ZONDAG5BIAD+
1ÊID5CH DAGBIAD
VAN HE.T
Derde Blad
1 Juni 1907.
N2. 14499.
V
PROEFRITTEN.
til Iitièéttiti***»* ill
wwvwwwv
Onder de veèe personen, die op het Plein
te B. aan de halte der paandentram ston
den te wachten, bevond zich oo!k een jong
paar, dat tot den deftigen stand scheen
te behooren. Op het fijne, ovale gezichtje
der dame waren onwil en trots te lezen,
toen *ev zich tot haar begeleider wendend,
zei:
„Ik modi eerlijk bekennen, dat ik met
een paardentram nooit gedweept heb; je
komt moeit zulfk gemengd geeol schap in
aanraking! Kijk nu eens," ging ze voort,
op een aankomenden wagen wijzend, „hoe
ordinair dat ear uitziet. Ik geloof zoowaar,
dat er slagers en metselaars met hun werk
kielen aan inzitten. BahAla er nu eens
zoota smerige werkman n&ost me kwam
ritten."'
„Stap ads het u belieft in," zei de heer
bedaard en stapte op de treeplank. 2öjn
zoo jjkiist nog helder voorhoofd was ge
fronst,, maak ook de dame zag er ont
stemd uit, want er kwam werkelijk een
wedkmsn naast haar zitten.
Het is ontzettend ongalant van Willem,
mfj in zulk gezelschap te brengen, dacht de
dame en voegde er voor zichzelf bij: Dat
is eens en noodt weer; dan ga ik nog lie
ver te voet, al ben ik ook nog zoo moei
Aan iedere halte werd de tram voller
en d© gemoedelijke werkman schoof, om
plaiats te maken, hoe langer hoe dichter op
de dame toe.
Zij was al van plan op te staan on naast
den conducteur op hert; voorbalkon te gaan
staan, maar ook buitenop werd het al
voller; zoo juist sprong een schoenmakers
jongen met een heele vracht laarzen op zijn
rug op de tram. Haar ontstemdheid nam
ieder oogenblifc toe. Zij zou hem laten voe
len, dat zoo iets haar niet aanstond, erf
toen hij haar bij het uitstappen de hand
toestak, deed ze, of zij dat niet zag. Het
verdere van den weg werd zwijgend afge
legd. De heer zuchtte meermalen hoorbaar.
In zijn binnenste scheen zich een strijd af
te spelen. Toen ze aan de woning van het
meisje kwamen, nam hij aap de deur af
scheid.
„Ga je niet mee naar boven f' vroeg ze
verwonderd.
Een kort „neen" was het antwoord. Toen
begon het meisje haar misnoegen lucht te
geven.
„Weet je wel/' zei ze, en haar neusvleu
gels trilden, „dat je me vandaag diep ge
griefd hebt door die grü om met me in
de paardentram tusschen zulk volk te gaan
zitten? Bah 1 Ik moet mijn kleeren uithan
gen vanwege de onaangename lucht. Maar
dat gebeurt niet meer," riep ze uit.
Een ernstige plooi vertoonde zich in zijn
voorhoofd en slechte met moeite beheersch-1
te hij zich, terwijl hij antwoordden
„Gij trimt er gerust op zijn, dat ik u met
maar tof «en rit mofe <fe paardentram zal
noodzaken. Wie zooveel overdreven ideeën,
zooveel dom men trote en dwaze standsbe
grippen in zijn hart omdraagt, heeft wei
nig menschenLiefde. Hebt ge den kapitein
gezien, die naast den door u gesmaden
werkman plaate nam, toen wij uitstapten?
Die toonde ware beschaving. Wij kunnen
niet naar rang en vermogen afgescheiden
leven, wij moeten onder elkaar verkeeren,
de een heeft den ander noodig. Ik ben zon
der vooroordeelen opgpvoed en het (kind
van een werkman, die nu nog in zijn werk
pak rondloopt. De vlijt, de spaarzaamheid
en de offervaardigheid van dion werkman
heb ik het te danken, dat ik ben wat fc
ben. Om nu dien achtenswaard ige>n man
en vader voor uw minachting te vrijwaren,
zullen wij elkaar vrij laten nu het nog
tijd is. De tramrit van vandaag was voor
u een proefrit; ik wilde uw gemoed en
hart eens beproeven; voor zoo hooghartig
bad ik u niet gehouden. Daaar mijn vader
een huisje in de voorstad bewoont, is een
ontmoeting onvermijdelijk. Komt ge eens
tot andere inzichten en wilt go een werk
man als uw evenmensch beschouwen,
schrijf mij dan. Zonder liefde voor mijn
vader kunt ge ook niet van mij honden.
"Vaarwel V
Dtaar stond ze nu^ opgewonden, bleek
van drift en schaamte; zoo^n smaad, haar
hier op straat zoo iets te zeggen, het was
ongehoord! (Maar haj kon gaan voor al
tijd; ze ^ing dan nog liever met les geven
tot haar onderhond voort, dan de vrouw te
worden van een fabrieksdirecteur, wiens
vader een werkman was. Wat zou haar pa
pa als luitenant van zoo iets gezegd heb
ben?
Maanden waren voorbijgegaan, welken vol
zorgen kommer had Magda doorleefd. Wat
al vernederingen had ze ondervonden l
Meermalen moest ze door regen en wind
lange tochten maken en als ze dan dood
moe aan haar doel kwam, vernam ze: „De
juffrouw verlangt vandaag niet te oefe
nen", „de dames zijn op visite gevraagd"
of ietg dergelijks.
Dan hinder do haar bet zelfverwijt nog
meer dan de ontmoedigende behandeling;
rij voelde nu, dat zij hem liefhad, en had
hem om een dwaze grü laten weggaan en,
zei zacht haar geweten: Willem heeft ge
lijk gehad.
Zij had den directeur niet meer gezien.
Eion ontmoeting zou haar pijn gedaan
hebben. Zij troostte zich met de gedachte,
dat hij niet genoeg van haar gehouden had,
anders was hij wel op zijn besluit terug
gekomen.
Op een dag wandelde ze een halfuur ver
naar een koperslager, die voor rijn beide
kinderen een muziekleerares zocht. De
baas in rijn zoo gesmaden blauwen werkkiel
en zijn vrouw lieten haar in de zoogenaam-
de goede kamer, die eigenlijk meer op een
magazijn ga eek; men maakte voor haar
een stoefl. vrij. Aan den wand stond een
yfaiig<4' kwee kinderen «famAm imiwi.
„Wat vraagh u per oor?" vroeg de ko
perslager.
„Zestig cents".
„Dot is te veel, eooveel kan ik niet be
talen. Kunstenaars wil ik niet van de
kinderen maken, als ze maar een stukje
kunnen spelen. Uk houd namelijk van mu
ziek en heb daarom voor vijftig gulden een**
piano gekocht."
Magda kwam overeen voor zestig cents
voor beide kinderen. "Viermaal in de week
moest ze den langen weg maken om nog
geen rijksdaalder fc© verdienen.
In zijn verwachting, dat de kinderen hem
gauw een stukje zouden kunnen voorspelen,
zag de koperslager rich spoedig bedrogen
zij konden den slag er maar niet van beet
krijgen en hnj klaagde er over, dat het
weggeworpen geld was. Op een middag
zat Magda met de (kinderen aan de piano
te midden van gieters, emmers en zinken
keukengereedschappen, die in de kamer I
bewaard werden. Voortdurend Hep de ua»!
uit en in, als hij iete noodig had, en dan j
waren de kinderen weer geheel van hun
studie afgeleid. Magda werd er wanhopig
onder; toen boorde zij plots een bekend»
stem:
„Dus, baas Tiebach, ge zendt nog van
daag uw mannen met zinkplaten, het da)k
van ons magazijn moet opgeknapt worden.'
Plotseling zag hij Magda en verbleekte.
Ate een beeld van schrik zat ze daar, niet
wetend wat ze doen zou.
Een buiging voor haar makend, zei de di-
recteraït, op de jongens wijzend:
„Die sollen wel geen koperslager wor
den f7
„Waarom niet? Moet de ambachtsman
Sn beschaving achterstaan? Ik zon alleen
willen, dat de jongens wat meer vordering
maafeten; maar bet is nutteloos wegge
gooid geld,"
Magda beefde en) een hulpelooze Mik
trof den directeur. Ook hier zou men
gedaan geven en wat dan? Als in een
droom hoorde ze de woorden:
„Men moet allee zijn tijd geven, baas
Tiebach."
Buiten was bet guur en haar weg was
ver. Met wankelende schreden trad Mag
da naar buiten, nu moest ze de paarden
tram nemen. Zij waagde het nauwelijks op
te kijken toen ze in den wagen zat; te
genover haar zat een man in werkprik,
„Baas Waldan," zei een heer tot h^rm,
,4© hebt ondervinding daarvan en krmi:
mij raad geven, mijn jongen wil studeeren
en kunstsmid worden".
„Laat hem zijn gang gaan en doe hem
op de ambachtsschool. Mijn zoon deed het
anders, die zou slotenmaker worden, en
kwam veel hooger; het kostte me heel wat
opoffering, maar het is een flinJk© rmm
geworden, en hij houdt van zijn vader."
Magda keek op. Tegenover haar zat de
vroeger door haar miskende werkman en
keek haar met zijn goedige oogen bezorgd
aan
rijt nfe* wl, jiiffirwr «ar tot