levens Lente-Mei Zoo ademt alles vreugd, Wat ons de Lente biedt, Mijn hart, het jubelt mee, En uit zich in dit fied. Ingezonden door Martha Stroebel, te Lei don. Om zich te doen verstaan. Mevrouw komt in de keuken: „Maar, Kaatje!" roept zij uit, „aan vie schrijf je dien brief? Welk een reusachtige letters maak je!" Kaatje: „Het is aan mijn zuster, me vrouw. Zij is doofstom, en andets verstaat ze mij nietf' Ingezonden door Jan Klesser, te Le i den. Jonge dame: „U zegt, als wij nacht heb ben, hebben de Amerikanen dag, en als het bij hen nacht is, dan hebben wij hier dag, maar dan hebben die arme Amerikanen, die hier wonen, nooit rust." „Billy! Billy!" gilde Lady Noggs. „Zij zit in dien Meidoorn en (kan er ro ker niet uit," zeide de jonge man. „Geloof je? Och, och, en vanmorgen ver bood ik haar pas in Sti ff gate'8 bossehen te komenzeide de oom. „Zij is niet in de bossehen mijnheer!" zeide Felicia's trouwe advocaat, „zij zal niet begrepen hebben, dat het verbod ook de velden van den kolonel gold." „Zij moest- ingezien hebben, dat ik Stiff- gate's geheele bezitting meende," antwoord de Lord Errington. „O, zij volgt alleen de. letter van de wet op," zeide Borodale glimlachend en stajo te uit de auto. „Ik zal dat -kind nooit leeren begrij pen,' zuchtte Lord Errington, eveneens uitstappend De beide heeren klommen over hei hek en gingen het veld iu. „Past op den stier!" gilde Lady Noggs, en als wilde hij haar waarschuwing stavea, kwam het dier nu van onder de takken van den boom te voorschijn. „Terug, mijnbeer! Terug!" riep B'irro- dale, en, ziende, dat C.s minister als ver stomd van schriik bleef stil staan, greep hij hem bij den arm en trok hem mee naar het hek. Zoodra zij zich weer veiKg aan de andere zijde daarvan bevonden, bernatn de voormalige secretaris: „Ik denk, dat wij beter doen naar Stiff- gate te rijden en den man te halen, die den stier verzorgt; dan kan 1 j bet dier wegvoeren." De minister schudde gebelgd het hoofd. „Noen, dat wil ik niet doen. Je weet hoe Stiffgate is. B*t zou een goede les voor Félicia zijn, al9 wij haar daar lie ten zitten, tot een zijner arbeiders haar vond." „Ja, als zij daar bleef!'' zeide Borrodale op ongeloovigen toon, „maar u weet, dat zij niet nrecies uitblinkt door geduld en we hebben kans, dat zij het op haren en sna ren zet, een wedren met den stier beproeft en door het beest gedood wordt." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12