•411-
ZONDAGSBLAD
H-ID5CH DAGBIAD
N£. 14488.
Derde Blad.
18 Mei 1907.
.•2Stfö>;iiji5:;iji;T;isi"?
VAN HE.T
H E O T O R.
n.
ooooooooooooc
oooooeoooeoocoooooooooooc
Hector was een half jaar ond, toen hij bij
Krelis den turfboer terecht kwam. Het was
een glad-harige zwarte hond, hoog op zijn
jonge, nog teere pooten. Krelis had hem
gekocht om de kar te trekken, waarmee hij
dagelijks de dorpen in den omtrek afreed.
L.ij was al zoo groot, dat beest, hij kon best
trekken meende zijn nieuwe baas.
Het lijdensleven voor het jonge, mooie
beest begon 1
Als het '8 morgens begon te schemeren,
kwam de oude baas aanstrompelen naar het
schuurtje, waar Hek op een paar oude
zakken onder de kar lag; een kameraad
schap, die altijd duurde tusschen het beest
en zijn last. De oude trok de krakende,
wankelende kar naar buiten en vulde den
inhoud, die eiken dag verminderde, des
morgens weer opnieuw aan- In dien tijd
gebruikte Hek zijn ontbijt, een paar harde
broodkorsten, die de baas niet meer kon
kauwen, en een bak vies slootwater.
Want zuiver drinkwater, daar was de
on de zuinig op. Als je zelf bijna tien
minuten moet loopen, om het op een verder
gelegen boerderij te gaan halen, kun je het
toch niet aan een „beest'' geven.
Als de kar vol was en het schrale ontbijt
verdwenen, kwam het tuig voor den dag en
Hek werd tusschen de karboomen vastge
sjord. Zoo gauw zij op den harden straatweg
waren sprong de oude.ook op den wagen
en voort ging het. Een dun stokje, dat tel
kens, wanneer de baas het noodig vond,
over den rug van het dier striemde, bereik
te datgene, wat met een telkens herhaald
„Vort, Hek 1 Vort Hek I" niet verkregen
kon worden.
De eerste dagen had de hond geweigerd,
was woest op alles aangevlogen was gaan
liggen op den weg, had de kar bijna in de
sloot getrokken. Maar de striemslagen en
de hard-wreede klomptrappen hadden de
dressuur gauw voltooid. Er was immers
geen ander middel, meende Krelis, om zoo'n
,",akeligeD hond" te leeren trekken.
Langzamerhand was Hek gewillig gewor
den in het tuig; zijn mooie, rechte pooten
waren dóórgeknikt, zijn slanke romp zakte
in het midden laag naar den grond. En de
spitse ooren, die eerst nog telkens opston
den bij het minste geluid, ze bleven nu slap
'hangen langs den kop, waar de trouwe
oogen droef uit nóérzagen.
En over harde straatwegen, vol diepe,
.uitgesneden wagensporen, over ongelijke
grind- en nog scherper sintel-wegen rolde
de kar voort, de oude aan den kant er op,
rijn beenen slaphangend over het wiel, dat
tegen zijn vieze broek aansehuurde
Immer maar- „Vort Hek Vort Heken
als dat niet hielp, dan het striemende
.twijgje.
Of de zon fèl-brandend neerscbeen, of de
koude oostenwind heensnerpte langs de
wegen, of de wegen diep bedekt waren onder
mulle sneeuw dan wel regen- of hagelvlagen
neerkletterden, eiken dag werd de tocht
aanvaard.
Als in de dorpen de kar stilstond en
Krelis langs de huizen uitblerde: „Turrefl
Turrefdan viel Hek moe hijgend neer
en de zware karboomen plompten op zijn
pijnlijken rug.
Des zomers was de grond gloeiend warm.
'sWinterg ijzig koud In voor- en najaar
vuil-nat. En altijd door viel Hek er op neer
blij, nu weer even te kunnen liggen. En de
koopers gooiden harde broodkorsten of
vieze eet-resten voor hem neer, die gulzig
door den hongerbek werden opgeslokt. Was
de straat vies-nat, dan likte hij uit de
plassen, des zomers hing de zweettong ver
uit den wozenloozen kop.
En kinderen sarden het weerlooze beest,
en lachende moeders sitonden bij de kar.
Tegen dat bet begon te donkeren, trek
Krelis weer op huis aan, en Hek, moe nu, en
minder vatbaar voor: „VortVortmaak
te nu telkens bennis met het twijgje.
Waren ze thuis, dan kroop Hek weer oo
de oude zakken, en als de oude zijn avond
eten ophad, kwam de rest weer bij den hond
terecht met den bak vies water.
Het oude schuurtje, dat voot nachtver
blijf diende, was met stukken pannendak,
waar regen en hagel rustig door neervielen,
bedekt, en de moede hond kroop van den
eenen hoek naar den anderen over den
modderigen grond.
Zoo was het al heel wat jaren gegaan, eu
Hek begon zelfs slecht te luisteren naar de
striemslagen op zijn pijn rug. Hij viel meer
malen neer en jankte droef-zacht, wanneer
de oude hem door slagen tot opstaan dwong.
Het beest raakte óp, „totaal óp", was de
meening van Krelis.
Maar een hond houden, die toch niet kon
werken, dat liet zijn armoede niet toe. Eu
verdrinken? Maar het leek hem zoo naar,
dat beest, waar hij zooveel jaren mee gere
den had, een steep om den nek te binden en
in de poldervaart te gooien, om dat vruch
teloos spartelen aan te zien, dat dood-
angstig janken en huilen te moeten booren.
En op eeD avond kwaju hij met een oud
jachtgeweer naar het schuurtje, waar in een
hoek de oude hond lag. Dan was hij ineens
uit de wereld, dacht Krelis gemoedelijk.
Het schot ging af en trof het oude beest
in den hals, kleine bloeddruppeltjes rolden
als bloedkoraal lang- zijn zwarte haar; de
kop met de doffe oogen ging even op, en
zacht builde hij door de nachtstilte in het
donkere schuurtje.
Het waren maar een paar jankklankcn,
en Krelis vond, dat het zoo zelfs nog lang
duurde. Toen het beest stil was, dood naar
hij meende, stopte hij het in een ouden zak
en den zwaren last op-slingerend over zijn
rug, sjokte hij er mede den landweg over
naar het gindsche eikenbosch.
En in den nacht kroop hij door de lage
stammen en gooide midden in het boach
zijn vracht neer. Het was toch wel ellendig,
dat je zoo arm was, om dat oude beest niet
meer te eten te kunnen geven, overpeinsde
hij in het teruggaan. Maar het was toch
zoo minder lijden geweest dan de .vaart in
te moeten.
riL
Den anderen dag begon Krelis een nieu
wen hond te dresseeren op de oude, beproef
de manier.
Er was een week voorbijgegaan.
Het schemerde al, toen Krelis door den
kouden oostenwind in een drafje den land
weg opreed.
Een oud schor blaffen kwam hen nauw
hoorbaar te gemoet. Dat leek wel van Hek.
Maar dat was verbeelding.' Dat zoo'n
beest je nog zoolang bij kon blijven
Doch toen hij bij bet schuurtje kwam,
sprong de oude Hector tegen hem c.p, uit-
gemagerd, zoodat de ribben uitstaken door
zijn vel, dat er als een zak overhing. En in
zijn bals bet kleine gaatje, nu wel genezen,
en de roode bloeddruppels, nu vies ver
droogd op zijn zwarte huid.
Hij likte de handen van den oude, en Mij
blafte bij hem aan.
„Wat mot je daar nou mee beginnen?"
bromde Krelis, en toen de kar was opgebor
gen, kroop Hector naast zijn jongen lotge
noot in het tochtig schuurtje.
En samen aten ze de eet resten, die de
oude bracht, en dronken het vieze slootwa
ter.
Elkaar warmend sliepen ze dien nacht,
tegen elkaar liggend... twee honden, waar
van de een aan het begin, de ander aan het
einde van zijn lijdensweg waa.
De rozen van Pinksteren*
De sierlijke pioenrozen, welke vroeger zoo
veelvuldig in onze tuinen voorkwamen, en
die thans nog in sommige streken een on
misbaar sieraad van den bloemhof vormen,
zijn vooral bij onze Zuidelijke naburen be
kend onder den naam van: „rozen van Pink
steren."
Evenals zooveel andere van Flora's kiü-
deren, zijn zij samengeweven met allerlei le
genden. Zij was het, die boozo bezoekingen
moest afweren, de macht van vijandige
geesten aan banden leggen. Zij ontlook in
de grasperken en bloemhoven, om, naar ge
tuigenis de6 volks, het onweder af te kee-
ren.
In deD grijzen riddertijd prijkte zij met
haar purperrood op het hoofddeksel van rid
ders en edelknapen, die een tegenstander
uitdaagden. Met die zware en dichte bloe
men versierden zich van 'Hemelvaartsdag
tot Pinksteren zij, wien door hun „heer''
gelast was met een machtig vijand een twee
strijd aan te binden.
Ook bij kerkelijke plechtigheden vervulden
de „rozen van Plaasteren" een gewichtige
rol; waarvan thans nog verschillende over
blijfselen in tal van Belgische dorpen getui
gen. Daar dalen tijdens de kerkelijke dien
sten kleurige blaadjes van pioenen van het