Mm VGDR DE JEUGD ÊSDSCH DAGBIAD m. 14462. Woensdag 17 April. Anno 1907. tl i he el 3 a Nederigheid!. .♦.a Er was eens, lang geleden, in Frankrijk, een arme boer die het door de grootste ar beidzaamheid slechts zoo ver had gebracht, dat hij een koe had kunnen koopen. Maar hij geloofde vast, dat dit het begin zou zijn van welvaart en meende dat heel zijn toe komst afhing van dat dier. Daar werd z'jn vrouw ernstig zoek; het was in den winter en op een guren avond, dat hij nog was gaan zien of het de koe aan niets ontbrak, vergat hij in zijn be zorgdheid voor zijn tweede levensgezellin; die hij niet lang alleen durfde laten, de schuur stevig te sluiten. Er kwam een windvlaag, de deur woei open en, tertwijl 'deman bij de kranke zat, hoorde hij op den weg het geloei van zijn koe, dat hij overal herkend zou hebben. Hij snelde toemaar te laat, de bonte was reeds in de duisternis verdwenen en iidj durfde zijn zieke niet alleen laten. Bedienden hield h;j er niet op na, de kinderen waren heel klein. Wat te doen? Zoo vond hem de dokter, toen hij nog eens aankwam vóór den nacht. De man was wanhopig; maar de geneesheer moest erkennen, dat hij er geen raad op wist. Een uur later bezocht de dokter een der bedienden van den bisschop van Kamerijk. De bisschop liet hem daarna zijn studeer vertrek binnen, om hem te vragen naar de zieken uit den omtrek en over de boerin sprekende, vertelde de geneesheer bet ver- fdriet over de koe. Daarna vertrok hij huis waarts, den bisschop in gepeins achterla tende. Deze trad op een secretaire toe ont sloot een geldkistje. Het was leeg als altijd, een chronische toestandwant alle armen der streek wisten dat zij hier gemist aan konden kloppen. Intusschen koopt men niet voor niets een nieuwe koe en de zieke vrouw moest toch gerust gesteld worden I Welnu, heel dien nacht doolde een lange, .tenger gebouwde man door het noodweer rond, om naar de weggeloopen koe te zoe ken en toen bij het aanbreken van den aa- geraad de. arbeiders zich naar hun wenk be gaven, ontmoetten zij een half verkleum den, van regen doorweekten man, die met 'stralend gelaat een koe voort leidde naar de kleine hoeve van haar eigenaar. Die finan was hun bisschop, de groote Fénélon, eertijds gouverneur vart den Dauphin. Zoo vaak ik mij hem voorstel, is het niet 'als den onstenfeüjken schrijver, als den groeten redenaar, maar als den nedengen .vriend der armen, in dien somberen win ternacht, vetr van zijn bisschoppelijk paleis, .toekende naar den e^nigen schat van eeü man uit het volk. In die daad ligt een 'grootheid, door geen purper, geen genie zelfs te evenaarden. 1 nederigheid iz zoo vol majesteitzij is de hoogste majesteit, want een, dié zich selve niet kent, weet niet hoe verheven zij is. Vele kinderen en volwassenen zonden wel I nederig willen zijnochmei alle pleizier J zelfs, maar zij zijn het niet omdat zij zich i verbeelden, dat zij daardoor in de oogen I hunner medemenschen zouden dalen. Zij begnjpen niet, dat al hun opgeblazenheid hun slechts den naam van Pochhans!" bezorgt; dat anderen achter hun rug van „hoogmoedswaanzin" spreken. Het kan mij soms waarlijk aan het hart gaan, terwijl ik pas een dergelijk oordeel over hen hoorde veii.a, t© zien welk een moeite zij zich geven zich groot te doen schijnen, in de oogen van anderen. Reeds op school begint dat kwaad. Er -zijn kinderen, die op de positie van hun vader op hun familie, op rijkdom kunnen bluffen, tot men medelijden met hen krijgt. Zij heibb~n dus niets uit do fabel van „Kik- vorsch en Os" geleerd? Meesta. zijn het juist degenen, die nooit zoo hoog als hun vader zullen klimmen; want zij zullen het beneden zich achten op de onderste sporten der ladder te be ginnen zooals hij. In Frankrijk heeft men een aardige uddrukkin-- voor hen: ,,Lee Jfiis Papa," omdat het een treurig feit is, dat zoo heel zelden de zoon van een groot man anders dan door opgeblazenheid en luiheid uitblinkt. Wat is rijkdom? Iets dat door ouders of voorouders door werkzaamheid wend ver dient, en waar alleen zij eenige reaen had den trotsch op te zijn als de vruchten van eigen i- panning. Wat i© e©n mooie naam? Iets dat wij ons zeiven niet gaven en er zijn er altijd nog mooiere. O, laat ons nederig zijn. De grootste ge leerden zijn eenvoudig als wisten zij niets; de ware lieden zijn zonder eenigen eigen waan. Daaraan kan me- ze heflkennen. GROOTMAMA. Morgot vond het maar half prettig dat haar grootmoeder zou komen logeerener kwamen wel altijd mooie cadeaus uit haar koffer te voorschijn en dat viel in den smaak van 't kleindochtertje; maar groot moeder was zoo strengNiet dat zij zich ooit boos maakte of knorde; maar zij kon iemand aanzien met de donkere oogen, zóó dat men een gevoel kreeg alsof men door don grond zonk. Vreemd dat de jongene juist beweerden, dat grootmama zulke zachte oogen bezat! Maar de jongens dachten ook over alles anders. Zij hielden van leeren en dat ver foeide Margot. Zij wilden van geen vertroe telen weten en dat vond hun eenig zusje juist zoo heerlijk- Die nare Paul had haar zelfs pas gisteren gezegd, dat zij zich scha men moest „een keel op te zetten", om haar wil in alles door te drijven. Waren alle knapen zulke akelige wezens? vroeg zij zich af. Grootmama kwam en na alle- omhelsd te hebben, zag zij Margot doordringend aan. Wat scheelt er aan dat kind? vroeg zij: Hoe komt het dat zij zoo bleek is? Ochantwoordde de moeder met een zucht: de dokter zegt dat *dj een zenuwziek te heeft. Wij moeten haar van school nemen, omdat zij niet tegen den omgang met al die ruwe kinderen kon. Paul en Herman bren gen haar ook reeds telkena buiten ziehzelve en het ergste is nog, dat zij volstrekt geen eetlust heeft. U weet niet hoe ongerust ik mij soms maak Grootmama zeide niets meer; doch aan tafel merkte zij op, dat de kleine die hard nekkig weigerde soep, vleeaoh of groenten te eten, zich te goed deed aan pudding en dessert. Zij had haar ook van uit haar venster, naar hartelust in den tuin zien spelen. Luister eens, kind, zeide zij na tafel-, ik heb ernstig over het geval met Margot nagedacht, en ik wil haar zenuwziekte ge nezen. Geef mij haar de volgende week me de, zij kan geen betere lucht dan die van Scheveningen hebben. Dat is een uitstekend plan, verklaarde de vader: de dokter sprak van zeeiuchf en Maar ik wil nietgilde Margot. Ik wil niet met Grootmama meel Zij is te veel aan mij gehecht, redde de moeder verontschuldigend, en zij weet dafr ik niet van huis kan met mijn kleutertja von 3 maanden. Grootmama zweeg, doch het scheen dat Margot onder haar heerschappij moest ko men, want den volgenden dag werden haf» ouders aan het ziekbed van haar grootva der van moederszijde geroepen en groot mama bleef achter aan het hoofd van het gezin. Reeds dienselfden dag verklaarde de oude dame een gouvernante externe te zul len gaan zoeken voor Margot, aangezien znj onmogelijk een domoor kon blijven. Het denkbeeld geheel alleen te moeten lee» ren bij een onbekende juffrouw, veroor zaakte het kind zulk een schrik, dat zij opeens zeide wel genegen te zijn naar school te gaan en heel vroolijk daaruit we derkeerde. Dien middag was er geen dessert en evenmin een. toeschoteltje. ,,Ik wil zuinig huishouden in de afwe zigheid van uwe ouders," zeide de oude dame tot de kinderen- Margot werd boos en weigerde te eten; maar 's avonds had zij zulk een honger, dat zij vier dikke boterhammen met appel-, stroop at en den daaropvolgenden dag geen kunsten aan tafel meer vertoonde. En zoo ging het met alle slechte gewoon ten voor en na, en toen het kind weer een kleur van gezondheid had gekregen en aan geen driftbuien of pruilen meer, dacht, nam grootmama haar op een avond med© naar haar kamer en sprak' heel ernstig en acht met haar. Bij de thuiskomst der ouders, zeide de oude dame glimlaahend: „Anna, Margofs zenuwziekte is voorgoed voorbij." „Ja^ mama," riep de genezene, en ik gai weer school en het is er heerlijk en magi ik, als het u belieft, met de vacantie naar grootmama.?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11