\1
-ZONDAG5BIAD-
IEID5CH DAGB1AD
V'
'I
N£. 14443.
Derde Blad.
23 Maart 1907.
'V
VAN HET -r
Twee Moeders.
Een water en-melk-geschiedenis.
Op een der hoogste bergtoppen der Al
pen, die door den gloed dor ondergaande
ton fantastisch verlicht worden, waar nog
nooit de voet van den toerist de maagde
lijke 'sneeuw heeft aangeraakt, had een
groote arend zijn nest gebouwd in een bocht
van een steile, woeste rots. Ravijnen, met
donkere boomen bedekt, kronkelden zioh
raar boven als steeds nauwer wordende vo
ren. Daar bruisten wilde stortbeken door
heen, met woeste vaart zich spoedend
naar de vlakte.
Hoog, ternauwernood een stip voor het
bloote oog, zweefde de arend bij het aan
breken van den dag op zijn breede vler
ken door bet luchtruim en zocht naar een
prooi, om zijn honger en dien zijner jon
gen te stillen. Weldra heeft zijn scherpe
blik er een ontdekt. Ziet ge daar dat vroo-
lijke berggeitje, vol dartelen levenslust, op
die vooruitstekende rots? Ziet ge, hoe het
speelt en danst en huppelt en een aardi-
gen „tour de force" uithaalt, om zich in
'evenwicht te houden'? Doch op hetzelfde
oogenblik hoort ge een gesuis door de
lucht, een geruisch van breede wieken, en
als een pijl uit den boog schiet de vogel op
het dier neer, grijpt het in zijn geweldige
klauwen en stijgt er mee opwaarts. Arm,
lonschuldig beestje 1 Nimmer zult ge uw
dartele sprongen herhalonnimmer u
meer te goed doen aan het heerlijke kruid
der Alpenweiden; verscheurd zult ge wor
den door den scherpen bek des roovers,
die u als ontbijt voor zich en zijn jongen
gebruiken zal.!
Honderden mijlen groot is het terrein,
dat de vogel boven de woeste hoogvlakten
afjaagt, zwervend boven grillige rotsen en
peillooze afgronden. Elke groep, elke
reeks bergen wijst hem een koninkrijk aan,
waarvan hij in den loop der jaren zijn
jongen koning of koningin heeft gemaakt.
En wee den indringer, die zich op dit
jachtterrein durft wagenMeer dan eens
heeft de groote arend zelf een gevecht te
gen een uit eigen familie gesproten telg
moeten voeren. Vreeselijk, doch koninkl-
gevechtDe veeren vliegen en vallen als
vlokken van bloedige sneeuw, tot één
der strijders schier ontzield ter aarde
stort!
Op zekeren morgen na een jacht van ver
scheiden uren keerde de arend met een
pasgeboren gems in zijn klauwen naar zijn
jong terug. Zijn nest naderend, sloeg hij
geweldig met de vleugels en zijn schorre
kreet riep de echo's was. er slapende in de
rotskloven. De sterke takken van zijn nest
waren gebroken. Het nest was geplunderd
en vernield en het jong, dat al begon te
vliegen, zijn jong, dat dagelijks met toe
nemende kracht zijn klauwen sloeg in do
prooi, di© hij het voorhield, zijn jong was
gestolen, geroofd, vermoord misschien.
En hoog verhief de arend zich, zóó hoog
'dat rijn wild gekrijsch niet boorde door de
ontzagwekkend0 stilte 1 En hij zag, zijn
loerend oog zag twee jagers, komende uit
een bosch.
Eén van hen droeg op zijn rag een teenen
mand met een gevangen, jongen arend.
Eensklaps hoorden de beide mannen een
hevig geruischeen snerpend gefluit boven
zich. En opziende, bespeurden zij, hoe een
reusachtige arend boven hen zweefde, dte,
terwijl rij naar de vallei afdaalden, hen
geen seconde uit het oog verloor. Zijn
doordringende blik merkte op, dat 'oij bet
erf der hoeve kleinen en grooten zich ver
drongen om de teenen mand. Den gan*chen
dag bleef hij daarboven zweven en toen de
schaduwen van den nacht den laataten
lichtstraal hadden opgeslorpt, liet hij zich
vallen op het huisdak, en in de diepe
stilt© hoorden de hoevebewoners een rauw
gekrijsch om zich heen. De zon verguldde
nauwelijks de bergtoppen, of hij zweefde
weer boven de hoeve, den blik onafgeoro
ken naar hetzelfde punt gericht. Vóór de
deur hieuwen de zonen van den landbou
wer met bijlen houten latten. Een kringe
tje van kinderen stond er nieuwsgierig om
heen. Later op den morgen bracht men een
kooi op het erf en tusschen de spijlen
door onderscheidde de arend duidelijk ujn
jong, spartelend, krijsohend, pogend te
ontvluchten. Midden op het erf werd de
kooi neergezet en niemand vertoonde zion
meer. Hoojjer steeg de zon_ nevelige wolk
jes dreven *door het luchtruim, waardoor
heen do adelaar zich met forschen vleugel
slag bewoog, elke beweging van zijn jong
besDiedend, dat met bek en klauwen de
spijlen zijner gevangenis trachtte te ver
breken.
Stil bleef het op het erf, hoewel de mid
dag reeds voorbij was. Dat zwijgen, die
schijnbaar verlaten hoeve kwamen den vo
gel verdacht voor en hij verdubbelde zijn
opmerkzaamheid. Hoe hield die kooi h^m
als geboeid op dezelfde plek, hoe gaarne
wae hij afgedaald om ziin jong uit zijn
gevangenis te bevrijden. Vrijheid toch, is
zij niet een gebiedende eisch, een dringen
de behoefte voor den arend, een konink
lijken vogel, die woont déér, waar de wol
ken haar voorraad sneeuw of regen uit
schudden langs de zijden der bersrenTs
een enge kooi voor hem niet meer dan voor
den leeuw, een kerker, waar hij bij over
vloed vaD voedsel kwnnfc, verteert, sterft?
Maar daarbinnen hebben de zonen van
den boer post gevat en beurtelings hou
den ri' de wacht bij het geladen geweer.
Doch dat ziet hij niet, maar wel ziet hij,
boe tegen den avond, als" de schaduwen
rich verlengen de kinderen op het erf hun
spelen hervatten, dartelend en stoeiend
nabij de kooi, op de graszoden; boo een
jonge vrouw haar tecder wicht on het pas
geweven en in de zon bleekend linnen ge
logd heeft, terwijl zij zelve bij den put be
gint de wasch te doen.
Eensklaüs strijkt een schaduw door de
kalme lucht. Een vreemd geruisch, gevolgd
door een machtig wiek geklap, verbreekt de
stilte. Haastig keert de vrouw zich om.
Een geweldige vogel heeft even de aarde
aangeraakt en is weer opwaarts gestegen 1
Doch in zijn machtige klauwen houdt hij...
een weenend kindeke, en voert bet
mee door het eindelooze ruim. Verstijfd
van schrik net de moeder het aan met wil
den blikt één enkele, eindelooze seconde!
Reeds blauwt de lucht tusschen haar kind
en de aarde I Toen, als krankzinnig van
angst, krijgt ze een ingeving! Zij vliegt
naar de kooi, rukt ze open, grijpt den
jongen arend en houdt hem hoog boven
zioh met beide handen vast, gillend en
smeekend, niet tellend de bloedige beten
en krabben, die het beest haar in het ge
laat en op de armen toebrengt.
En een oogenblik staakt de arend zijn
vlucht en de jonge vrouw kan tusschen de
arendsklauwen haar in doeken gewikkeld
kind zien, met een eind doek omlaag wap
perend als de staart van een vlieger. Zij
slaakt een hartverscheuronden gil, doch ok
schijnt het haar toe, dat de arend daalt.
Ja, zijn omtrekken verbreeden zich: de
liefde des eenen had die der andere begre
pen en een stommen ruil aangegaan. Het
reusachtige dier laat zich langzaam op het
graaveld neer, de vrouw laat den jongen
vogel los, doet eenige stappen en valt
naast haar terugbekomen kind in zwijm.
Op het oogenblik echter% dat de vogel
zijn prooi loslaat, en zich' weer in het
luchtruim verheft, vlamt er iets uit de
boerenwoning en de groote arend valt ont
zield met breed uitgeslagen vlerken op het
uitgespannen linnen.
Inmiddels verheft zich het jong vrij, met
snelle vlucht, boven de toppen der boomen
naar de hooge,woeste rotsen, waar hij rijn
uitgebreid jachtveld weer opzoekt.
Boeren-Trien had haar koetjes gemol
ken. Vijf en veertig pinten, op den kop
afmooie, dikke melk, om te snijden.
„Het zon toch zonde zijn," dacht Trien,
>,di© mooie melk zoo maar af te
dragen aan de boerin, dat gierige
mensch, dat het brood altijd zóó
smeert, dat je niet meer weet wat de.
boven- of de onderkant van de boterham
is. Neen hoor 1 Vijf pinten voor Teun van
heit dorp, die zoo dadelijk met zijn kar hier
voorbij komt, en dan vijf kannetjes water
er bij." Voor Trien word dit op den lan
gen duur een aardig spaarpotje.
„Vi,f en veertig pinten melk," zei de
boerin, „van die volle, onversneden melk I
Nou hoor, daar kan ik best de pomp op
zetten', die stadslui hoeven zich niet vet
te mesten van onze zuur verdionde centen.
Ik heb een Zondagsch schortje noodig.''
Tegen den gewonen inkoopsprijs haalt
de melkslijter uit. de stad vijf en veertig
liter melk bij de boerin.
„Zoo van de koe, hoor Janus," zegt de
eerlijke boerin.
>»Ja vrouw, zo is weer prachtig; eigen-