VGDR DE JEUGD
NE. 14474.
Woensdag 1 Mei.
Anno 1907.
Tïi i i;:;i f i;:ü j i;;;i i ii;;i i
f LEIDSCH DAGBLAD
\v> TROUW. .\v
6>~-5ö
>3
Onze Versjes wedstrijd.
Er zdjn heel wat versjes ingezonden, naar
aanleiding van den door r 'j uitgeschreven
wedstrijd. Niet minder dan raadselkinde
ren hebben een proeve afgelegd van hun
dichterlijk talent.
Br waren verscheiden aardige versjes on
der de inzendingen, maar ik heb slechts
één prijsje te mijner best' ikking en zoo
moeten de niet-winnend^n hopen op een
volgenden keer.
Het uitgeloofde prijsje werd toegekend
aan Johan Rietbergen, wiens gedichtje
hieronder volgt:
De brutale koe.
Ingezonden door Johan Rietbergen.
De kleine Jet was jarig
Zdj was nu negen jaar.
Het was een heel lief meisje
Met heel mooi krullend haar.
Zij kreeg heel veel cadeautjes
Van pa en ook van moe.
En wat zij eten wilde,
Mocht zij nog kiezen toe.
,,Hè, moetje, pannekoes-eri,
Die luBt ik toch zoo graag.
'k Wou, dat u dij wou bakken
Voor mij, nu voor vandaag".
En toen Jot nit de school kwam8
Stond alles al gereed.
En 't meisje keek naar moeder
Hoe of zij alles deed.
Op tafel stond alvasi het meel
En nog een heele boel;
Een pan met melk wel boordevol
Stond daarom op den stoel.
Maar o, wat schrikt- Jetje nu:
Er kwam een jonge koe,
Ging rechtuit op do melk aan
En riep maar niets dan ,,boe".
Haar kop 6tak ze in de melkpan
En dronk zooveel zii kon,
En toen er bijna niets meer was,
Gooit zij het restje om.
Toen ging ze heen, maar Jet was boos
En dacht. Er komt niets van.
Maar moe ging weg en haalt opnieuw
Weer melk in de pan.
Het ongeluk liep Jus góed af»
Gauw nu het meel beslaan;
En Jet hield nu de deur stijf toe
Uit vrees nog voor de koe.
Maar deze kwam niet meer terug
En moe ging bakken toen
En Jetje was nu in haar schik
En gaf haar moe een 2oen.
Voorts verleen ik nog een plaatsje aan
onderstaande versjes, die mij eveneens niet
onaardig voorkomen.
Ingezonden door M. J. van Biezen*
Kom, Mietjelief, gy hebt je best
Vandaag terdeeg gedaan.
Ik zal voor u, mijn bc-te meid.
Wat meel met melk beslaan
En pannekoeken bakken, hoor,
Heel lekkertjes en fijn.
De melk staat hier al in de teil*
Wat zult gij blijde zdjn I
En Mietje hunkert er al naar.
Ziet moeder vriend'lijk aan.
Daar komt een koebeest heel gezwind
Haar voor de oogen staan.
Maar^ o, wat een br1"' le koe,
(Zij was heel dorstig ook),
Die zag de melk, en dronk ze op
En ging toen op den loop.
Het meisje greep haar moeder vast',
Keek haar toen lachend aan,
Maar moedertje, ook gansch niet malsoh,
Stond klaar, om 't dier te slaan.
Maar 't was wel wat hnn eigen schuld.
Het was te gek gewend:
Zelfs een dier, dat altijd krijgt zijn zin,
Kan later niet getemd.
Ingezonden door Cecilia PaulideS.
De koe, die hieT is afgebeeld,
Heeft zich in den stal verveeld.
Of heeft men soms haar voer vergeten?
Dat zij den boel hier op komt eten
In elk geval, het is toch niet pluis,
Want dat dier hoort hier niet thuis.
Maar de koe hoort zeker in den stal,
Waar de Boer wel voor haar zorgen zal.
Daarbuiten blies een scherpe wind over de
met sneeuw bedekte velden en dreef de fijne
sneeuwvlokken, die aan de grijze wolken
ontsnapten, of wederom door eigen dartel
spel van den aardbodem opgeheven werden,
den lieden zoo pijnlijk in het gelaat, dat het
hun toescheen, als werden zij door duizend
naalden gestoken.
Op een groote boerenhofstede, die, van
alle andere woningen afgescheiden, een
eindweegs buiten het dorp stond, lag gedu
rende de vreeselijke sneeuwjacht de trouwe
waakhond in zijn hok. Het was zeer zeker
zorgvuldig van stroo voorzien; maar de ijs
koude wind blies naar binnen en het arme
dier rilde onafgebroken van koude.
Binnenshuis kon men den trouwen Sultan
niet nemen, want niet alleen eischte de een
zame ligging van het huis de noodige zorgen
tegen landloopers en dergelijke lieden,
maar ook was er in den laatsten tijd zoo
dikwijls in de streek ingebroken, dat men de
diensten van een waakhond geen nacht ont
beren kon. Daarbij kwam nog, dat de boer
zich volstrekt, ondanks het noodweer naar
de stad begéven moest en pas den volgen-
'den morgen huiswaarts zou kunnen keeren.
Hij was echter zeer goedhartig en droeg
altijd zorg voor al zijn dieren, zcodat hij,
alvorens weg te rijden, aan zijn beide zoon
tjes opdroeg, vóór de opening van het hon
denhok een dikken, ouden paardendeken
vast te spijkeren, opdat Sultan niet al te
zeer van de koude zou hebben te lijden ge
durende den nacht.
De knapen beloofden om het hardst fe
zullen gehoorzamen; maar zij wilden eerst
hnn slede van den zolder halen en eens kij
ken of ze wel in orde was. De proef ge
lukte zoo goed, en, flinke jongens zijnde,
vonden zij, ondanks den sneeuwstorm, zulk
een pleizier in het sleden, dat zij hun be
lofte geheel en al vergaten en ton slotte
hun warm bed opzochten, zonder zich ook
slechts een oogwenk te bekommeren om den
armen, verkleumden hond.
Toen de vader den volgenden morgen
vroeg op zijn erf terugkeerde, ontstelde hij
hevig. Voor de poort zag men een aantal
voetsporen in de sneeuw, het slot der
poort was half opengebroken en alles ver
ried, dat inbrekers gedurende don nacht
gepoogd hadden zich toegang tot de boer
derij te verschaffen. Terwijl de pachter
naar al die sporen van geweld stond te
kijken, kwam do veldwachter van het dorp
langs en vertelde, hoe hij dien nacht door
het woedende geblaf van Sultan met zijn
kameraad daarheen gelokt wa-s en zij nog
juist bijtijds waren gekomen om verscheide
ne dieven op de vlncht te jagen. De boer
dankte hem en gaf hem een belooning,
waarna hij het erf betrad en den trouwen
Sultan riepmaar alles bleef doodstil.
Verbaasd naderde hij het hondenhok en
nu zag lij het verzuim, door zijn zoons ge
pleegd: het hok was met sneeuw gevuld en
in het midden daarvan rustte het arme
dier, verstijfd en levenloos. De pachter
nam hem in zijn armen op, droeg hem on
middellijk het huis binnen en riep de
knapen.
Gelukkig voor ben, bezaten zij, ondanks
hun wreede gedachteloosheid, toch hart en
toen zij vernamen hoe trouw Sultan
zelfs terwijl hij door zijn meesters verge
ten werd voor hen gewaakt had en hem
daar dood voor zich uitgestrekt zagen lig
gen, barstten zij in hevig snikken los.
De vader gebood hun streng een der
knechts te halen en wendde tegen alle hoop
in, alle® aan, wat hij slechts bedenken
kon om nog leven in den hond op te wek
ken. Twee uur lang liet hij de knapen en
de knecht onder zijn leiding daarmede be
zig zijn en eindelijk liet een der jongens
een jubelkreet hooren. Een zachte stuip
trekking verried, dat er nog eenig leven
j Sultan overbleef en, terwijl de jongens
met verdubbelden ijver aan het werk to
gen, om hun verzuim te herstellen, vordér-
de de vader van hen de plechtige gelofte
af gedurende heel hun volgend loven trouw
te zullen zorgen voor menschen, dieren en
planten, die van hun zorgen afhankelijk
iwaren. En zij hielden woord.
Ja, lieve lezers, ook dat is een plicht,
ons opgelegd door Trouw. Men kan een
held zijn, die zijn bloed voor vaderland en