No. 144 80. LEIDSCH DACBLAD, WOENSDAG 8 MEI. - TWEEDE BLAD, Anno 1907. PERSOVERZICHT. Tweede Kamer. FEUILLETON. GEKDA, (Aangaande de onderwijs novelle eegt „Dc Stanaaard" Dog: De vraag, of de koogere Rijksbijdrage in de salarisregeling den onderwijzers al dan niet van do gewon© subsidie aan de gemeen ten moet worden afgetrokken, ,was geen yraag van goedvinden of van inschikkelijk heid, maar van recht. Uit dien toon speelde de oppositie ia 190-1. De toenmaligo bewindslieden dreven uit partijzucht door, wat schending van recht was. Wat de gemeenten reeds aan subsidie ontvingen, was een haar toekomend recht. Daarvan af te trekken was rcchtsschending. Gaat het nu aan te zeggen: Dat is ook fcoo, zoo denken we er nog over, maar die reohtsschending nemen wij niet weg; die laten we staan, de landsvrede gaat ons bo- yen al, en wij willen nu eenmaal de hee- ten der Vrije school niet ergeren? Voor ergernis uit den weg gaan, waar geoordeeld, dat het recht geschonden is, is zelfs aan die schending vab het rec.io medeplichtig worden. Bovendien, ge wilt toch de gemeente- financiën helpen. Wut zou het ons dan ergeren of ge dat in dezen of genen vorm doet. Van tarten onzerzijds is dan ook geen sprake. Al wat we bedoelen is, do tegenpartij tot de conclusie te brengen, dat haar opposi tie m 1904 een schot in de lucht was, en dat ze nu zelve in den geworden toestand geen zweem van rechtsschending meer ziet. ,,D e Nederlander" schreef onder het hoof 1 „D e a f t r e k-k w e s t i e Aan do vorige Regeeriing werd er een verwijt van gemaakt, dat zij de meerdere in-ion die de on derwij sno veile bala- risuitkecring door het Rijk aan- de ge beenten verschafte, weer aftrok van de Rijksuitkeeringen volgens de r-et van 1897. Dit onderdeel van het ont-werp-Kuyper stuitte op de felste oppositie. Herhaaldelijk is onder het tegenwoondig bewind van rechts gevraagd, waarom die fout dan niet hersteld werd. Jongstelijk is deze vraag weer gedaan naar aanleiding van het dezer dagen inge- 'diende schoolontwerp-Rink. „Het Vaderland schrijft nu, dat „het de linkerzijde ernst is met haar voor nemen, om zich bij d©D school vrede neer te 'leggen", en het vraagt: „Welk licht werpt 'd© toekj om telkens door het stellen van deze vraag do linkerzijde te prikkelen, op !den ernst der rechtsche pacificatie- fctemming?" - .it blad slaat den bal mis. Dat de lin- fcerzijd© den schoolvrede wil handhaven jaden wij uitnemend. Iedere vraag: Waarom komt gij niet op 'de beginselen vaD het ontwerp-Kuyper, in zoover dit de vrijheid van onderwijs ten goede kwam, terug? zouden ook wij als e^n onwaardige uittarting afwijzen. Maar met de bedoelde verrekenings- kwestie" staat het geval heel anders Geen voorstanden van bijzonder, onderwijs zal zich als zoodanig verzetten tegen een ontwerp om aan de gemeentep de gelden 'dn den r^hoot te werpen, die het ontwerp- Kuyper haar onthield. Met den schoolstrijd heeft deze zaak h i e 18 te maken. Ze geldt uitsluitend de kwestie van de verhouding tusschcn Rijks- en gcmeentefinanciën. De liberale partij heeft dit ontkend. Ze heeft beweerd, dat do „aftrek" een be voorrechting van de bijzondere •cb_>ol befceekende, alsof het der rechterzij de er om te doen was, de gemeenten in de verzorging der openbar© school klein to houden Pure fantasie. De liberalen zijn nu zelf in het bewind. Wat wonder, dat men tot hen zegt: „Waarom dient ge nu niet een ntwerp in, waarin uw opvatting gehul digd wordt? Geen der onzen zal daarin een aanslag op het bijzonder onderwijs zien. Niemand zal er in zien een reageeren te gen datgene in do wet-Kuyper, wat ons als voorstanders der vrijheid van onderwijs lief is. Het geldt hier een technisch-finan- cieeïe kwestie, wajarin wellicht menigeen onzer uw tegenstander zal zijn, maar niec als man van «echts. Komt dus over de brug zoo het u met uw oppositie erst was!" Wanneer men nu daarop van liberale zijde anwoordt: „Neen, wij willen ons niet door u laten verlokken, de pacificatie te verbreken", dan is dit een allerminst pacificeerende uitlating, want dan is dit feitelijk een herhaling van de dwaasheid, alsof dezerzijds ter wille van.het bijzonder ondenwijs den gemeenten de extra-uitkee- ring onthouden was. Een ontwerp-Rim, tot restitutie van heb afgetrokkene zou veel minder den school vrede verstoren dan een herhaling zelfs na nog van deze domme en absurde voorstel ling. De heer dr. H. Blink bespreekt in het „Maandblad voor Handelson derwijs" de opleiding van b a n- dcls-onderwijzers. Op de vraag: Op welke wijze er gelegenheid zal geopend wor den om zich voor do examens bovengenoemd voor te bereiden antwoordt de schrijver Tot opleiding van handelsonderwijzers moeten alleen zij geroepen worden, die reeds door en door in het handelsonderwijs zijn doorgedrongen. Het aantal dezer, die be schikbaar zijn, is nog. niet groot, en daarom zou men dienen aan te vangen met vaste cursussen, bijv. in een viertal der belangrijk ste handelssteden des lands. Dergelijke our- sussen, zoodanig georganiseerd, dat zij ook door onderwijzers L. O. te bezoeken zijn, kunnen een eersten stoot geven om de stu die in de goede richting te leiden. Die cur sussen moeten geregeld worden gevolgd en eerst dan kunnen zij vruchten dragen. Er zou kunnen vastgesteld worden, dat bepaal de premies In een district worden betaald voor onderwijzers, die in het bezit komen dor akte voor handelswetenschappen of voor handelscorrespondentie. Op die wijze is, zonder groote kosten, een keurbende te vormen, waaronder er zeker gevonden zullen worden, die hun kennis daarna verder uit breiden en die ook nieuwe kweekelingen op leiden. Naast deze vaste cursussen moeten er va- cantie-cursu8sen geopend worden. Deze laatste kunnen niet dienen bot opleiding, maar moeten ten doel hebben door voor drachten der besten, die zich op het gebied van handelsonderwijs bewegen, van tijd tot tijd nieuw leven en frissche inzichten te ver spreiden onder ben, die reeds de bevoegd heid voor het onderwijs hebben verworven cn onderwijs geven. De vacantie-cursussen moeten do betrek king onderhouden tusschen het hooger en middelbaar onderwijs met het lager. Verder mogen en kunnen die niet gaanvoor oplei ding zijn dergelijke cursussen van enkele weken niet geschikt. Do stof zou te overstel pend en do behandeling te fragmentarisch zijn, om vruchten te dragen; alleen voor hen, die reeds ten deele in de materie zijn doorgedrongen, kan een vacantieoursus nut hebben. Verder zoudon wij zekere subsidien wen- schen toegekend te zien aan hen, die bij het lager handelsonderwijs werkzaam zijn, om van tijd tot tijd reisjes te kunnen doen, ten einde een handels- of industriegebied door aanschouwing te leeren kennen. Do vruch ten van dergelijk onderzoek in een verslag uiteen te zetten, moet een verplichting zijn, die zeker goede vruchten opleveren zal. Op die wijze kan het onderwijs en de studie zich steeds bij de practijk aansluiten. In het bovenstaande beeft de schrijver het lager handelsonderwijs op het oog ge bod. Het middelbaar handelsonderwijs lijdt z.i echter aan hetzelfde euvel. Ook daar ontbreken nog de leerkrachten en mist men zoowel de gelegenheid tot voorbereiding van leeraren, als tot het afleggen van de dien stige examens voor handelsleeraar. „Alleen enkele examens zijn daarvoor ingesteld, ech ter niet met het oog op het doel, waarvoor zij dieneD moeten, maar alleen passend in het kader van het algemeen middelbaar on derwijs. Bij het Hooger Onderwijs missen wij de gelegenheid tot vooiborciding voor (handelsleeraar bij het M. O. nog geheel." „De Standaard" steunt het aanzoek van de. J. L. iPiersoa, te Hengeloo, en ds. P. Blaauw, te Wehl, bij de Synode der Nederl. Hervormde Kerk, om do getroffen regeling omtrent h$t optreden van een. p r e.'d ikant' als kamerlid te her zien. Het blad schrijft: Wie hejt lidmaatschap van de Tweede Kamer serieus wil waarnemen, houdt, vooral zoo hij elders dan in Den Haag woont, geen tijd voor een volle predi kantsbediening over. Iemand van bijzon dere werkkracht en energie moge beide voor een tijd vereenigon kunnen, regel kan dit niet zijn. Of het één, óf het ander moet er onder lijden. Hierin hebben de heeren Pierson en Blaauw intusschen volkomen gelijlk, dat dit niet behoeft te leiden tot een volstrekt ver bod. Voor een predikant op een dorp, die geheel alleen den dienst heeft waar te nemen, liet zich dit nog hoorenmaar in steden, waar meerdere predikanten zijn, kan die regel niet doorgaan. Hier zijn schikkingen mogelijk. En nu komt het ons voor juist te zijn ge zien, dat ton deze aan do Ikerkeraden de beslissing moet verblijven.. Deze kennen de behoeften der Gemeente, en kunnen de beschikbare kracht bcoordee- len. En oordeelt een kerkcraiad, dat het te gelijlk waarnemen van beide diensten niet kan, dan moet het toch aan den ker- koraad vrijstaan, om non-actief te verleo- nen, met behoud van het recht op terug keer en desvcreischt met behoud van een non-activiteitstraktement. De kerke raad kon dan inmiddels in den noodtoestand voorzien door het aanstellen van een hulpprediker, en acooord met den predikant sluiten, hoe het gaan zal als hij weer vrij Ikomt. Zoo is het in den staatsdienst, zoo kon het ook zijn in den kerkondiensfc. En dat niet om den gekozen predikant een dienst to doen, maar omdat de Kerk zeLve er belang bij heeft, vooral bij do uit breiding van het wetgevend terrein en nu zoo telkens ook wat de Keifcen aangaat hierbij in behandeling komt, een of meer harer mannen te doen meespreken. We hopen daarom zeer, dat de Kerk hier op in zal gaan. Het zou stellig een verbetering wezen. Wat nu word bepaald, is uit den geest van het oud-liberalisme, dat den predikant we ren wilde. In „D e Bookzaa 1", het maandelijksoh bibliografisch tijdschrift, Ikomt een artuoal voor ,,G. J. IF. J. Bolland in zijn kring" geschetst door E. d'Oliveira Jr., die den professor in diens woning heeft bezooht. „Toen ik binnenkwam zoo vertelt de schrijver zag 'k ;m op-en-neer stappen, dicht langs den wandin sfn zwarte jas 'n boom van 'n kerel, 't Beweeglijke galaat wat omlaag, 't donkere haar in kluchtige wanordeen zoo doordringend fonkelden van uit 't donker z'n oogen, dat 'k sidderde en schuchter wachtte bij de deur. 'k Overdacht in grooten eerbied, dat in dien woest bewegen den man weer ieta aan 't wordon was van d'©verstelponde wijsheid, waardoor hij telkens dieper ons had doen beseffen do almacht van den Geest. Stoor 'k Professor? Welnee, welnéó, ga zitte broêr, ga zitfce, -bekommer je niet. om me, 'k was maar eventjos aan 't overdèngkewat da mènnsch©straks moet vertelle. Weer begon, langs de kamerwanden, 'b hartstochtelijk loopen heen-en-weer. Plotseling stond-ie vóór me; „En vertel me nou 'e broêr, wat doe je nou eigenlijk voor de kost? Schrijven, (Professor. Allemachtig 1 Schrijvlen'Schrijven II 7k heb van me leven al heel wat meegemaakt, hoor. Zo zegghe daarbuito (hij wees naar het venster) wel, dat Bolland ghezegI heeft, dat jo geen ondervinding noodig hebt om to filescfeerè... maar zie-je 'n heel klein beetje ondervinding het-ie toch -óók wel. Maar dat 'k in ons kleine Ne derland nog iemand ontmoete zou die met schrijve z'n kost verdient daar staat m'n verstand bij stil dót ha'k nooit ghedacht. Wi-je nou wel gheloove, broêr, dat ik, ©n 'k schrijf nou al zooveel j&re (en niet zoo'n klein beetje), dat 'k 't nog niet verder heb kunnen brong-è aa 'n ghulde of zes in de week? D'r is niemand die m'n boe ken leest, behalve 'n paar kollegianton, en de men8ohe die d'r 'n paar zinnetjes motto uitvisschon om me an de galg te brenge... Sakkrcjeiue nogtoe't is zonde dat 'k 't zègmaar dót heb 'k nog nooit ont boetmet schrijven den kost vordie- nen 1" In oen asterisk „Zondagsrust" zegt „D e Standaard": De Vereeniging voor de bevordering van de Zondagsrust mag met zelfvoldoening op de gehouden bijeenkomsten terugzien. Al kon het op de referaten gevolgde do- bat uiteraard niet anders dan kort en op pervlakkig zijn, de referaten zeiven waren uitnemend, toonden zaakkennis, en lichtten meer dan één ingewikkeld punt holder en zakelijk toe. Niet minder was hot verblijdend, dat mannen van zeer uiteenloopcnde richting, voor wat de Zondagsrust betreft, een goed eind weegs samengingen. En al moet erk.nd, dat dit vraagstuk sleepen bleef, zoolang in hoofdzaak.op heiliging van den Sabbat werd aangedrongen, cn eerst vooruitkwam toen de zevendaagsche rust voor den werk man op don voorgrond trad dat neemt het feit niet wog, dat juist hierdoor de veel zijdige uitnemendheid van Godg ordinan tiën in het licht trad. Toch verhele men zich niet,, dat er nog altoos twee stroomingon blijven* Dit kwam ook nu uit. Over de vraag hoe de verkregen rustdag zou besteed wor den, stapte meer dan één luchtig heen, ter wijl anderen inzagen, hoe een rustdag zon der riclitig gebruik zeker zijn schaduwzijde (kon hebben. Dat dit over en weer niet verzwegen is verdient waardeering, omdat juist woder- zijdsche critiek hier nader brengt. Wie heiliging van den Zondag op het oog heeft, vraagt zich almoer af, of de verwilderde menigte nog tot het vieren van een stillen Zondag iD staat is; en zij die zich meer een Zondag vol volksvreug de voorstellen, beginnen te ericennen, dat er toch nuttiger werk zou gedaan worden, als die Zondagsrust aan een hooger doel dienstbaar kon wordon gemaakt. Juist daarom blijft het onze roeping, on der volmondige erkenning van het s 0- o i a a 1 belang van de zevendaagsche rust, toch ook steeds het religieus belang van de Zondagsrust op den voorgrond te schuiven. Over de exceptie, voor de Joden te maken, zouden .we althans plaatselijk in Amsterdam gunstiger oordeelen, dan op het Congres geschied is. Vervolg der zitting van Dinsdagnamiddag. Aan do orde kwam do suppleboiro begroo ting van buitenlandsche zaken voor 1907, bevattende esn Orediet van 100,000 vooi do ontvangst van de Tweede Vredesconfo rontio. De Min. van Buitenlandsche zaken, het ontwerp verdedigende, wees er op, dat, waar deze conferentie een goed om lijnd program heeft, het te verwachten is, dat do beraadslagingen een vruchtdragend karakter zullen hebben. Omtrent de instruotiën aan de Noder- landscho afgevaardigden verstrekt kan at> minister geen mededeelingen doen. Het ver heugde den minister uit het afdeelingsver- alag te hebben kunnen oonstateeren, dat een groot deel der Tweede Kamerleden de gunstige meening, welke do Regeering om trent den uitslag der oonferentio koestert, deelt. Hot donkbeeld van een blijvend kunstwerk als herinnering aan deze confe rentie zal de Regeering overwogen. De hoer Schaper bestreed het krediet, er op wijdende, dat de ophef, die van deie conferentie gemaakt is, de moeite niet waard ia. Er zijn wel enkele belangen bij betrokken, maar die hadden ook wel gere geld kunnen worden op andere wijze. Het hoofddoel: de ontwapening onder welke vaan de oonferentie aanvankelijk was bij- oengeroepen, is op niets uitgeloopen. En wat erger is men heeft het uit de uitla tingen van den Duitschen Rijkskanselier kunnen bemerken deze conferentie zou nog misschien aanleiding tot een oorlog kunnen geven. Sprekende over den Tsaar, die het initia- tief nam tot deze conferentie, verweet spr. de Russische regeoring, dat zij op beestach tige wijze als in do Middeleeuwen de onder-" dan en behandelt. De Voorzitter zeide deze uitdrukking ten aanzien van eon bevriende Regeering niet te kunnen toelaten. De heer Schaper wil dan sprekon van do Russische bureaucratie, die de Russische onderdanen op beestachtige wijze behan delt. De schandelijke wijze, waarop daar door de pijnbank verdachten tot bekentenis worden gebracht, herinnert aan de Spaan- sche inquisitie. En nu gaat die Russische bureaucratie een vredesconferentie houden I Is het niet belachelijk? De minister kan het kunstwerk, waarvan hij Bprak, gerust over laten aan den teekenaar van „Het Volk". Spr. voorspelt, dat van deze conferentie niets zal komen. Het zal zijn en blijven een oomedie. Uit hetgeen in Duitschland ge beurt, blijkt dat de economische omstandig heden het wereldgebeuren boheerschen; allo geknutsel met de vredesconferentie betee- kent daartegenover niets. Met een fiasco der conferentie in hot voor uitzicht wil spreker aan deze Vrcdescomedio niet meedoen. De sociaal-democratische Ka merleden zullen dan ook tegen het ontwerp stemmen. De heer Roodhuyzen wees er op, dat de Vredesconferentie tot de verkeerde ge volgtrekking leidt, dat de bijeenkomsten aansturen op algemeenen wereldvrede en mon weet dat dit niet het geval is. Daarom zou conferentie tot „codeficatie van het vol kenrecht" betor zijn. Do heer Thomson wqgs er op, dat al zou men dit krediet weigeren, de conferen tie, waarvoor de vertegenwoordigers der verschillende rijken, zelfB al door Neder land reeds vóór het krediet door deze Ka.- mer werd toegestaan, benoemd zijn, tóch zou doorgaan, zoodat heb doel, dat inen met oppositie beoogde, toch niet bereikt zou worden. Hot tijdstip van deze tweede con ferentie is intussohon slecht gekozen. De vorige Vredesconferentie heeft voorts zooveel uitgcwerkt| dat van 1901 tot 1900 de oorlogsuitgaven van Japan en Amerika met 1500 millioen franken zijn vermeerderd 1 Spreker vroeg ten slotte den Minister van Buitenlandsche Zaken of het niet mo gelijk is op de Conferentie de vraag te doen voorleggen aan de Europeesche Mo gendheden en ook aan Amerika om zich te verbinden om te komen tot het democratisch denkbeeld van verkorten oefeningstijd en zulka in afwachting totdat het peil der be schaving zoodanig rijst, dat de legors geheel kunnen worden afgeschaft. De heer T y d em a n wees er op, dat deze Conferenties een grootsch denkbeeld tot grondslag hebben waarvan de goede resul taten maar niet zoo dadelijk, doch oerst na onafzienbaren tijd zullen blijken. Een waar-» dige ontvangst van dergelijke Congressen it plicht. De heer S o h a p o r repliceert. De heeren Thomson en Roodhuyzen zijn nu tegen dit ontwerp en zullen toch voor stommen (protesten). En ia het waar, dat het geld reeds is uitgegeven, dan is dit ontwerp ook een comedio, evenzeer als do Conferentie zelf. Is mot de besohouwingen van den heer Tydoman de zaak niet ver oordeeld. De heer Tydeman is een zeer respectabel man, maar was steed3 de persoon, die te gen beperking der militaire uitgaven was* Tot het laatste toe heeft hij oppositie ge voerd tegen minister Staal. Hij heeft gene* raai Kool in staat gesteld de dure militie- wet er door te sleepen. En nu zegt de heeï Tydeman wol, dat de zaak van stap tof 38) Nu stonden zij er voor en Joessoef zeide tot Gerda met een lichte handbeweging: „Ga u op de knieën liggen en kruip maar naar binnen." Maar hij verroerde zich niet om haar den weg te wijzen, hij bleel zelfs op eenigen afstand van do rotsspleet verwijderd en een zekere onrust was op zijn anders zoo onverschillig gezicht te lezen. Het was Gerda thans duidelijk. De half- Euxopeaan was hier op het beslissende oogenblik weer oosterling genoeg om bang te zijn iket geestenhol binnen te treden, waarvan de inboorlingen honderden 8prookjes wisten te vertellen. Zij gevoelde zichzelf ook niet bijzonder op haar gemak. Zij huiverde voor de on doordringbare duisternis, die in deze bergkloof heerschte. Maar daarbinnen, in die duisternis, bevond zich Frank. Deze gedachte verdreef alle andere. Zij mat Joessoef Lobrun met een korten, onwille keurig verachtelijken bL waarvoor hij verlegen het hoofd afwendde; daarop haal de zij diep adem en kroop vastberaden over de droge kleine steentjes, die den bodem bedekten, de donkere kloof binnen. Een oogenblik later hield zij weer op, doch het was haar niet mogelijk iets te zien. Zij stak den arm in de hoogt© en ontmoette geen tegenstand Het was dus mogelijk op te staan. Zij kwam langzaam overeind en op hetzelfde oogenblik vatte kmsnd baar bij de hand en een stem zeide: „Mijn Hemel, juffrouw Roland, hoe komt u hier?" Dat was Frank. Zij hoorde het aan den klank van de stem en haald© dankbaar en verlicht adem. Zij liet de hand, die hij gegrepen had, efcil in de zijne en deed jgeen onkcile poging om zich los te maken. Hoe hij het had klaargespeeld om haar hand te vin den, hoe hij haar zelfs in deze duisternis had kunneD zien, was haar een volkomen raadsel. „Komt u hierheen en ga een oogenblik zitten",z eide hij en voerde haar, daar zij uit vrees van in een afgrond te vallen, uit eigen beweging geen stap durfde doen, dieper liet hol binnen. „Het hol is geheel vlak en droog en thans, in den zomer, heerlijk koel. U zal er spoedig aan gewend zijn. Zoo, voelt u nu dezen steenhoop eensl Daar liggen eeni- ge tapijten op en u kan er heel gemakke lijk zitten." Zij ging zitten en haalde diep adem, en toen verhaalde zij, om geen minuut van den kostbaren tijd te verliezen, den on zichtbare naast haar in vliegende haast alles, wat er gebeurd was en welk gevaar hem van den kant der mannen uit de herberg „Sinbad de Zeeman" dreigde. Terwijl zij sprak, gewenden haar oogen langzamerhand aan de duisternis en zaj kon thans de omgeving onderscheiden. Een eigenaardige dompige lucht hing iD de grot en hier en daar waren sporen van kampvuren die vroeger waren aangelegd toen groote roovorbenden in dit hol een wijkplaats zochten. Frank had zwijgend-naar haar verhaal geluisterd. Nauwelijks had zij uitgespro ken of hij stond op ea zeide kalm „Kom mee, juffrouw Roland. Vóór alle dingen moet u zorgon> dat u naar buiten komt, vóór de uitgang geblokkeerd wordt. Zij begreep hem niet en zag hem vra gend aan. Hij vervolgde dus: „Uw goedo naam staat op het spel. Het is iets geheel anders of wij samen op klaarlichten dag onder den vrijen hemel en in gezelschap van Arabiere^ het land doorrijden of dat wij door die kerels daar buiten gedwongen zullen worden halve dagen of nog veel langer in dit duistere hol door te brengen. Dat gaat niet. Dat is voor u niet goed. U heeft zich aan mijn zorg toevertrouwd, juffrouw Roland, en dus moet ik over uw naam waken. Het is reeds genoeg^ dat u veel vroeger dan u mij beloofd heeft, hier is gekomen. Nu treft mij alles onvoorbereid en wij moeten zien, dat wij het gevaar afwenden." Hij was in de richting van den smallen lichtstreep geloopen, die aan den ingang van het hol zichtbaar werd. In do sche mering, die daar heerschte, verscheen thans het bruine door den witten tulband omlijste gezicht van Joessoef Lebrun. Hij lag daarbuiten plat op den grond en schreeuwde naar binnen: „Sidi Frank, Sidi Frank, kan u mij hooren „Ja, wat is er?" „Zij komen I" Een oogenblik bleef het stil. Gerda go- voelde haar hart bonzen van angst. Zij bleef onbeweeglijk staan en las oenige woorden bij den ingang. „Vive la chassel" had de een of andere jager daar geschre ven, maar zij begreep de bete eken is vande woorden niet. Toen hoorde zij haar vriend vragen „Zijn zij nog ver weg?" „Neen, heel dicht bij „Kunnen wij niet meer naar buiten?" „Het is niet mogelijk. U wordt dadelijk opgemerkt. Zij kunnen mij nog niet zien, omdat ik hier tusschen de struiken lig. „Wie zijn het dan allemaal?" Joessoef Lebrun keek om en noemde toen de verschillende personen op. Het waa de geheele bende uit do b< -uchte herberg, aan gevoerd door Ali Stamboeli. „Zie je zijn meester niet?" vroeg Frank. „Neen, ik weet niet waar hij is. Wat moet ik nu hior buiten beginnen, Sidi Frank?" „Kom naar binnen, vlug, vóór zij je herkennen 1" „Neen het hol van El-Mansoer ga ik niet binnen." „Loop dan weg, waarheen je wilt, laf aard." Dit laatste bromde Frank tusschen de tanden zoodat de kleurling, wiens hoofd plotseling verdween, het niet meer hooren kon. Toen wendde hij zich tot Gerda en zeido haastig: „Nu moeten wij voorloopig dieper den berg indringen. Misschien trekken onze vervolgers wel spoedig weer af." Zij volgde hem naar het achterste gedeel te der grot. Daar stak hij een kaars aan en gaf haar een tweede in de hand. Nu zag zij aan haar rechterhand een lage, smalle, met groote stoenen half gfcvulde schacht, die steil als een keldertrap naar het binnenste van den berg voerde. Een bedompte lucht kwam hun te gemoeA en zij hoorden een gepiep alsof honderden jonge vogels daar nestelden. Gerda'8 met gezel zeide, terwijl hij vooruitging en haafl over de reusachtige, hier on daar klever iget vochtigo steenblokken hielp: „Wees maar niet bang voor de vleer muizen. Zij zullen u niets doen. „Aha,1* hij wees op de enkele en toon in dichte wolken voorbijÊlUdderendo schadu- wen „daar vliegen do eersten reeds op. Dat is goed. Dio domkoppen daarbuiten; zullen ze voor verloren zielen houden. En- haalt u maar gerust adem. Do lucht is, hier slecht, maar men kan er in levouJ Ik heb het al dikwijls geprobeerd." Voortdurend dieper drongen zij den berg' in; zij sloegen hoeken om en volgden lieti bochtige pad zonder dat de gang hooger! werd of de steilheid eenigermate afnam* Eindelijk hield Frank achter een plotse ling scherp vooruitspringenden hoek stil. Hier was een verlaten legerplaats. De bo dem was met houtskool en asch, met af geknaagde beenderen, en hier en daar mefl witte, in het kaarslicht schitterende kris- i tallen bedekt. „Hier hebben in 'den laatsten herfst dei zoutsmokkelaars geruimen tijd gekam-, peerd", zeide Franri, „terwijl buiten d©1 Kaids ze overal gezocht hebben. Reeds daan-, uit alleen kan u b:grijpen, dat deze plaat* veilig is. Zoo ver /waa#t niemand zich deitf borg in, vooral niet het gespuis, dat on^ achtervolgt De Bicilianen, die zich chri&i tenen noemen, zijn hier in donken voor deni duivel nog veel banger dan de Arabioronf voor de woestijn geesten, die hier, zcoals zij, meenet^ buinen.,"- (Wprdt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 5