Mabel's lafheid.
De kleine erfgename.
Anekdoten.
r
vorst vergoot en liet eerst een vijandclijKo
atellmg durfde bespringen en toch on
trouw wezen in andere zaken, waardoor
rnen evenzeer onteerd wordt in eigen oog,
als warp men voor den vijand weggeloop
pen. Wio waarlijk den .naam wil verdienen
trouw te zijn, moet dat wezen in allo
Opzichten, tot zelfs in dc kleinste toe. H;j
zal, al ware bij groot als een De Ruyter,
cijn woord nakomen al wordt dat ook
slechts ge-schonken aan een bedelknaapje.
Zijn hond zal geen honger of dorst lijden,
rijn bloemen zullen niet te vergeefs snak
ken naar water. Hij weet dat net lijden der
kleinen, der nederigen, der zwakken Dog
grootor dan dat der sterken is en zorgvul
dig zal hij waken tegen elke gedachteloos
heid, die wreedheid wordt.
Mabels moeder was gestorven, toen da
kleine tien jaar oud was en ofschoon zij
haar best deed sedert de plaats der dier
bare overledene bij haar vader en de broe
ders in te nemen( miste zij toch zelf
ieder oogenblik den teeneren steun, was zij
twee jaar later nog bevreesd voor allerlei
dingeu, waaromtrent haar moeder haar
met een enkel woord zou hebben gerust
gesteld.
De vader, die met zijn gezin naar Canada
was verhuisd en daar een bloeiende plan
tage had, moest heel den dag zijn arbei
ders nagaan, en keerde dan zóó vermoeid
terug, dat hij geen lust meer gevoelde
nog met de opvoeding van zijn dochtertje
bezig te zijn.
Do jongens, op wie nog geen zorgen
drukten, kwamen heel wat levendiger thuis
en plaagden de kleine huishoudster mee
haar lafheid. Zij was bang voor slangen,
kikvorschen, spinnen en allerlei, en in
plaats van haar gerust te stellen, noem
den* zij haar „flauwe Mabel".
Tot haar dertiende jaar toe had het
kind een oude, trouwe dienstbode, om
haar te helpen. Maar de oude Anna stierf
aan zware koortsen en een plaatsvervang
ster in Canada te vinden was evon ge
makkelijk als het zoeken naar een speld
DOOR
KDGARD JEPSON.
U)
Met de beste bedoelingen maakte Ej zich
evenzeer gehaat als de minister steeds be
mind was geweest bij diens ónderhoorigen;
maar toch, zoo toegevend cn geduldig was
Lord Errington, dafc alles nog goed mefc
mijnheer Millington had kunnen afloopen,
en hij misschien nog heden voor meester
op het landgoed zou hebben gespeeld, had
bij niet in een onzalig uur de wetenschap
opgedaan, dat er niet met Lady Noggs te
spotten viel en deze jonge dame geeD
dwingelandij verstond.
Hij bad het ook zijn plicht geacht haar
karakter te hervormen en haar onder den
duim te krijgen. Van den aanvang af vond
hij, dat zij verkeerd word opgevoed, dat
men ha-aa* veel te vrij liet, terwijl hij het
volstrekt niet eens was met het onderwijs
van miss Stetson. Hij nam deze onder
handen, zeggende, dat liijzelf voortaan het
kind les zou geven in de staatkundige ge-
geschiedenis. Daarna zei de hij Lady Noggs
de waarheid. Deze boorde hem verbaasd
aan en vroeg toen
„Zeg eens, heeft Oom u belast mij o'e
les te lezen?"
„Dat deed Ej niet rechtstreeks; maar ik
ben overtuigd, dat hij het met mij eens is
Ik 6prak er hem over od
„Ik wist wel, dat het bemoeizucht was!"
riep Félicia uit, en ik wil niet, dat een
vreemde zich met'mij bemoeien zal. Ik ben
geen rozentuin, dien gij hier. leelijk hebt
laten maken."
Mijnheer Millington kreeg een kleur. Hij
herinnerde zich, dat de eerste tuinman
in een hooimijt. Do vader schreef daarom
aan vrienden in Europa hem van daaruit
een geschikte dienstbode te zenden en in-
tuBSchen' kookte Mabel voor de haren en
deed zij zoozeer haar best dat de kinderen
zich over niets hadden te beklagen.
Op zekeren winterdag, dat vader en de
jongens voor zaken naar de stad waren
geweest, keerden zijn in donker huiswaarts
toen zij tot hun verbazing Mabel buitens
huis in de sneeuw zagen staan.
„Wat is dat nu?" riep dc weduwnaar,
terwijl zijn zoons hun zusje verbaasd aan
staarden.
„O, vaderI", zeidc het meisje ademloos;
,,cr is een inbreker binnen 1"
„Een inbreker?" riepen dc broeders onge-
loovig.
„Ja( terwijl ik Hem bezig zag in do bin
nenkamer zonder ramen, waar de geldkast
staat, sloop ik binnen en nam zijn revolver
van de tafel; daarna sloot ik zachtjes de
deur en schoof er de zware grendels voor.
Hij zit gevangenmaar, u weet, ik ben zoo
bang; ik durfde niet met hem in huis
blijven; hier is zijn pistool; Ej kan u
geen kwaad doen, als u het bij u hebt."
„Maai- kind, waarom ben je dan niet in
de schuur gaan schuilen tegen de koude?"
„Daar is het vol met muizen," mompel
de Mabel "beschaamdmaar zelfs de jon
gens vonden haar Eet flauw meer.
Ingezonden door Eefcje van -Braam, le
Leiden.
Op het examen.
Professor: „Noem mij de namen van de
verschillende schedelbeenderen
Student: „Ik heb ze alle in het hoofd,
professor, maar hun namen willen mij Eet
te binnen scEeten
Ingezonden door „Jeanne", te
Leiden.
Een Eeuw soort visitekaartje.
„Johan," zei de barones op zekeren dag
tot haar Eeuwen knecht, „wij rijden uit
hem hetzelfde verwijt had gedaan, maar
hij bedwong zich en zeide vastberaden:
„Gij legt do zaken verkeerd Et; ik stel
belang in u als in het nichtje van £Ejn
chef, gij kunt dat nog niet begrijpen."
„Ol Ik begrijp het heel goed. Het is
niets anders dan uw bekende bemoeizucht,
verklaarde Félicia.
„Je bent een ondeugend, slecht gema^
Eerd kind!" riep dc secretaris buiten
zichzelven, „maar ik zal je opvoeding in
handen nemen; men heeft haar to lang
verwaarloosd
Lady Noggs snakte naar adem bij het
vernemen dezer woorden en zeide toen
heel langzaam: „Probeer het dan maar,
domme Dick
En meteen was zij verdwenen.
Mijnheer Millington Butge kon nauwe
lijks rijn bijna Etijd roode ooren gelooven.
„Domme Dickl" hij, de knapheid zelve.,
En dan „DickHij had nooit anders aan
zichzelven kunnen denken dan a*s een
Richard, dien ouden Koningsnaam.
De eigenliefde van den secretaris was
gekwetst en hij besloot meer dan ooit op
het teere geweten van don eersten mmis
ter to werken, om dezen over te halen
strenger voor Lady Noggs te zijn. Al
spoedig bemerkte het kind, dat haar Oom
haar met bezorgde blikken gadesloeg cn
bij begon er over te spreken, haar vrijheid
te beperken. Zij Taadde aanstonds, dat
mijnheer Millington Butg© invloed op
hem Etoefende en van dat oogenblik af
zocht zij nog slechts naar een middel om
haar vijand te verslaan.
Zij haastte er zich niet mode. Kastijdin
gen als een stortbad cn appelstroop in
bed ajchtte zij to zacht; maar zij liet geen
gelegenheid voorbij gaan, hem in de oogen
van Ljrd Erringfra af te breken. Op een
morgen, dat zij yrij laat aan het ontbijt
om visites te maken, maar ik stap ner
gens uit. Haal dus mijn kaartjes, dan
kunt ge ze afgeven."
Johan haalde ze; men had reeds eon
poos rondgereden en Johan had trouw
kaartjes afgegeven, toen de barones zei:
„Hier zijn nog zes adressen, waar je ook
kaartjes af moet geven/'
„Dat kan niet, mevrouw," zei Johan, „ik
heb nog maar schoppenaas en ruitentien".
Ingezonden door Jan Ellcsser, te
Leiden.
Mevrouw, tot haar werkmeid; „Kaatje,
weet jij wat er in de keuken was. Ik heb
gisteravond gekrabbel gehoord en de deur
was op slot. Zou het dé hond geweest
zijn Y'
Kaatje: „O, mevrouw, het was dd keu
kenmeid, die een brief aan haar vader
schreef!"
Ingezonden 'door Johan Rietbergen, te
Leiden.
„Wat id het meervoud van „kind"?"
yroeg de onderwijzer op school.
„Tweelingen" antwoordde het snuggere
knaapje.-
Ingezonden door Johan Bey, te
Leiden.
Een onderwijzer had zijn leerlingen eens
op de lei laten schrijven de namen van
boom- en aardvruchten.
Een der jongens had o. a. appel, peer,
noot, raap, wortel, knol geschreven.
„Jan," zoo wendde ziek de onderwijzer
tot een der kleinsten, „vertel mij eens,
wat een knol is I"
„Het horloge van mijn grootvader, mees
ter," riep de jongen.
„Niet waaris," riep een ander; ,,het ouwe
paard van den grutter
Kleine Wipi moest eens een natten doek
bij de kachel drogen. Eindelijk vroeg hij:
„Moesje, als Ej brEn wordt, Ï6 Ej dan
droog?"
kwam, zeide zij, na den minister omhelsd
te hebben: „Waarom riet u er zoo knor
rig Et, Oom? Wat heeft Domme Dick nu
weer uitgevoerd?"
„Domme Dick?" Herhaalde haar vóogd
zonder to begrijpen.
„Domme Dick Bntge. Vroegen was het
Etijd d© Keizer, die u zoo zwart deed kij
ken; maar tegenwoordig 19 het Domme
Dick."
„lik wil niet hebben, dat je nog langer
zulke leclijkc bijnamen aan de menschen
geeft, Félicia," sprak de eerste minister
gestreng.
Lady Noggs zag hem onverstoorbaar aan
en zeide op nadenkenden toon: „Heb is
geen bijnaam in zijn geval. Hij is een ech
te domoor. Daar is iedereen het over eens."
Lord Errington wilde antwoordenmaar
zijn groote waarheidsliefde weerliield hem
daarvan en hij haastte zich rijD kopje kof
fie aan dc lippen te brengen. Na gedron
ken te hebben, zeide Ej: „Mijnheer Butge
stelt hm! veel belang in jc welzijn."
„Hij. is Etijd berig zich met den een of
den ander tc bemoeien," antwoordde Lady
Noggs met dc snoodste ondankbaarheid.
De minister liet het onderwerp verder
met rust; maar de naam „Domme Dick'fi
bleef .in zijn geheugeD geprent en verree3
daarin weer telkens als hij aan zijn secre
taris dacht en dat droeg er niet weinig
toe bij den indruk van Butge's vermamn-
geu te verzwakken.
Zijn gedachten werden echter spoedig
van den secretaris afgeleid door het be
richt, dat Félicia's oudtante, de Hertogin
van Huddersfield, een week op Stonvrill
zou komen doorbrengen. Ook op den secre
taris miste die tij Eng haar uitwerking
niet. De hertogin bezat een byna onbe-
grensden invloed in de staatkundige we
reld. Hij wenscjhte kn haar oogen Et