Het zout der zee. De kleine erfgename. Gered door een vijandelijken kogeL In het volgerïde oogenblsk wierp zich eea groot dier op hen en viel hij achterover. Het was Max niet. Hij gilde luidkeels om hulp, terwijl hij den warmen ademtocht van den hond over zijn gelaat voelde strijken en zich verloren dacht. Daar weerklonk gedruisch. Er werd een deur geopend en een ruwe stem riep: „Terug I Bello, ik zal wel verder met den Inbreker afrekenen." De hond verwijderde den kop van zijn gelaat, ten einde om te zien; maar bleef de pooten op zijn borst houden en slechts met moeite kon de knaap uitbrengen: t „Ik ben de logeergast van mijn neef Henri." De man trad haastig op hem toe, zag een schooljongen en nu werd alles duide lijk. Hij was bij den buurman van zijn neef aangeland, een gierigaard, wiens voort durende angst het was nog eens bestolen te zullen worden. Meer dood dan levend kwam Paul eindelijk aan waar hij wezen moest. De Zeeslang was een klein koop- Faaxdijschip, dat voor anker lag in de ha zen van Portsmouth. Aan boord van het vaartuig bevond zich *en Bchcepsjongen, Tom genaamd. De matrozen waren allen aan wal ge gaan om daar hun geld uit te gevearoaar de arme Tom bezat geen penning, wat hem zeer neerslachtig stemde en de matrozen lachten hem uit toen zij wederkeerden met olies wat zij hadden gekocht. Ten slotte (kwam hij op een inval: nij zou vrijaf vragen en een tante van hem gaan bezoeken, het eenige familielid, dat hij cp aarde overhieldmisschien zou zij hem wel willen helpen. Hij ontving het gevraagde verlof en toen hij rijn bloedverwante den toestand had blootgelegd, zeide zij: „Ik heb één cling, dat ik je kan geven." En naar een kast gaande, haalde zij daar uit een ouden koffiemolen te voorschijn. Tom^ die een oogenblik hoop had gekoes terd, voelde deze weer geheel en al vec- iwijnen. „Waartoe kan dat dienen1?" vroeg hij troosteloos. DOOR ED6ASD JEPSOM. li) A ATi het tweede ontbijt had zij Elizabeths grillen vergeten en was zij zoo lief mogelijk; maar haar kleine gast had de bokkepruik op. Aan de thee, die men in het salon dronk, was zij nog kribbiger; want niet al leen vervolgde haar de gedachte aan Feli cia's opmerkingen over haar kapsel en jurk, maar de drie of vier bezoekers van den mi nisters sloegen geen acht op haar en hiel den zich des te meer met lady Noggs bezig, wat Elisabeth al zeer weinig overeenkomstig haar geestesontwikkeling vond. Bij haar moeder aan huis was dit geheel anders; daar behoefde zij slechts den mond open te doen, om iedereen vol eerbied aan haar lippen te zien hangen en maakten de gasten haar vaak een compliment over de schoonheid harer gevoelens en de welsprekendheid, waarmee zij die uitdrukte. Zij poogde zich te troosten met de gedach te, dat de bezoekers van haar oom lieden zonder hersenen warenmaar het bleef toch hard een andere te zien uitblinken. Zij bleef daardoor kregelig, en haar wrok had veel te maken met de korte vastberaden heid, waarmee zij de verschillende vermaken afsloeg, haar door Felicia voorgesteld. Ten slotte zeide zij: „Spelletjes hebben geen bekoring voor mij, rij zijn een groot tijdverlies. Ik zal een boek „Wacht maar even en kijk toe", antwoord de de tante en zij begon de molen te dra'rien en zong: „Molentje draai; doe mij plezier, „Breng wat taartjes voor r hier." Do koffiemolen bleef niet doof voor dat verzoek; want men zag er heerlijke con fituren taartjes uit te voorschijn komen en Tom keerde overgeluikkig naar het schip terug. Toen de matrozen den ouden koffiemolen zagen, begonnen zij hartelijk te lachen; maar de scheepsjongen bekommerde zich daar niet om. Het vaartuig lichtte het anker, om een lange reis te ondernemen en men had dit maal zoozeer met tegenwind te kampen, die den overtocht in het oneindige re/kte, dat men de haven% die men bereiken moest, nog lang niet in het gezicht had, teen de proviand uitgeput geraakte. Tom wist echter voedsel uit zijn koffiemolen te verkrijgen, dat hij edelmoedig met de an deren deelde. De scheepskapitein benijdde den knaap zulk een bezit en besloot zoo mogelijk den koffiemolen voor zichzelf te bemachtig^D. Zoodra rij aan waren gekomen, zond hij den scheepsjongen daarom aan land; maar Tom was geen domoor en hij nam zijn molen onder den arm mee; met behulp daarvan verkreeg hij eenige diamanten, verkocht die en schafte zich voor het geld een huis aan, waarin hij zich vestigde. Ziende, dat Tom niet aan boord terug keerde, spoorde de kapitein hem op en maalkte gebruik van een oogenblik, waarop hij uit was, om zijn woning binnen te drin gen en den koffiemolen te stelen. Daarop spoedde hij zich naar de „Zeeslang" terug, lichtte het anker en zeilde weg. Tom gevoelde zich thans rijk genoeg, om niet over het verlies van den molen te treuren, Intussohen maakte de gezagvoerder eerst van zijn slecht verworven schat gebruik, toen de terugreis bijna afgelegd was. Op zekeren dag (kwam de kok in zijn ka juit, zeggende: „Wat zal ik beginnen, kapitein? Ik heb geen zout meer om in de soep te doen." De gezagvoerder glimlachte. ,,0antwoordde hij luchthartig; ,jdat is gemakkelijk te verhelpen," en hij haalde den koffiemolen te voorschijn. Op zijn bevel had de arme Tom hem het uit de bibliotheek krijgen." Nieuwsgierigheid en beleefdheid tevens, drongen lady Noggs haar naar de biblio theek te vergezellen, maar toen Elisabeth een lijvig boekdeel uitkoos van Karei Schu macher, getiteld: „Een onderzoek naar den godsdienst der eerste volken", sloop zij stil letjes heen, om zich op vroohjker wijze te verstrooien. Elisabeth las onvermoeid voort, niet zoo zeer geboeid door het boek, waarvan zij niet veel verstond, als van het be^-'istzijn een verdienstelijke daad te volbrengen. Elisabeth nam het boekdeel met zich mee naar boven voor het avondeten, dat op de kinderkamer werd gebruikt en besprak den inhoud op zoo genadigen toon met de gou vernante, dat Miss Stetson, die vroeger zoo vaak Felicia's volslagen onverschilligheid voor geleerde onderwerpen bad bejammerd, thans den hemel niet genoeg danken kon lady Noggs en niet de wijze Elisabeth tot leerling te hebben. Van haar onwetend nichtje nam Elisabeth onder het souper hoegenaamd geen notitie. Den volgenden morgen aan het ontbijt, gaf zij haar meening of liever gezegd die harer moeder te kennen, omtrent de nood zakelijkheid zonder uitstel het Hoogerlmis af te schaffen. De eerste minister, die geen neiging tot twisten aan de ontbijttafel koesterde en wel inzag, dat Elizabeth toch niet van haar denkbeeld af te brengen zou zijn, poogde te vergeefs luchtig over het groote 'Taagstuk heen te glijden. Daar wilde Elisabeth niet van hooren. Zij kaartje vertoond, zoodat hij zonder aarzc len sprak: „Molentje draai; doe mij plezier, „Tafelzout ontbreekt ons hierl" De molen gehoorzaamde aanstonds, maar toen hij den gewenschten voorraad Ji&.l opgeleverd, ging hij voort met draaien en de kapitein wist niet hoe hem stil te doen houden. Hij beproefde daartoe .tevergeefs alle denkbare middelen en sloeg er eindelijk met een hamer op. Helaas I hij was driftig go- worden en de slag kwam onwillekeurig zoo hard aan, dat de molen doormidden brak. Maar de beide helften konden nog malen en hielden niet op zout voort te brengen. Ten'slotte was heel het vaartuig met zont gevuld en werd de lading zoo zwaar, dat het zonk. Maar de gebroken molen maalt nog altijd voort en ziedaar hoe het komt, dat de zee zout is. Deze volksoverlevering bevat een groote waarheid: Al wat op verboden wijze wordt verkregen, al ia het ook ee® sohat, leidt uitsluitend tot ondergang en verderf. Over de vlakte rende een ruiter, achter volgd door een dozijn vijanden. Een gewone zaak in den Zuid-Afrikaan- scben krijg. Een Boer was op verkenning uit gezonden en te dicht bij het Engelsche kattnp gekomen. Men had hem ontdekt en hij had nog maar juist den tijd gehad te vluchten; maar de Britsche soldaten poogden hem in te halen. Wetende dat hij een bijzonder goed paard bereed, nam hij den breeden hoed af en zwaaide daarmee naar de Rooinekken, over tuigd als hij was nooit door hen gegrepen te zullen worden. Daarna streelde hij den hals van het moedige dier, dat heten pijlsnel voortdroeg en ook van oogenblik tot oogen blik den afstand tusscben hem en de Engel- schen grooter deed worden. De zachte schemering van Afrika begon over het dorre veld neder te dalen en nog altijd werd de drijfjacht voortgezet. Plotseling kleumde de Boer de tanden op een. Wat had hij gezien? Slechts een ijzer-' draad, hier en daar door in den grond ge slagen palen gesteund, dat in gelukkiger dagen gediend had om als grensscheiding van een groote schapenhoeve te dienen. klemde zich als een bloedzuiger aan dat onderwerp vast en trachtte hem ^ven onbe- wimpeld zijn meening te doen zeggen. Eindelijk had rij hem wanhopig gemaakt, toen plotseling lady Noggs hem te hulp kwam. „Zwijg Elisabeth.en laat oom rustig ont bijten. Alles wordt koud," zeide zij vastbe raden. Elisabeth keerde zich met hoog opgetrok ken neus naar haar toe en antwoordde bits „O, het spreekt vanzelf, dat jij niet gaar ne een verstandig gesprek aanhoort. Je kunt het onmogelijk begrijpen 1" Lord Errington wierp haar een toornigen blik toe; maar lady Noggs zeide heel opge' wekt: „Ik ben niet goed op de hoogte van de meeste verstandige dingen; maar van het, Hoogerhuis weet ik heel wat af. Die heeren komen telkens hier om het oom lastig te maken. Niet waar, oom De minister bleef het antwoord schuldig, door zich in zijn kop koffie te verdiepen. „En als die oude stumperds het Hooger- huis niet hebben om heen te gaan, zoudei^ zij hier nog veel meer zitten. Het zou dus vreeselijk dwaas zijn het af te schaffen. Eet je pap op, kind, en laat oom ontbijten." Zij zag Elisabeth daarbij zoo strak aan, dat zij onwillekeurig gehoorzaamde. Maar ofschoon zij haar oom wist te ver dedigen, voelde lady Noggs zich door al, wat zij omtrent beleefdheid verstond, belet zichzelve te vederen en Elisabeth kwam weer naar de leerkamer met het vaste be

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12