Een bloempje nit de achterbuurten. Anekdoten. Nieuwe Raadselsl Het was op een der koudste avonden van dezen strengen winter. Een politie-agent kwam langs een wo ning van kleine, doch welgestelde burgers en zag op de onderste trede der stoeptrap een kind zitten, dat met haar versleten omslagdoek niet alleen eigen verkleumde leden, maar ook een bibberend wit bondje beschutte. „Wat doe je daar?" vroeg de man barsoh. „Bedelen „O, neen, mijnbeer, ik verdien geld met boodschappen doen," antwoordde het kleine meisje. „Daar ben je toch zeker klaar mee voor vandaag. Wat voer je hier dan uit? Heb je geen huis? Waar woon je?" Zij noemde een zijstraat daar vlak bij. „Ben je dan zoo moe, dat je dat kleine eindje niet eens kunt afleggen?" klonk het iets zachter. „Neen, mijnheer", hernam het kindr: „maar ziet u, de menschen hier", en rij weea naar de woning: „moeten al naar bed rijn, want de lichten zijn uit en ik heb te vergeefs aangescheld." „Nu, dan zul je morgen terugkomen, ris je ze iets te zeggen hebt." „Dat is het niet mijnheer; ze hebben hun hondje niet binnengelaten en hij zat zacht jes te huilen voor de deur..." „Dat gebeurt meer; maar wat gaat jou dat aan?" „O I mijnheer", en het kind sloeg de groo- te oogen moedig naar hem op: „het is zoo vreeeelijk; misschien weet u dat niet bij ondervinding, maar ik wel, uit de dageD na moeders dood en voordat de buren mij opnamen. Zoo'n heelen nacht in de kou En ik had nog altijd mijn omslagdoek; maar dit beestje heeft alleen kort haar en ik dacht, dat er dan nietB anders op zat dan hem te blijven verwarmen." De man was in twee sprongen bij de voordeur, schelde alsof er brand was, kreeg wel degelijk gehoor en toen het hondje vroolijk naar binnen was gesneld, bukte haj zich op eenmaal om het kind te om helzen. ten gronde fce hebben gericht. „Ik wilde," zeide de rechter met purper rood gelaat, „dat gijlieden uit Stönevril een greintje gezond verstand aan den dag legdet. Wat heeft het te beduiden, bosch wachter," en zijn stem ging plotseling tot een schrikbarend gebulder over, dat je het waagt den kostbaren tijd van de recht bank met zulk een onzinnige klacht in be slag te komen nemen. Hier is een eigen handig schrijven van Lord Errington, waarbij hij de konijnen aan Lady Grandi- son afstaan." „Ik...ik wist er niets van," stamelde Moiton. „Wist je het niet, domoor die je bentl" bulkte de thans paars geworden kolonel, „je hadt het behooren te weten; het was je zaakHoe durf je mij ophouden met zulk een geschiedenis De beklaagde kan gaan I En nu het volgende geval I" riep de vre derechter. William Cotteril verliet duizelend de zaal. De boschwachter volgde hem met een geheel verslagen uiterlijk. Lady Noggs bleef nog even, om Sir Hildebrand den reden med© te deelen van Mortons aan klacht tegen zijn slachtoffer. Daarna verliet zij het gebouw en trad tus8chen twee groepen door. Rechts stond een groep inwoners van Stonevril, die met pleizier twee mijlen te voet hadden afge legd, om William naar de gevangenis ie hooien zenden en hem thans half teleur gesteld geluk wenschten. De groep links was heel wat vroolijker. Die lieden her haalden lachend voor Morton de weinig vleiende hulde door den vrederechter aan het verstand van den boschwachter ge bracht. Toen lady Noggs naderde boorde Ingezonden door Cornelia van der Veer te Leiden. „Willem, wat ben je weer luil Sta op en schaam je F Willem: „Och ma, laat me nog een oogen blikje liggen, ik kan me in bed toch ook schamen." Een uitvlucht. Schoenmaker„Jongen, waarom loop je van je werk weg hé? Wat moest je in den varkensstal doen?" Leerling: „Ik wou een beetje frissche lucht scheppen, baas!" Ingez. door Albertus GodcKjn te Leiden. Kinderlijk. Moeder: „Jantje, je moet strakjes van oom Frits afscheid nemen, hij gaat voor drie weken naar de baden." Jantje: „Is hij dan zoo vuil, moe?" Ingezonden door Betsy Rietbergen te Leiden. Een Ideaalschooltje. „Neen, ik zou veel liever naar school gaan, als di© rond was 1" „Waarom dan?" „Dan kan de meester me niet in den hoek zetten 1" 0 Ingezonden door Johan Rietbergen. „Kellner, de stoel hier is nat!" .,0, dat is niets, als u er op gaat zit ten, is hij weer dadelijk droog 1" Ingezonden door Frans Löwensteyn te Leiden. Kapitein, die bijziende is, „Wie is daar aan den linkervleugel, die niet voorwaarts marcheert? Twee dagen arrest 1" Sergeant: „Dat ia de lantarenpaal, ka pitein 1" Ingezonden door Pieter Coffrie te Leiden. Muziekonderwijzer: „Wat hebben we voor noten?" Eerste leerling: „Er zijn heel© noten, hal ve noten, kwart en achtste noten." zij Morton duidelijk zeggen: „En te den ken, dat dat elendige schaap mij tot zulk een ezel voor de rechtbank maakte 1" De woorden „ellendig schaap" drongen lady Noggs in het geheugen, maar zij nam heel vriendelijk Cotteril's dankbetuiging aan en zeide hem achterop de dogcart te stijgen, om zoo gauw mogelijk thuis te zijn en rijn bezorgde vrouw gerust te kunnen stellen. Daarop klom ook zij op het rijtuigje, wendde rich om en zeide op helderen, be daarden toon: „Ik heb geen ezel van je gemaakt, Mor ton. Dat zou niemand kunnen doen. Je bent zoo geborenEady Noggs had het laatst© woord gehad. Lady Noggs in tweestrijd. Hoe weinig hij zich daarvan ook bewust was, bemerkte Felicia zeer goed, dat haar oom iets op het hart had. Zij sloeg vol be langstelling de bekommerde uitdrukking gade, waarmede hij haar nu en dan aan keek en begreep, dat hij haar iets had me de te deelen. Ofschoon heel nieuwsgierig naar hetgeen het wezen kon, maakte rij uit zijn aarzelen op, dat het niet heel pret tig zou rijn om aan te hooren en deed dus niets tot het verhaasten van dat bericht. Maar, ten laatste, op een morgen aan het ontbijt, zeide de minister haastig: „Ik heb nieuws voor je, Felicia. Je nieuwe gouvernante komt vandaag." Miss Cattermole was met den secretaris verloofd geraakt en daarom tot haar hu welijk naar haar ouderlijke woning terug gekeerd, ten einde voor haar uitzet te zor gen. „Ol" zeide Lady Noggs, groot© oogen Muziekonderwijzer: „Goed. En zeg jij me nu eens welke noten hebben de meeste waarde?" Tweede leerling: „Banknoten F Ingezonden door J. Kooreman te Leiden. Een schoenmakersleerling komt bij een' apotheker en vraagt een cent anijsdrop. De apotheker voldoet aan het verlangen van den knaap en zegt: „daar heb je wat voor den hoest en houd je cent maar. On middellijk vraagt de schalk: „Och, mijn heer, geef me dan nog voor ©en ©ent, asje blieft 1" Ingez. door Jo en Mina Stolwijk te Leiden* L Ik ken een heel klein jagertjes Dat zonder kruit of lood, Zijn buit behendig binnenpakt En heel knaphandig doodt. Geen hond of fret vergezellen he® Maar rin net zoo fijn als rag, Is 't eenigst wapen, dat hij heeft». Zoowel bij dag als nacht. Hij vangt geen basen of patrijzen, Daar houdt hij heel niet van; In 't vliegen vangen is hij knap, Niet één, die 't beter kan. Hoe heet nu 't kleine jagertje? Wie 't weet, zeg^ fluks rijn naam; Ti Wed gij zaagt hem dikwijls raB» Misschien wel voor het raam. Ingest door J. A. Schouten te Leiden. II. Mijn eerste deel heeft ieder menecht En liefst nog wel een paar Maar ook een berg rust op dit deel» Al klinkt het wel wat raar. Mijn beide laatste heeft een bij. En 't maakt hem niet bemind. Maar wel gevreesd bij jong en oud» Bij man zoowel als kind; En ook 't geheel, dat wordt gevreesd, Niet door een eerlijk man I Wel door een strooper of een dietf, Die rilt en beeft er van. opzettende, want het was voor het eerst, dat rij van een Lx^uwe gouvernante hoorde en zij had volop van haar vrijheid geno* ten. „Ja; en ik hoop, dat j© veel van E&ar zult houden en je best met je lessen zuö doen," hernam de minister. „Maar maar waarom heeft men mij niet eender over haar gesproken?" klonk' het langzaam. „Wat bedoel jef' vroeg Lord Er« rington. „Ik had moeten helpen er een uit te kiezen; dan was er meer kans geweest, dat ik van haai houden zou." „Je zult vanzelf aan haar leeren hech ten. Kleine meisjes zijn niet gewoon haa*. gouvernantes te kiezen." Lady Noggs fronste de wenkbrauwen et» zeide nadenkend: „Maar ik ben niet als andere kleine meisjes. Dat hebt u mij zoo dikwijls ge zegd en ik had mee moeten kiezen. Het niet eerlijk zoo." „In zulke ernstige zaken, Felicia," ver klaarde de minister, „moet je het oordeel' aan anderen overlaten." Felicia's uitdrukking gaf geen groot© be wondering voor het oordeel van oudeien te kennen en zij zeide kortweg: „Ik denk niet, dat ik veel van haar houden zal." „O 1 zeker, dat zal je wel doen," Be. loofde lord Errington vol vertrouwen. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 7