LEIDSCH DAGBLAD, WOIKSDAÜ 22 SVIEI. TWEEDE BLAD. Anno 1907. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Een veelbewogen ieven. No. 14190. rr - De Keel-, Neus- en CorlieEiiunde en linai' on.wikkeljngsjeschiedfiiis. HeclennamidcL j te twee uren aanvaard- Be onze stadgenoot dr. P. Th. L. Kan het juuht van buitei w -woon hooglceraar aan de Rijksuniversiteit alhier met een rede over de „keel-, neus- en "oorheelkunde in haar ontwikkelingsgeschiedenis" welke re de in 't groot auditorium van 't Academie gebouw werd uitgesproken. Spi*. had gaarne, aldus ving hij aan, gehoor gegeven aan de roepstem om als buitengewoon hoogleeraar onderricht te geven in de keel-, lcus- en oorheelkunde oiet alleen, omdat hij het zich tot een eer rekende onder de ''ooglceraren der Leid- pc ie hoogcschool te .worden opgenomen, maar ook omdat hij in deze benoeming tag het bewijs eener grootere waardeering van,het tot voor korten tijd zoo stiefmoe derlijk behandelde vaK der oto-rhino-la- ryugologie. In de jaren, gedurende wélke spr. als privaat docent aan deze universiteit werk zaam is geweest en de polikliniek voor keel- neus- en oorziekten heeft geleid, deed zich herhaaldelijk do vraag aan hem voor, welke toch wel de oorzaak 13 van do ge ringe >vaardeering, die de oto-rhino-la- ryngologio' zoolang, niet alleen in ons lan-, maar ook overal elders van de zijde der regeeringen ondervonden heeft. Dat do keel-, neus- en oorheelkunde nog niet op één lijn gesteld is met de meeste andere ondcrafdeelingen der medische wetenschap kan voorzeker niet geweten worden aan het gering belang der organen, welke zij onder haar bescherming heeft genomen. Wij hebben, volgens spr. naar eefl ande re oorzaak te zoeken, waarom deze vveten- Boliap, als leervak voor aanstaande artsen, nog altijd ten achter staat bij de meeste harer zusterwetenschappen en de reden vooral te zoeken ia de keel-, neus- en oor heelkunde zelve en wel in haar verleden. Keuwen lang heeft zij in een toestand verkeerd, dat ze nauwelijks den naam van wetenschap verdiende en de resultaten der behandeling van keel-, neus- en oor ziekten, die voornamelijk in handen van lecken on kwakzal.- rs berustte, waren luttel. Toen later aan dien toestand een einde kwam en de otologic, vereenigd met de rhinolaryngologio zich begon Ij doen gel den, was het wantrouwen nog te algemeen verbreid en te diep geworteld, dat aan dé keel-, neus- en oorheelkunde een plaats koi gegeven worden, gelijk aan die, welke haar zusterwetenschappen innamen en tot op don huidigen dag is zij nog geen verplicht vak voor het artsexamen en gunnen zich slechts zeer weinigen van de-aanstaande artsen den tijd eenige aandacht te wijden aan een wetenschap, waarin van hen geen bewijzen van bekwaamheid worden ver- eischt. Dientengevolge vragen keel-, neus- en oorziekten, die uit gebrek aan kennis vaak door den medicus niet als zoodanig worden herkend, nog steeds zoo vele of fers, dat spr. ,zioh een slecht dienaar der lijdende menschheid en der oto-rhino-la- ryngologie zou achten, wanneer hij niet, bij een gelegenheid als deze, zijn stem ver hief om te pleiten voor het vak, dat hem lief is. En hoe zou hij dat beter kunnen doen dan door - 't een en ander uit 'tvoor heen" en ,,thans" der keel-, neus- en oor heelkunde te schetsen. Gewoonlijk is het een belangrijke ontdek king, zeide spreker, welke de grens vormt tusschen dat „voorheen" en „thans." De oogheelkunde heeft eerst door de uitvinding van den oogspiegel door Helmholtz in 1851 de hoogte kunnen bereiken, waarop zij na staat. De oorheelkunde heeft eveneens een „voorheen'' en „thans" gescheiden door een groote ontdekking, welke don modernen otologen, die slechts de nieuwere onderzoe kingsmethoden bij ervaring kennen, zoo bij eonder toeschijnt. Spreker bedoelde de methode van onder zoek van het uitwendige oor, het trommel vlies en bij perforatie van dit laatste ook van een deel der trommelliolte met behulp van gereflecteerd licht en oortrechter Ook de rhino-larijngologie heeft ha: r al- geheclc hervorming te danken aan het feit, dat C'hermak den keelspiegel, oorspronkelijk door Garcia in 185-1 ontdekt, aan de wereld békend maakte. Evenals de rhinogologie behoort de oor heelkunde tot die onderafdeelingen der medische wetenschap, wier geschiedenis tot do vroegste tijden opklimt. Aan de hand van Itard, Willi. Meyer, Po li tzer en andere gcschiedvorsohers onder de oorheolkundigen, toonde spr. aan dat zelfs bij de Egyptenaren en de oudste volken van Indië een oorheelkunde bestond en wat de Joodsche volken betreft, in don Talmud zijn voor otologen op tal van plaatsen in dit opzicht belangrijke gegevens te vinden. Na de ontwikkelingsgeschiedenis dezer medische vakken- verder te hebben nagegaan, kwam spr. ook tot de belangrijkste ontdek king door Eustachius verricht, wiens naam door allo eeuwen heen bekend zal blijven wegens de ontdekking en nauwkeurige be schrijving van het buisje, dat oor en keel verbindt en naar hem de tuba Eustachiè ge noemd is. Eindelijk kwam spreker tot het midden der 19de eeuw, toen de wetenschap der keel-, neus- en oorheelkunde zich in verschillende richtingen ontwikkelde, om daarna een overzicht te geven van den tcgenwoordigeu stand der wetenschap, waaruit bleek, dat deze zich, steunende op anatomische basis, voornamelijk langs den weg der insfcrumen- tcelo techniek heeft ontwikkeld, al viel ook in andere richtingen in het midden der vo rige eeuw een belangrijke vooruitgang waar te nemen. Eindelijk stond spreker stil bij een der grootste triomfen der laryngologen, de di recte tracheo-bronohoseopie, die als thera peutisch hulpmiddel bij de verwijdering van in de longen ingeademde vreemde lichamen, alles wat tot nu tee daarbij werd aangewend, heeft overtroffen Vroeger voorden vreemde lichamen, die vast in de longen waren inge- tklemd, op enkele uitzonderingen na, tot longabees louggangraen en ten slotte tot den oxetus laetales. Thans is voor het ontdekken en verwij de ren van vreemde lichamen de bronchosco- pie onontbeerlijk goworden en niet zelden is door het invoeren van den brmchos- coop door strottenhoofd en luchtpijp heen, mogelijk met speciaal tot dat dool ver- vaardigdo lange tangen en haken, het voorwerp onder controle van het oog toe zelfs uit bronchie van de tweede of derde orde te verwijderen. Reeds zijn ongeveer 100 gevallen van der gelijke ext/racties van vreemde lichamen uit de longen uit de literatuur bekend en zelf mocht spreker het genoegen smalken een ingeklemden steen en een boon uit de longen van twee kinderen te verwijderen. Veel is al bereikt aldus besloot spr. maar zeer veel is ook nog te doen over. Het aantal lijders aan keel-, neus- en oorziekten, die hulp komen zoeken op poliklinieken, neemt jaarlijks toe, omdat de groote menigte er van doordrongen begint tie worden, Idat daar nu werjkeltijk hulp te vinden is. Do ingrijpende operaties, die zoo dikwijls noodig zijn, eisohen klinieken en modern ingerichte operatiezalen de path ilogischo, anatomische, pliysiod-ogïschebacteriologi sche en andere onderzodkingen, zoo go- wenscht om deze wetensohap nog meer vooruit te brengen - vragen laboratoria, maar vooral de. dringende noodzakelijk heid jonge artsen bij hun intrede in de praktijk voldoende kennis van de oto rhinolaryngologic mee te kunnen geven, eisoht, dat behoorlijk daartoe ingerichte localiteiten, waar de student het materiaal voor zijn vorming kan vinden, spoedig aan geen enlkJele universiteit meer mogen ont breken. Met de gebruikelijke toespraken aan ou- ratoren, hoogleeraren en studenten, be sloot spr. zijn uitvoerige rede, waarbij hij een afzonderlijk woord richtte tot prof. Koster voor de voorkomendheid en den steun, dien hij reeds langen tijd van dezea mqcht ondervinden. Over cpn Volksleger zegt ,,D e 8 landaard": Tot niet geringe schade voor het bezie lende denkbeeld, dat in een Volksleger schuilt, wordt ons thans van radicale zijde aangezegd, dat zulk een leger strekken moet om den Volkswil tot uiting te bren gen. Iets, wat zoo ernstig bedoeld is, dat wc vernemen, hoe een Volksleger onder bepaalde omstandigheden zou moeten wei geren, om te velde te trekken. Bedoefd is alzoo met do wilskracht, die een volk in de wapenen achter zijn verde diging kan zetten, om te onweerstaanbaar der te zijn voor den vijand, die onze on af hankel „khcid belaagt; neen, gemunt is op een Volkswil, dio in de plaats van den wil van dc Overheid treedt, om te beslis sen in welk geval het zwaard zal mogen getrokken worden, en in welk geval niet. Dat Nederland ooit een aanvalsoorlog zou ondernemen, en op verovering van een stuk van Duitschland of van België zou uitgaan, is een zoo ongerijmde gedachte, dat ter afwering van zulk een oorlog dit oproepen van den Volkswil door middel van het Volksleger niet gemeend kan zijn. Wat men uitsprak kan alzoo alleen slaan op een netelig, ingewikkeld geval van een ons bij ultimatum afgedwongen medewerking op het gevechtsterreinen deed dan de ^verheid een keuze, die aan de radicale heeren niet aanstond, dan zou in het Volksleger het wachtwoorl uitgaan: „Niet opkomen, alle man thuis blijven l" In een hachelijk oogonblik van ons volks bestaan zouden alzoo eenige politiciens, die niet eens op de hoogte van de diplo matieke onderhandelingen waren, op den 6toel der Overheid gaan zitten, en als de Overheid het leger te velde riep, hunner zijds hot commando uitgeven van niet te gehoorzamen. Pure revolutie alzoo, met de wiskundi ge zekerheid, dat ons land juist daardoor zijn ondergang te gemoet ging. Zoo hebben we nu de sociaal-democraten die bij oorlogsverklaring zullen roepen „Scheidt u af van de burgertroepen en verzoent u met de Socialisten in het vij andelijk leger!" en in de tweede plaats de radicale volksmenners, die het Volksleger zullen aanzeggen: „Trek niet uit, de Volkswil keurt het commando van de Overheid afl" Do idee van liet Volksleger is schoon, zoolang bedoeld wordt, alle weerbare man nen onder het volk te wapenen en zo ei e wapenkunst te leeren, om zoo aan eiken aanrander van onze onafhankelijkheid het duurzaam bezetten van cms land onmoge lijk te maken. Maar als ook hierbij de Volkssouvereini- teit in de teugels van het Gezag grijpt, gaat het mooie er dan niet af? De „Nieuwe R 0 t, te r da m s c h<e Ooura'nt" beantwoordde de vraag: Be hoort ook aan de Eerste Kamer het recht van amendement te worden toegekend? met die meerderheid yte-n de Staatscommissie tot Grondwetsherziening bevestigend. Het blad ziet niet in met den heer Oppen- heim, dat daardoor teloor zou gaan of al thans verzwakt zou worden de voorname taak van de Eerste Kamer: „den a 1 g e- m e e n e n gang van wetgeving en bestuur te bewaken; van denkbeelden en eischen, waarvan het twijfelachtig is of zij niet veel eer uitingen zijn van een oogenblikkelijlke, voorbijgaande strooming dan van de hech te, welgevestigde volksovertuiging, de door voering en bevrediging tijdelijk op te hou den; de Tweede Kamer af te houden van het toegeven aan de dubbele verzoeking: to offeren aan een waan van den dag en te genover de rechten der minderheid met go- ringschatting te staan." Het blad durft vertrouwen, dat de Eer- Bte Kamer, ook met het reoht van amende ment, haar roeping zal blijven begrijpen. Waarborgen daarvoor zou het meenen te zien in de wijze harer samenstelling, de verkiezing harer leden door de Prov. Sta ten, in het niet genieten van een vaste jaariijksche schadeloosstelling en bovenal in het nawerken eener goede traditie. Het blad kan niet aannemen, dat de Eerste Kamer haar roeping uit het oog zou moeten verliezen, om de wetsontwer pen te beoordcolen in hun geheclt naar de beginselen, „indien haar do bevoèdheid ge geven werd om een deel, dat haars inziens in dat geheel niet past, nog eens aan het oordeel der Tweede Kamer te onderwerpen, hetzij om het er uit weg te nemen, hetzij om het overeenkomstig haar oordeel te wij zigen, opdat het geheel voor haar meer aannemelijk worde. Kan het goede, dat men van haar verwacht, niet althans oven goed bereikt worden, wanneer haar tegen kanting het geheel treft? Beginsel en uit werking van het beginsel zijn in een wets ontwerp ineengeweven. Zal de Eerste Ka mer niet eerder geneigd zijn het beginsel goed te keuren als uit de uitwerking wordt verwijderd, wat haar verwerpelijk voor komt?' De „Nieuwe Rotterdamsche C o u ra n t" zou echter aan de Eerste Ka mer het recht van amendement ook toege kend willen zien voor wetsvoorstellen, die uit het initiatief van leden der Tweede Kamer voortkomen. „Het Huisgezin" sprekende over de werkwijze der Tweede Kamer oordeelt aldus: Indien niet op de een of andere manier verandering in de werkwijze aan te bren gen is, zal de orvaring leeren, dat het voor ieder ministerie, van welke kleur ook, moeilijk opschieten is. Hoe enorm veel tijd gaat niet verloren met de begrootingen, met politieke be schouwingen, interpellaties en dorgelijken; waarvan wij noodzakelijkheid of nut niet betwisten, maar die toch tot den eigenlij- kon wetgevenden arbeid niets bijbrengen. Deza arbeid nu wordt uiterst moeizaam verricht. Men heeft het dezer dagen weer gezien met het kleingoed",'^waarmee de Kamer zich bezig houdt. Hoeveel dagen heeft de afschaffing der tienden, die toch niet onder de groote wetten is te rangschik ken, niet gevorderd. Aan do groote wetten als de Drankwet onder het vorig, het ar beidscontract onder dit ministerie, leek haast geen doorkomen. j^et zijn geen krullejongens, die de wet ten ontwerpen, de Tweede Kamer zit vol knappo koppen, en toch zijn de wetten, als ze eindelijk kant enklaar zijn, leclijk, ongenietbaar, onverstaanbaar vaak. Zou dit ook hieraan kunnen liggen, dat 100 man of 50 man veel te veel is om aan de redactie van een wet mee te werken? Als men het eens zoo inpikte, dat de Kamér in de af deelingen wel grondig de ontwerpen onderzocht, maar bij de open bare behandeling enkel met de essenticeJe punten te maken had, waarna een commis sie van beslist deskundigen zich in overleg met den Minister met de redactie bezig hield. Een voorbeeld. Bij de wetsontwerpen tot verhooging van den jenever- en verlaging van den suiker- accijns is hoofdzaak het bedrag van den aocijns. Zal dit voor de jenever worden 90 per H. L., voor de suiker f 17 per 100 kilogram In deze cijfers zit de beteekenis van het wetsontwerpal het overige is bijzaak. Welnu, indien de Kamer van honderd zich bepaalde tot een beslissing over het cijfer als in de aideelingen breedvoerig van gedachten is gewisseld over voor en tegen van een hoogen jeneveraccijns, over de beteekenis van een hoogen accijns voor de drankbestrijding, enz., dan is bet eigen" lijü overbodig diezelfde gedachten wisse ling nog eens in het publiek te herhalen en de rost overliet aan een commissie, laten we zeggen aan rechtsgeleerden en taalkundigen, dan zou de zaak allicht iicel wat vlugger maroheeren. Niet bij ieder wetsontwerp ligt de betee kenis in eeD cijfer, zekermaar elk wets voorstel is te onderscheiden in hoofd- en detailpunten. Met de eerste houde de Kamer zich bezig, de laatste late zij ovef aan een speciale commissie. Er is misschien een andere, betere rego* ling te treffen; maar zooala het than* gaat-, of liever niet gaat, marcheert bat niet. Hierover zullen wel allen h<?t een* aijn. De schrijver van de „Medische Kroniek'1 in het „Handelsblad" dr. Pijnappel vestigt do aandacht op enkele punten ia het ontwerp-Z iektev&r^okoringH- wet, voor welke reeds het hoofdbestuur van de Nederl. Maatschappij tot bevorue- ring der Geneeskunst de belangstelling inriep. Na gesproken te hebben over het belang van een onafhankelijken stand van genees kundigen, in strijd waarmee de wet een geneeskundig proletariaat dreigt te schep pen, .wijst dr. P. op iets anders. In het adres van bovengenoemd hoofd bestuur wordt gezegd: „Voor den verzekeringsplichtige en diena gezin wordt niet slechts geen betere voor ziening in do geneeskundige verzorging bereikt, maar integendeel, die voorziening wordt een onvoldoende, en met leedwezen zal de vaste werkman terugzien naar dm tijd, toen nog geen Ziekteverzekeringsweb hem dwong zich op deze gebrekkige wijze te verzekeren." Dr. P. acht dit juist gezien en noemti hot de basis van het ernstig verzet der ge neeskundigen. Het eerste bezwaar geldt het niet ge scheiden zijn der aassen voor ziekte behandeling en voor u i t k e e r 1 ng bij ziekte, waardoor de geneeskundige behandeling in het gedrang komt. Primo wat den duur betreft, slechts tot 180 dagen beperkt. De groote nadeelen hiervan wor den door dr. P. geteekend. En dan is er nog iets anders, dat „de verzekering oDge- wenscht maakt. Als dc verzekeringsplichti ge komt te overlijden, houdt de verzeke ring op, en dat beteekent, dat van dab oogenblik af 't hede gezin zonder hulp is In de gewone ziekenfondsen, zooals die uil zijn zijn de leden van 't gezin individucel lid en blijven zij dus verzekerd, als het hoofd van het gezin komt te sterven, zoo lang de premie maar betaald wordt. In het systeem van het ontwerp is alleen do vaste werkman virzekeringsplichtig, en door zijn verzekering is tevens zijn gezin, als hij dat heeft, verzekerd. Zoodra echter zijn nostaan, door overlijden, een einde neemt, houdt voor do ,wct ook zijn gezin op te bestaan, tenzij daarin mogelijk een ander lid verzekeringsplichtig mocht zijn., Vooral in tijden van epidemie, wanneer nog meer leden van het gezin ziek zijn, komt het ongewcnschte van deze bepafing uit. Ongewenscht ook voor de maatschap pij. Do desorganisatie van de bestrijding der epidemische ziekten, die op deze wijs kan ontstaan, is op zichzelf al reden ge noeg om een wijziging van liet ontwerp op dit punt dringend noodig te maken. De in Duitschland bestaande, voor den geneeskundigen stand, maar ook voor heb algemeen zoo schadelijke toestanden, dia ten slotte tot een groot en ernstig verzet hebben geleid, waren, volgons dr. P., me de een gevolg van die vereeDiging der kas sen, die nu ook hier wordt voorgesteld. Het doet hem daarom genoegen, dat het Kamerlid mr. Limburg zich onlangs ia een vergadering in Den Haag, waarin hij de zaak besprak, zofc ondubbelzinnig vooi'. de scheiding der kassen heeft uitgesproken. Dat geeft toch wel moed, dat er misschien in dit opzicht nog iets te bereiken is. 1 Notarieels examens. De Minister van Justitie noodigt hen, die dit jaar wenscheu te worden toegelaten tot het -afleggen van het voorbereidend examen, bedoeld in art. 13 der wet op heb notarisambt, uit om zich vóór 1 Juni a.s. bij gezegeld daartoe strekkend verzock- i schrift, onder overlegging van huu ge- boorte-akte, tot zijn departement te wen- I den. 2) „lk vroeg, wanneer zij was zidk gewor den maar hij antwoordde alleen, dat me vrouw Zamojska liet hem juist had laten wetenEn het is nacht. Waar een dokter te vinden? Ecnskfapa dacht ik aan eon geneesheer uit het leger, maar een geeste lijke was meer noodig dan ccn dokter. Wij haalden een Paulist, die haar tot het be wustzijn riep, zoodat zij in staat was goed van het leven afscheid te uemen. Daags daarna, tegen den middag, had zij reeds kalm ©n gelaten het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Wolodyjowski was krankzinnig van droefheid. Ik hoop, dat de goede God hem dc woorden, die hij in zijn wanhoop uifc- 1 sprak, niet zal aanrekenen want dc ;mensch weegt zijn woorden niet, als de Vm&rt hem tot denken ongeschikt maakt. an het lijk liep hij naar de huiskamer; van in er naar den tuin. Nergens had h:j rust cn hij handelde als een b, chonkene. .De ^ten gebald, riep hij met rauwe stem: „Dat is het loon voor mijn wonden, voor mijn vermoeienissen, voor mijn vergo ten bloed. Ik heb een meisje gehad, en aar, Heer, hebt Gij mij ontnomen. Een gewapende man, die trotsch daarheen gaat, •te verdaan ,s een daad, Gods hand waar- «tg, maar een onschuldige duif te wor- jeo, dat kan ook een kat, een havik en een „O," riep Olenka, „herhaal die woorden niet; zij zullen onheil brengen over onze woning." Chaj-lanip maakte een kruisteeken en ging verder: „Ja! God weet het beste, dat, wat Hij doet, goed is, ofschoon men dit noch met het monschelijk verstand kan begrijlpen noch met menscbelijke getrechtigheid kan afmeten. Nauwelijks had hij deze Godslas teringen uitgesproken, of hij werd stil oq viel op den gjrond. Een geestelijke ver richtte over hem een duivelsbezwering, op dat booze geesten niet in hem zouden ko men." „Is hij weer spoedig tot bewustzijn geko men „Ongeveer een uur bleef hij bewusteloos liggen, daarna stond bij op begaf zich naar zijn kamer en wilde niemand meer zien. Ik bleef nog drie dagen in Ezensto- chau, want het ging mij aan het hart hem te verlaten, maar tevergeefs klopte ik 'aaD zijn deur. Ik stond in tweestrijd wat te doen, gaan of blijven. Hoe zou men iemand geheel zonder troost kunnen achterlaten? Toen ik echter bemerkte, dat alles, wat ik deed, tevergeefs was, besloot ik naar Skrz> tuski te gaan. Hij toch is zijn beste vriend en Zagloba de tweede; misschien zou het hem gelukken zijn hart te treffen, en voor al Zagloba, een schrandere man, die weet, hoe iemand moet behandeld worden." „Zijt gij bij Skrzetuski geweest?" „Ja, maar God heeft niet gewild, dab ik hen aantrof, want hij was met Zagloba naar Kalisz vertrokken, om Stanisla/us fee bezoeken. Niemand kon mij zeggen, wan neer hij zou terugkeeren. Ik maakte toen ket plan mijn weg over Samogetien te po- ment om u de droevige gebeurtenis te kun nen meedeelen." „Gij hebt er goed mede gedaan," zeide Kmicic, en wëet je niet of hij in Ezensto- cha gebleven of vertrokken is?" „Toen ik de stad verliet, was hij er nog. Wat hij later gedaan 'heeft, weet ik niet. Ik weet alleen, dat hij in zijn groote droef heid gebleven is zonder hulp, zonder vriend, zonder troost." Olenka verviel in diep nadenken en haar blonde hoofd opheffend, vroeg zij haar man: „Andrzej, denk er aan, hoeveel wij hem verschuldigd zijn?" „Als ik het zou vergeten, zou ik het niet meer wagen een eerlijk mensch te zien." „Andrzej je kunt hem zoo niet alleen la ten." „Wat bedoel je?" „Ga naar hem toe 1" „Daaruit spreekt een goed hart, dat i» een ferme vrouw," riep Char lamp, de han den van mevrouw Kmicio warm drukkend. Deze raad was echter niet naar den zin van Kmicichij schudde het hoofd on sprak: „Ik wil voor hem naar het eind van de wereld reizen, maar hoe kan ik je alleen hier laten. Mijn vrouw gaat vóór mijn bes ten vriend, lk heb diep medelijden met Miehal. Gij weet echter zelf..." „Ik blijf on)de!r bescherming van onze buren. Het is hier nu rustig, en een ande re levenswijze zal mij niet afsohrikk9Q. Zonder den wil van God zal mij geen haar gekrenkt worden, en het ia mijn mee ning, dat het een heilige plicht is, een vriend als Michal te helpen en te redden." „Het ongeluk van Michal treft mij zeer. Ais het moetzijn, dan maar spoedig be^ sloten, want elk uur is van belang. Als het niet voor Michal was, deed ik het nooit." Hij wendde zich naar Charlomp. „Ga met mij mee naar den 6tal om paarden uit te zoekenOlenka zal onder wijl een en ander voor mij inpakken. Charlamp, gij moet minstens veertien da gen hier blijven om mijn vrouw te ba- schermen. Kom mee, binnen een uur ver trek ik. Het moet!" Vóór de zon was ondergegaan, was de ridder reeds op weg. Onder tranen had zijn vrouw van hem afscheid genomen, en hem een kruis meegegeven. Kmicic was lange reizen t© paard ge wend en hij spoorde ook nu telkens zijn klepper aan, als zat hij vluchtende, met roof beladen Tartaren op de hielen. Hij reed over Wilno, Grodno, Bialystok naar Zie dier. Lukow passeerend, vernam hij, dat Skrzetuski met zijn kinderen, en Zagloba een dag geleden waren teruggekeerd; hij besloot hen op te zoeken, want met wie kon hij beter over Wolodyjowski's toe stand en de hulp, die hij behoefde, spre ken dan met hen? Zij ontvingen hem wel met verwonde ring, maar toch met de grootste hartelijk heid, en allen werden aangedaan, toen hij hun het doel van zijn reis meedeelde. Zagloba was zielsbedroefd. Na eenigen tijd nagedacht te hebben, sprak hij: „An drzej, je hebt jo goede hart getoond, door je dadelijk op weg te begeven. Maar als ik je een raad mag geven, keer naar je vrouw terug, Wolodyjowski heeft iemand noodig, die hot hem niet kwalijk zal ne^ men, als hij hem niet wil; ontvangen of met bar sche woorden wegzendt. Onder vinding en veel geduld zijn noodig, uw vriendschap voor Michal is beproefd, maar hier zal ze machteloos zijn en je niet doen slagen. Word niet kwaad, ik moet zelf toegeven, dat wij beiden met hem oude, trouwe vrienden zijn en samen veel heb ben medegemaakt. Maar het is niet genoog tot hem to gaan, maar men moet ook bij hem blijven, niet alleen met hem treuren, maar hem ook troosten; hem niet alleen lij den voor oogen houden, om hem zijn leed re doen dragen, maar hem ook door schor os en afleiding) opvroolijken. Weet jij, wie naar hem zal gaan? Ik, en God zal mi| helpen. Vind ik hem te Ezenstochau, dan breng ik hem meet vind ik hem niet, dan zal ik hem zelfs tot Molda nareizen, ja, zoolang mijn krachten het mij toelaten, hem zoeken, tot ik hem gevonden heb." Toen de beide riddera Zagloba zóó hoor den 8preken, drukten zij hem met warmte de hand. „Geen dank," sprak de oude ridder, ,we zijn het onzen vriend en strijdmakker verv plicht." Den volgenden dag vertrok Kmicic na een hartelijk afscheid van zijn vrienden naar huis en Zagloba zette zich to paard om Michal te gaan zoeken. Hij reed direot naar Warschau; diiir, meende hij, zou hij wel het noodige over Michal to weten kun- non komen. Maar daar aangekomen, bc vond hij zich in groot© yerlegenheid. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 5