VOOR DEJEUGD iïïiii»:ïii i«?;i I i»:ii I i»i;i i issii \\\*HW°i IEIDSCH DACB1AD Of alles terecht hemt? N° 14502. Woensdag 5 Juni. Anno 1907. Dikkie's avonturen. Er is een spreekwoord, dat zegt: „Een kat komt altijd op haar pooten terecht.'' Gisteren was ik, helaas, getuige van het tegendeel. Mijn mooie, trotsche Angora lag op een, op een étagère rustende stapel boe ken te slapen, rekte zich plotseling uit, ver loor 't evenwicht en tuimelde achterover naar omlaag en daarna hoorde ik geruimen tijd een klagend geschreeuw', mij geheel onbe kend. Diecren lijden meestal in stilte. Zij moeten al heel wat pijn hebben, aleer zij tot zulk een gehuil overgaan, en ofschoon heden bet kwaad verholpen schijnt, zal ik nooit weder aan dat spreekwoord ten opzichte van kat ten -gelooven. Wat mensehen en kinderen aangaat, heb ik de meening, dat alles terecht komt, steeds als onjuist, maar bovenal gevaarlijk be schouwd. En toch, hoevelen troosten of be driegen zich daarmede. Op school heeft men moeilijk werk opge kregen. Men begint er thuis aan; het gaat niet vlot. Eerst ergert men zich daarover; dan haalt men de schouders op. Het zal wel terecht komen, ook al gaat men er los jes overheen en al maakt men een aantal fouten. En, inderdaad, het loopt ook vrij goed afmaar terecht komen doet het niet. Men gewent zich aan het leveren van slecht werk en anderen gaan ons voor; wij blijven meer en meer achter en onwetend. Het zal wel terecht komen, denkt menig kind, dat gedurende de afwezigheid der moeder op een kleiner broertje of- zusje moet passen, maar het prettiger vindt aan het venster te kijken, of met anderen te spelen. De kreupelen, die wij vol medelijden op straat voorbij zien komen en voor heel hun ieven lang verminkt zijn en beroofd van zooveel wat ons bestaan zonnig maakt op .aarde, zijn bijna alle de slachtoffers van een dergelijke lichtzinnigheid, waaraan ook niet weinig kindermeisjes zich schuldig makeir. „Het zal wel terecht komen, ook al laai ik dien vervelenden brief ongeschreven Wie onzer is zeker, dat wij daardoor geen vrienden zullen verliezen; dat de persoon, die er op wachtte, nog daar zal zijn wan neer wij een volgende maal wat minder traag zullen wezen? ,,Het zal wel terecht komen" zonder mij, dacht een knaap, die veel van lang slapen hield toen zijn eenige broeder zich den vol genden morgen voor dag en dauw op reis zou begeven. Beiden waren innig aan elkan der gehecht; maar het offer van vroeg op staan scheen te groot. "Veertien dagen later stortte de jonge reiziger in een van Zwit- scrland's afgronden en, het was hartver scheurend de droefheid te zien van den knaap, die zich verweet hem niet voor het laatst de hand te hebben gedrukt. Wij weten nooit wanneer wij onze laatste kansen tot het een of ander zullen hebben. Hoevein meisjes wier ouders geen fortuin bezitten, denken, als de vraag oprijst of zij zich voor een broodwinning zullen bekwa men: ,,0, geen zorgen voor den tijd, alles komt in orde 1" Zorgeloos leven zij voort, totdat de vader zijn pensioen mede in het graf neemt. En dan volgt het ontwaken 1 Wij zagen vrouwen van vijftig jaar op die wijze eensklaps broodeloos worden. Op dien leeftijd begint men geen loopbaan meer, blijft slechts de bedelstaf over. Men meent dit overdrevenmaar als men naging boevelo vrouwen van goeden stand leven moeten van kleine giften van fami lieleden, zou men er van ontstellen. En de armoede, welke op deze wijze geleden wordt I Want men vindt het al zeer mooi, wanneer men op een jaar vijf en twintig gulden af zondert voor een verre nicht, die, zoo zij dat vroeger slechts verkozen had, zeer goed in eigen onderhoud had kunnen voorzien. O! zoo één spreekwoord waar is, dan is het dat rampzalige gezegde. Niet- s komt uit zichzelf terecht. Wij krijgen allen onze gelegenheden; het zijn vermomde engelen; indien wij ze achteloos voorbij laten gaan, keeren zij niet weder en dat is rechtvaardig. Wij moeten onze kansen aangrijpen, al on ze kansen, of wel, wij zijn ze niet waard en zullen er vroeg of laat voor boeten. Of het altijd aangenaam is het te doen? Neen, zeer zeker. Maar elke inspanning wordt beloond.Ik bewonder vaak de land lieden, die geduldig onder Maartsch» buien en stormen voortgaan hun akkers te bear beiden. Zij zouden vrij wat liever huis waarts keeren, dan doorweekt aan het werk to blijven tot den avond; maar zij weten, dat de grond hun dan zijn schatten ont houden zou en als hot donker wordt kunnen zij zich vol zelfvoldoening aan eigen haard verwarmen. Hoevelen geven hun taak op, zoodra zij kiespijn hebben of zich ongesteld voelen! Maar er zijn er ook, die rustig voortarbei den onder ziekte, wetende dat een verloren uur nooit wederkeert. En al werkende ver geten zij hun lijden en missen zij de gele genheid er over te jammeren, of er zich schrikbeelden uit te maken. Alleen dat, wat wij helpen tot stand brengen komt terecht. En terwijl wij daar aan bezig zijn, onafgebroken en moedig, groeien wij in geestkracht, in waarde, wor den wij waarlijk mensch. Dikkie was een klein meisje, zoo mollig en rondjes, dat zij daaraan haar bijnaam te danken L Jmaar helaaszij was dik wijls ontevreden en op zekeren dag, dat dit andermaal het geval was en zij aan het venster harer kinderkamer stond te kij ken naar eenige jonge hondjes, die samen speelden, dacht zij, dat als zij slechts een jong hondje kon zijn, haar niets meer te wenscnen over zou blijven. Zij waren zoo vroolijk. Een booze fee hoorde zeker haar wensck, want opeens werd Dikkie voor- overgedrongen, tot haar handjes op den grond rustten en daarop wfrd haar jurkje geheel zwart en harig. Datzeude gebeurde ook met haar handen en voeten en zij was zoo blij, dat zij het uit wilde schreeuwen van vreugde. In plaats daarvan kwispelde zij met een staart en nu twijfelde zij er niet meer aan, of zij was een zwartharig hondjeZij zag een bal op den vloer lig gen. Zij was heel boos geweest over dat verjaardagsgeschenk, want zij had op een poppenhuis gehoopt; maar nu was zij er heel blijde mede en speelde er lustig mee, toen de deur openging en' de kindermeid binnentrad. „Wat zie ik daar?"" riep deze. „Ondeu gende hondHoe durf je hier komen Zij greep naar Dikkie's vlaggestok en liep op het hondje toe om het te slaan. Het arme dier snelde huilend de deui* uit en was zoo hang voor nog meer slaag, dat het van de trappen rolde. Toen het weer bijkwam, kroop het onder een sofa, om zijn wonden af te likken en vied daar in slaap. Dikkie werd een heele poos later wakker van den honger, want zij had dien middag niets gegeten en meende gecrost naar de eetkamer te kunnen gaan, om te zien of daar niet iet® te krijgen was. De tafel stond voor het middagmaal gédekt en zij vond overvloed van brood en koek jes. Zij genoot daar naar hartelust van, toen de knecht binnenkwam. Deze greep naar een pook om haar te kastijden' en niet alleen werd het armo hondje daacrmecle onbarmhartig geslagen, maar men schopte het dier zelfs den tuin in, waar de anderai hondjes aanstonds op Dikkie toeliepen, om met haar te spelen. Het spel van jonge hondjes ziet er heel prettig uit, maar in waarheid is het lang niet pleizierig voor het gevoel, Dikkie werd go' eten en omgerold, weer teruggetrokken en achterover geworpen. Het was schande lijk, zooals men nu met haar omsprong^ Arme Dikkie 1 Zij voelde zich zoo rampza lig, aat zij met den staart tusschen de pooten in een hoek kroop en begon te janken, omdat haar verdriet haar krach ten te boven ging. Zij vroeg zich af, wat de kindermeid en al de anderen uitvoerden. Zij schonen vol strekt niet te zoeken naar het verdwenen kleine meisje, dus dacht zij, dat ze heel blij waren, dat ze verloren0was en in het geheel niet verlangden haar weer te yin-' den. Dikkie wist trouwens heel goed, dat zij een ondeugend kind was, daarom juist was zij altijd zoo ontevreden. Maar zoo zij zich als klein meisje onge lukkig had gevoeld, wat was het dan nu als een hondje? Zes uur lang had sij otcHot haar nieuwe gedaante doorgebracht en meD had haar gestoord de eenige maa!, dat zij kans had gehad iets te eton te krjj- gen. Zij dribbelde haastig naar den schotel der andere jonge hondje®, uiaar deze was reeds leeg en nu begon zij zoo bitter te huilen, dat er eindelijk een goede fee kwam toesnellen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11