LEIDSCH DAGBLAD, WOIKSDAÜ 22 SVIEI. TWEEDE BLAD.
Anno 1907.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Een veelbewogen ieven.
No. 14190.
rr -
De Keel-, Neus- en CorlieEiiunde en linai'
on.wikkeljngsjeschiedfiiis.
HeclennamidcL j te twee uren aanvaard-
Be onze stadgenoot dr. P. Th. L. Kan het
juuht van buitei w -woon hooglceraar aan
de Rijksuniversiteit alhier met een rede
over de „keel-, neus- en "oorheelkunde in
haar ontwikkelingsgeschiedenis" welke re
de in 't groot auditorium van 't Academie
gebouw werd uitgesproken.
Spi*. had gaarne, aldus ving hij aan,
gehoor gegeven aan de roepstem om als
buitengewoon hoogleeraar onderricht te
geven in de keel-, lcus- en oorheelkunde
oiet alleen, omdat hij het zich tot een eer
rekende onder de ''ooglceraren der Leid-
pc ie hoogcschool te .worden opgenomen,
maar ook omdat hij in deze benoeming
tag het bewijs eener grootere waardeering
van,het tot voor korten tijd zoo stiefmoe
derlijk behandelde vaK der oto-rhino-la-
ryugologie.
In de jaren, gedurende wélke spr. als
privaat docent aan deze universiteit werk
zaam is geweest en de polikliniek voor
keel- neus- en oorziekten heeft geleid, deed
zich herhaaldelijk do vraag aan hem voor,
welke toch wel de oorzaak 13 van do ge
ringe >vaardeering, die de oto-rhino-la-
ryngologio' zoolang, niet alleen in ons
lan-, maar ook overal elders van de zijde
der regeeringen ondervonden heeft. Dat do
keel-, neus- en oorheelkunde nog niet op
één lijn gesteld is met de meeste andere
ondcrafdeelingen der medische wetenschap
kan voorzeker niet geweten worden aan
het gering belang der organen, welke zij
onder haar bescherming heeft genomen.
Wij hebben, volgens spr. naar eefl ande
re oorzaak te zoeken, waarom deze vveten-
Boliap, als leervak voor aanstaande artsen,
nog altijd ten achter staat bij de meeste
harer zusterwetenschappen en de reden
vooral te zoeken ia de keel-, neus- en oor
heelkunde zelve en wel in haar verleden.
Keuwen lang heeft zij in een toestand
verkeerd, dat ze nauwelijks den naam van
wetenschap verdiende en de resultaten
der behandeling van keel-, neus- en oor
ziekten, die voornamelijk in handen van
lecken on kwakzal.- rs berustte, waren
luttel.
Toen later aan dien toestand een einde
kwam en de otologic, vereenigd met de
rhinolaryngologio zich begon Ij doen gel
den, was het wantrouwen nog te algemeen
verbreid en te diep geworteld, dat aan dé
keel-, neus- en oorheelkunde een plaats koi
gegeven worden, gelijk aan die, welke haar
zusterwetenschappen innamen en tot op
don huidigen dag is zij nog geen verplicht
vak voor het artsexamen en gunnen zich
slechts zeer weinigen van de-aanstaande
artsen den tijd eenige aandacht te wijden
aan een wetenschap, waarin van hen geen
bewijzen van bekwaamheid worden ver-
eischt. Dientengevolge vragen keel-, neus-
en oorziekten, die uit gebrek aan kennis
vaak door den medicus niet als zoodanig
worden herkend, nog steeds zoo vele of
fers, dat spr. ,zioh een slecht dienaar der
lijdende menschheid en der oto-rhino-la-
ryngologie zou achten, wanneer hij niet,
bij een gelegenheid als deze, zijn stem ver
hief om te pleiten voor het vak, dat hem
lief is. En hoe zou hij dat beter kunnen
doen dan door - 't een en ander uit 'tvoor
heen" en ,,thans" der keel-, neus- en oor
heelkunde te schetsen.
Gewoonlijk is het een belangrijke ontdek
king, zeide spreker, welke de grens vormt
tusschen dat „voorheen" en „thans." De
oogheelkunde heeft eerst door de uitvinding
van den oogspiegel door Helmholtz in 1851
de hoogte kunnen bereiken, waarop zij na
staat.
De oorheelkunde heeft eveneens een
„voorheen'' en „thans" gescheiden door een
groote ontdekking, welke don modernen
otologen, die slechts de nieuwere onderzoe
kingsmethoden bij ervaring kennen, zoo bij
eonder toeschijnt.
Spreker bedoelde de methode van onder
zoek van het uitwendige oor, het trommel
vlies en bij perforatie van dit laatste ook
van een deel der trommelliolte met behulp
van gereflecteerd licht en oortrechter
Ook de rhino-larijngologie heeft ha: r al-
geheclc hervorming te danken aan het feit,
dat C'hermak den keelspiegel, oorspronkelijk
door Garcia in 185-1 ontdekt, aan de wereld
békend maakte.
Evenals de rhinogologie behoort de oor
heelkunde tot die onderafdeelingen der
medische wetenschap, wier geschiedenis tot
do vroegste tijden opklimt.
Aan de hand van Itard, Willi. Meyer, Po
li tzer en andere gcschiedvorsohers onder de
oorheolkundigen, toonde spr. aan dat zelfs
bij de Egyptenaren en de oudste volken van
Indië een oorheelkunde bestond en wat de
Joodsche volken betreft, in don Talmud zijn
voor otologen op tal van plaatsen in dit
opzicht belangrijke gegevens te vinden.
Na de ontwikkelingsgeschiedenis dezer
medische vakken- verder te hebben nagegaan,
kwam spr. ook tot de belangrijkste ontdek
king door Eustachius verricht, wiens naam
door allo eeuwen heen bekend zal blijven
wegens de ontdekking en nauwkeurige be
schrijving van het buisje, dat oor en keel
verbindt en naar hem de tuba Eustachiè ge
noemd is.
Eindelijk kwam spreker tot het midden
der 19de eeuw, toen de wetenschap der keel-,
neus- en oorheelkunde zich in verschillende
richtingen ontwikkelde, om daarna een
overzicht te geven van den tcgenwoordigeu
stand der wetenschap, waaruit bleek, dat
deze zich, steunende op anatomische basis,
voornamelijk langs den weg der insfcrumen-
tcelo techniek heeft ontwikkeld, al viel ook
in andere richtingen in het midden der vo
rige eeuw een belangrijke vooruitgang waar
te nemen.
Eindelijk stond spreker stil bij een der
grootste triomfen der laryngologen, de di
recte tracheo-bronohoseopie, die als thera
peutisch hulpmiddel bij de verwijdering van
in de longen ingeademde vreemde lichamen,
alles wat tot nu tee daarbij werd aangewend,
heeft overtroffen Vroeger voorden vreemde
lichamen, die vast in de longen waren inge-
tklemd, op enkele uitzonderingen na, tot
longabees louggangraen en ten slotte tot
den oxetus laetales.
Thans is voor het ontdekken en verwij de
ren van vreemde lichamen de bronchosco-
pie onontbeerlijk goworden en niet zelden
is door het invoeren van den brmchos-
coop door strottenhoofd en luchtpijp heen,
mogelijk met speciaal tot dat dool ver-
vaardigdo lange tangen en haken, het
voorwerp onder controle van het oog toe
zelfs uit bronchie van de tweede of derde
orde te verwijderen.
Reeds zijn ongeveer 100 gevallen van der
gelijke ext/racties van vreemde lichamen
uit de longen uit de literatuur bekend en
zelf mocht spreker het genoegen smalken
een ingeklemden steen en een boon uit de
longen van twee kinderen te verwijderen.
Veel is al bereikt aldus besloot spr.
maar zeer veel is ook nog te doen over.
Het aantal lijders aan keel-, neus- en
oorziekten, die hulp komen zoeken op
poliklinieken, neemt jaarlijks toe, omdat de
groote menigte er van doordrongen begint
tie worden, Idat daar nu werjkeltijk hulp
te vinden is.
Do ingrijpende operaties, die zoo dikwijls
noodig zijn, eisohen klinieken en modern
ingerichte operatiezalen de path ilogischo,
anatomische, pliysiod-ogïschebacteriologi
sche en andere onderzodkingen, zoo go-
wenscht om deze wetensohap nog meer
vooruit te brengen - vragen laboratoria,
maar vooral de. dringende noodzakelijk
heid jonge artsen bij hun intrede in de
praktijk voldoende kennis van de oto
rhinolaryngologic mee te kunnen geven,
eisoht, dat behoorlijk daartoe ingerichte
localiteiten, waar de student het materiaal
voor zijn vorming kan vinden, spoedig aan
geen enlkJele universiteit meer mogen ont
breken.
Met de gebruikelijke toespraken aan ou-
ratoren, hoogleeraren en studenten, be
sloot spr. zijn uitvoerige rede, waarbij hij
een afzonderlijk woord richtte tot prof.
Koster voor de voorkomendheid en den
steun, dien hij reeds langen tijd van dezea
mqcht ondervinden.
Over cpn Volksleger zegt ,,D e
8 landaard":
Tot niet geringe schade voor het bezie
lende denkbeeld, dat in een Volksleger
schuilt, wordt ons thans van radicale zijde
aangezegd, dat zulk een leger strekken
moet om den Volkswil tot uiting te bren
gen. Iets, wat zoo ernstig bedoeld is, dat
wc vernemen, hoe een Volksleger onder
bepaalde omstandigheden zou moeten wei
geren, om te velde te trekken.
Bedoefd is alzoo met do wilskracht, die
een volk in de wapenen achter zijn verde
diging kan zetten, om te onweerstaanbaar
der te zijn voor den vijand, die onze on
af hankel „khcid belaagt; neen, gemunt is
op een Volkswil, dio in de plaats van den
wil van dc Overheid treedt, om te beslis
sen in welk geval het zwaard zal mogen
getrokken worden, en in welk geval niet.
Dat Nederland ooit een aanvalsoorlog
zou ondernemen, en op verovering van een
stuk van Duitschland of van België zou
uitgaan, is een zoo ongerijmde gedachte,
dat ter afwering van zulk een oorlog dit
oproepen van den Volkswil door middel
van het Volksleger niet gemeend kan zijn.
Wat men uitsprak kan alzoo alleen
slaan op een netelig, ingewikkeld geval
van een ons bij ultimatum afgedwongen
medewerking op het gevechtsterreinen
deed dan de ^verheid een keuze, die aan
de radicale heeren niet aanstond, dan zou
in het Volksleger het wachtwoorl uitgaan:
„Niet opkomen, alle man thuis blijven l"
In een hachelijk oogonblik van ons volks
bestaan zouden alzoo eenige politiciens,
die niet eens op de hoogte van de diplo
matieke onderhandelingen waren, op den
6toel der Overheid gaan zitten, en als de
Overheid het leger te velde riep, hunner
zijds hot commando uitgeven van niet te
gehoorzamen.
Pure revolutie alzoo, met de wiskundi
ge zekerheid, dat ons land juist daardoor
zijn ondergang te gemoet ging.
Zoo hebben we nu de sociaal-democraten
die bij oorlogsverklaring zullen roepen
„Scheidt u af van de burgertroepen en
verzoent u met de Socialisten in het vij
andelijk leger!" en in de tweede plaats de
radicale volksmenners, die het Volksleger
zullen aanzeggen: „Trek niet uit, de
Volkswil keurt het commando van de
Overheid afl"
Do idee van liet Volksleger is schoon,
zoolang bedoeld wordt, alle weerbare man
nen onder het volk te wapenen en zo ei e
wapenkunst te leeren, om zoo aan eiken
aanrander van onze onafhankelijkheid het
duurzaam bezetten van cms land onmoge
lijk te maken.
Maar als ook hierbij de Volkssouvereini-
teit in de teugels van het Gezag grijpt,
gaat het mooie er dan niet af?
De „Nieuwe R 0 t, te r da m s c h<e
Ooura'nt" beantwoordde de vraag: Be
hoort ook aan de Eerste Kamer het
recht van amendement te worden
toegekend? met die meerderheid yte-n de
Staatscommissie tot Grondwetsherziening
bevestigend.
Het blad ziet niet in met den heer Oppen-
heim, dat daardoor teloor zou gaan of al
thans verzwakt zou worden de voorname
taak van de Eerste Kamer: „den a 1 g e-
m e e n e n gang van wetgeving en bestuur
te bewaken; van denkbeelden en eischen,
waarvan het twijfelachtig is of zij niet veel
eer uitingen zijn van een oogenblikkelijlke,
voorbijgaande strooming dan van de hech
te, welgevestigde volksovertuiging, de door
voering en bevrediging tijdelijk op te hou
den; de Tweede Kamer af te houden van
het toegeven aan de dubbele verzoeking: to
offeren aan een waan van den dag en te
genover de rechten der minderheid met go-
ringschatting te staan."
Het blad durft vertrouwen, dat de Eer-
Bte Kamer, ook met het reoht van amende
ment, haar roeping zal blijven begrijpen.
Waarborgen daarvoor zou het meenen te
zien in de wijze harer samenstelling, de
verkiezing harer leden door de Prov. Sta
ten, in het niet genieten van een vaste
jaariijksche schadeloosstelling en bovenal
in het nawerken eener goede traditie.
Het blad kan niet aannemen, dat de
Eerste Kamer haar roeping uit het oog
zou moeten verliezen, om de wetsontwer
pen te beoordcolen in hun geheclt naar de
beginselen, „indien haar do bevoèdheid ge
geven werd om een deel, dat haars inziens
in dat geheel niet past, nog eens aan het
oordeel der Tweede Kamer te onderwerpen,
hetzij om het er uit weg te nemen, hetzij
om het overeenkomstig haar oordeel te wij
zigen, opdat het geheel voor haar meer
aannemelijk worde. Kan het goede, dat
men van haar verwacht, niet althans oven
goed bereikt worden, wanneer haar tegen
kanting het geheel treft? Beginsel en uit
werking van het beginsel zijn in een wets
ontwerp ineengeweven. Zal de Eerste Ka
mer niet eerder geneigd zijn het beginsel
goed te keuren als uit de uitwerking wordt
verwijderd, wat haar verwerpelijk voor
komt?'
De „Nieuwe Rotterdamsche
C o u ra n t" zou echter aan de Eerste Ka
mer het recht van amendement ook toege
kend willen zien voor wetsvoorstellen, die
uit het initiatief van leden der Tweede
Kamer voortkomen.
„Het Huisgezin" sprekende over
de werkwijze der Tweede Kamer
oordeelt aldus:
Indien niet op de een of andere manier
verandering in de werkwijze aan te bren
gen is, zal de orvaring leeren, dat het voor
ieder ministerie, van welke kleur ook,
moeilijk opschieten is.
Hoe enorm veel tijd gaat niet verloren
met de begrootingen, met politieke be
schouwingen, interpellaties en dorgelijken;
waarvan wij noodzakelijkheid of nut niet
betwisten, maar die toch tot den eigenlij-
kon wetgevenden arbeid niets bijbrengen.
Deza arbeid nu wordt uiterst moeizaam
verricht. Men heeft het dezer dagen weer
gezien met het kleingoed",'^waarmee de
Kamer zich bezig houdt. Hoeveel dagen
heeft de afschaffing der tienden, die toch
niet onder de groote wetten is te rangschik
ken, niet gevorderd. Aan do groote wetten
als de Drankwet onder het vorig, het ar
beidscontract onder dit ministerie, leek
haast geen doorkomen.
j^et zijn geen krullejongens, die de wet
ten ontwerpen, de Tweede Kamer zit vol
knappo koppen, en toch zijn de wetten,
als ze eindelijk kant enklaar zijn, leclijk,
ongenietbaar, onverstaanbaar vaak.
Zou dit ook hieraan kunnen liggen, dat
100 man of 50 man veel te veel is om aan
de redactie van een wet mee te werken?
Als men het eens zoo inpikte, dat de
Kamér in de af deelingen wel grondig de
ontwerpen onderzocht, maar bij de open
bare behandeling enkel met de essenticeJe
punten te maken had, waarna een commis
sie van beslist deskundigen zich in overleg
met den Minister met de redactie bezig
hield.
Een voorbeeld.
Bij de wetsontwerpen tot verhooging van
den jenever- en verlaging van den suiker-
accijns is hoofdzaak het bedrag van den
aocijns. Zal dit voor de jenever worden
90 per H. L., voor de suiker f 17 per 100
kilogram
In deze cijfers zit de beteekenis van het
wetsontwerpal het overige is bijzaak.
Welnu, indien de Kamer van honderd
zich bepaalde tot een beslissing over het
cijfer als in de aideelingen breedvoerig
van gedachten is gewisseld over voor en
tegen van een hoogen jeneveraccijns, over
de beteekenis van een hoogen accijns voor
de drankbestrijding, enz., dan is bet eigen"
lijü overbodig diezelfde gedachten wisse
ling nog eens in het publiek te herhalen
en de rost overliet aan een commissie,
laten we zeggen aan rechtsgeleerden en
taalkundigen, dan zou de zaak allicht iicel
wat vlugger maroheeren.
Niet bij ieder wetsontwerp ligt de betee
kenis in eeD cijfer, zekermaar elk wets
voorstel is te onderscheiden in hoofd- en
detailpunten. Met de eerste houde de
Kamer zich bezig, de laatste late zij ovef
aan een speciale commissie.
Er is misschien een andere, betere rego*
ling te treffen; maar zooala het than*
gaat-, of liever niet gaat, marcheert bat
niet. Hierover zullen wel allen h<?t een*
aijn.
De schrijver van de „Medische Kroniek'1
in het „Handelsblad" dr. Pijnappel
vestigt do aandacht op enkele punten ia
het ontwerp-Z iektev&r^okoringH-
wet, voor welke reeds het hoofdbestuur
van de Nederl. Maatschappij tot bevorue-
ring der Geneeskunst de belangstelling
inriep.
Na gesproken te hebben over het belang
van een onafhankelijken stand van genees
kundigen, in strijd waarmee de wet een
geneeskundig proletariaat dreigt te schep
pen, .wijst dr. P. op iets anders.
In het adres van bovengenoemd hoofd
bestuur wordt gezegd:
„Voor den verzekeringsplichtige en diena
gezin wordt niet slechts geen betere voor
ziening in do geneeskundige verzorging
bereikt, maar integendeel, die voorziening
wordt een onvoldoende, en met leedwezen
zal de vaste werkman terugzien naar dm
tijd, toen nog geen Ziekteverzekeringsweb
hem dwong zich op deze gebrekkige wijze
te verzekeren."
Dr. P. acht dit juist gezien en noemti
hot de basis van het ernstig verzet der ge
neeskundigen.
Het eerste bezwaar geldt het niet ge
scheiden zijn der aassen voor ziekte
behandeling en voor u i t k e e r 1 ng
bij ziekte, waardoor de geneeskundige
behandeling in het gedrang komt. Primo
wat den duur betreft, slechts tot 180 dagen
beperkt. De groote nadeelen hiervan wor
den door dr. P. geteekend. En dan is er
nog iets anders, dat „de verzekering oDge-
wenscht maakt. Als dc verzekeringsplichti
ge komt te overlijden, houdt de verzeke
ring op, en dat beteekent, dat van dab
oogenblik af 't hede gezin zonder hulp is
In de gewone ziekenfondsen, zooals die uil
zijn zijn de leden van 't gezin individucel
lid en blijven zij dus verzekerd, als het
hoofd van het gezin komt te sterven, zoo
lang de premie maar betaald wordt. In
het systeem van het ontwerp is alleen do
vaste werkman virzekeringsplichtig, en
door zijn verzekering is tevens zijn gezin,
als hij dat heeft, verzekerd. Zoodra echter
zijn nostaan, door overlijden, een einde
neemt, houdt voor do ,wct ook zijn gezin
op te bestaan, tenzij daarin mogelijk een
ander lid verzekeringsplichtig mocht zijn.,
Vooral in tijden van epidemie, wanneer
nog meer leden van het gezin ziek zijn,
komt het ongewcnschte van deze bepafing
uit. Ongewenscht ook voor de maatschap
pij. Do desorganisatie van de bestrijding
der epidemische ziekten, die op deze wijs
kan ontstaan, is op zichzelf al reden ge
noeg om een wijziging van liet ontwerp
op dit punt dringend noodig te maken.
De in Duitschland bestaande, voor den
geneeskundigen stand, maar ook voor heb
algemeen zoo schadelijke toestanden, dia
ten slotte tot een groot en ernstig verzet
hebben geleid, waren, volgons dr. P., me
de een gevolg van die vereeDiging der kas
sen, die nu ook hier wordt voorgesteld.
Het doet hem daarom genoegen, dat het
Kamerlid mr. Limburg zich onlangs ia
een vergadering in Den Haag, waarin hij
de zaak besprak, zofc ondubbelzinnig vooi'.
de scheiding der kassen heeft uitgesproken.
Dat geeft toch wel moed, dat er misschien
in dit opzicht nog iets te bereiken is. 1
Notarieels examens.
De Minister van Justitie noodigt hen,
die dit jaar wenscheu te worden toegelaten
tot het -afleggen van het voorbereidend
examen, bedoeld in art. 13 der wet op heb
notarisambt, uit om zich vóór 1 Juni a.s.
bij gezegeld daartoe strekkend verzock-
i schrift, onder overlegging van huu ge-
boorte-akte, tot zijn departement te wen-
I den.
2)
„lk vroeg, wanneer zij was zidk gewor
den maar hij antwoordde alleen, dat me
vrouw Zamojska liet hem juist had laten
wetenEn het is nacht. Waar een dokter
te vinden? Ecnskfapa dacht ik aan eon
geneesheer uit het leger, maar een geeste
lijke was meer noodig dan ccn dokter. Wij
haalden een Paulist, die haar tot het be
wustzijn riep, zoodat zij in staat was goed
van het leven afscheid te uemen. Daags
daarna, tegen den middag, had zij reeds
kalm ©n gelaten het tijdelijke met het
eeuwige verwisseld.
Wolodyjowski was krankzinnig van
droefheid. Ik hoop, dat de goede God hem
dc woorden, die hij in zijn wanhoop uifc-
1 sprak, niet zal aanrekenen want dc
;mensch weegt zijn woorden niet, als de
Vm&rt hem tot denken ongeschikt maakt.
an het lijk liep hij naar de huiskamer;
van in er naar den tuin. Nergens had h:j
rust cn hij handelde als een b, chonkene.
.De ^ten gebald, riep hij met rauwe
stem: „Dat is het loon voor mijn wonden,
voor mijn vermoeienissen, voor mijn vergo
ten bloed. Ik heb een meisje gehad, en
aar, Heer, hebt Gij mij ontnomen. Een
gewapende man, die trotsch daarheen gaat,
•te verdaan ,s een daad, Gods hand waar-
«tg, maar een onschuldige duif te wor-
jeo, dat kan ook een kat, een havik en een
„O," riep Olenka, „herhaal die woorden
niet; zij zullen onheil brengen over onze
woning."
Chaj-lanip maakte een kruisteeken en
ging verder:
„Ja! God weet het beste, dat, wat Hij
doet, goed is, ofschoon men dit noch met
het monschelijk verstand kan begrijlpen
noch met menscbelijke getrechtigheid kan
afmeten. Nauwelijks had hij deze Godslas
teringen uitgesproken, of hij werd stil oq
viel op den gjrond. Een geestelijke ver
richtte over hem een duivelsbezwering, op
dat booze geesten niet in hem zouden ko
men."
„Is hij weer spoedig tot bewustzijn geko
men
„Ongeveer een uur bleef hij bewusteloos
liggen, daarna stond bij op begaf zich
naar zijn kamer en wilde niemand meer
zien. Ik bleef nog drie dagen in Ezensto-
chau, want het ging mij aan het hart hem
te verlaten, maar tevergeefs klopte ik 'aaD
zijn deur. Ik stond in tweestrijd wat te
doen, gaan of blijven. Hoe zou men iemand
geheel zonder troost kunnen achterlaten?
Toen ik echter bemerkte, dat alles, wat ik
deed, tevergeefs was, besloot ik naar Skrz>
tuski te gaan. Hij toch is zijn beste vriend
en Zagloba de tweede; misschien zou het
hem gelukken zijn hart te treffen, en voor
al Zagloba, een schrandere man, die weet,
hoe iemand moet behandeld worden."
„Zijt gij bij Skrzetuski geweest?"
„Ja, maar God heeft niet gewild, dab ik
hen aantrof, want hij was met Zagloba
naar Kalisz vertrokken, om Stanisla/us fee
bezoeken. Niemand kon mij zeggen, wan
neer hij zou terugkeeren. Ik maakte toen
ket plan mijn weg over Samogetien te po-
ment om u de droevige gebeurtenis te kun
nen meedeelen."
„Gij hebt er goed mede gedaan," zeide
Kmicic, en wëet je niet of hij in Ezensto-
cha gebleven of vertrokken is?"
„Toen ik de stad verliet, was hij er nog.
Wat hij later gedaan 'heeft, weet ik niet.
Ik weet alleen, dat hij in zijn groote droef
heid gebleven is zonder hulp, zonder
vriend, zonder troost."
Olenka verviel in diep nadenken en haar
blonde hoofd opheffend, vroeg zij haar
man: „Andrzej, denk er aan, hoeveel wij
hem verschuldigd zijn?"
„Als ik het zou vergeten, zou ik het niet
meer wagen een eerlijk mensch te
zien."
„Andrzej je kunt hem zoo niet alleen la
ten."
„Wat bedoel je?"
„Ga naar hem toe 1"
„Daaruit spreekt een goed hart, dat i»
een ferme vrouw," riep Char lamp, de han
den van mevrouw Kmicio warm drukkend.
Deze raad was echter niet naar den zin
van Kmicichij schudde het hoofd on
sprak: „Ik wil voor hem naar het eind van
de wereld reizen, maar hoe kan ik je alleen
hier laten. Mijn vrouw gaat vóór mijn bes
ten vriend, lk heb diep medelijden met
Miehal. Gij weet echter zelf..."
„Ik blijf on)de!r bescherming van onze
buren. Het is hier nu rustig, en een ande
re levenswijze zal mij niet afsohrikk9Q.
Zonder den wil van God zal mij geen
haar gekrenkt worden, en het ia mijn mee
ning, dat het een heilige plicht is, een
vriend als Michal te helpen en te redden."
„Het ongeluk van Michal treft mij zeer.
Ais het moetzijn, dan maar spoedig be^
sloten, want elk uur is van belang. Als
het niet voor Michal was, deed ik het
nooit."
Hij wendde zich naar Charlomp.
„Ga met mij mee naar den 6tal om
paarden uit te zoekenOlenka zal onder
wijl een en ander voor mij inpakken.
Charlamp, gij moet minstens veertien da
gen hier blijven om mijn vrouw te ba-
schermen. Kom mee, binnen een uur ver
trek ik. Het moet!"
Vóór de zon was ondergegaan, was de
ridder reeds op weg. Onder tranen had
zijn vrouw van hem afscheid genomen, en
hem een kruis meegegeven.
Kmicic was lange reizen t© paard ge
wend en hij spoorde ook nu telkens zijn
klepper aan, als zat hij vluchtende, met
roof beladen Tartaren op de hielen.
Hij reed over Wilno, Grodno, Bialystok
naar Zie dier.
Lukow passeerend, vernam hij, dat
Skrzetuski met zijn kinderen, en Zagloba
een dag geleden waren teruggekeerd; hij
besloot hen op te zoeken, want met wie
kon hij beter over Wolodyjowski's toe
stand en de hulp, die hij behoefde, spre
ken dan met hen?
Zij ontvingen hem wel met verwonde
ring, maar toch met de grootste hartelijk
heid, en allen werden aangedaan, toen hij
hun het doel van zijn reis meedeelde.
Zagloba was zielsbedroefd. Na eenigen
tijd nagedacht te hebben, sprak hij: „An
drzej, je hebt jo goede hart getoond, door
je dadelijk op weg te begeven. Maar als
ik je een raad mag geven, keer naar je
vrouw terug, Wolodyjowski heeft iemand
noodig, die hot hem niet kwalijk zal ne^
men, als hij hem niet wil; ontvangen of
met bar sche woorden wegzendt. Onder
vinding en veel geduld zijn noodig, uw
vriendschap voor Michal is beproefd, maar
hier zal ze machteloos zijn en je niet doen
slagen. Word niet kwaad, ik moet zelf
toegeven, dat wij beiden met hem oude,
trouwe vrienden zijn en samen veel heb
ben medegemaakt. Maar het is niet genoog
tot hem to gaan, maar men moet ook bij
hem blijven, niet alleen met hem treuren,
maar hem ook troosten; hem niet alleen lij
den voor oogen houden, om hem zijn leed re
doen dragen, maar hem ook door schor os
en afleiding) opvroolijken. Weet jij, wie
naar hem zal gaan? Ik, en God zal mi|
helpen. Vind ik hem te Ezenstochau, dan
breng ik hem meet vind ik hem niet, dan
zal ik hem zelfs tot Molda nareizen, ja,
zoolang mijn krachten het mij toelaten,
hem zoeken, tot ik hem gevonden heb."
Toen de beide riddera Zagloba zóó hoor
den 8preken, drukten zij hem met warmte
de hand.
„Geen dank," sprak de oude ridder, ,we
zijn het onzen vriend en strijdmakker verv
plicht."
Den volgenden dag vertrok Kmicic na
een hartelijk afscheid van zijn vrienden
naar huis en Zagloba zette zich to paard
om Michal te gaan zoeken. Hij reed direot
naar Warschau; diiir, meende hij, zou hij
wel het noodige over Michal to weten kun-
non komen. Maar daar aangekomen, bc
vond hij zich in groot© yerlegenheid.
(Wordt vervolgd.)