Le Scheepsramp aan den Hoek van holland. Burgerlijke Stand. FEUILLETON. Onschuldig veroordeeld. De schipbreuk van de Harwichboot, een ecliüüpaiauip, zuoals aan onze kust er nog goon ainler te voimol mn viel, heelt de be langstelling in zoo wUdon kling getrokken, de deelneming in hel ongeluk is zoo algo- uieun ook in onze stad, dat wy meenden peisoonlyk ons op de hoogte te moeten eleilou en onze poisooniyke indrukken onzen lozere mede te deelen. Toen giatermoigon door de ktykere, die van velschillende zyden up het wiak werden gericht, was wuai genomen dat er zich nog .evenden op het vaaituig bevonden men bad er zelfs éów uiwi een zakdoek zien wui- ven loen was er maar een alles over- heer8chende gedachte: „boe zullen deze ge rei weiden?" Na at de telegraaf dit groote nieuws naar alle deelen des lands had geürachi, klom nog de belangstelling, die leeds was aangowak kerd door de wetenschap dal ook ZK. H Prins Hendrik een bezoek aan den „Hoek" zou bi ongen. Het was dan ook verbazingwekkend hoe veel monscheii ondanks het gure weder gis tbreu naar net teriein der 1 amp zich begaven. Van de vele extra treinen die van uit Öchie- daui arriveerden stonden zelfs de goederen wagens vul. En ondanks ds gierende Noordwestenwind, Jie niet alleen de golven boog opkuilde, maar ook nu en dan de sneeuwvlagen enydend ln het aangezicht sloeg, gingen duizenden en nug eens duizenden de pier uit hel strand al, om zoo mugeiyk het reddingswerk te zien. Het zal mot velen zyn gelukt. Het wrak, ja, dat zag men; de redding- en loodsboot, waarop ook de Prins bad plaats genomen, kon men uit de verte waarnemenallerlei gesprek ken waaronder du allerzonderlingste kon men vei nemen. Van enkele ongevallen wp zagen nog een vrouw Btruikelen en wegdragen, die een been had gebroken, maar van de eigen lyke redding bet hoofdmoment van den dag van gisleien, Vermocht niemand met het bloote oog iets waar te nemen. Met vele andere reporters, binnen- on bul tenlaudsclie, begaven we ons ln bet kantoor van do firma Dirkzwager uit Maassluis, waar iemand met een groolen kijker de beweging der redders gadesloeg en zeer welwillend daar van lapport deed. Al en toe epoedoen we ons naar liet nabijgelegen telegi aal kantoor, om ter wille van de lezers hetgeen we vernamen te se nen. Men was daar echter zoo overstelpt inet telegrammen, er was zulk een achter stand, dat men van geluk mocht spieken wanneer één uur na de aanbieding oen tele gram werd verzonden. Zoo nu en dan, wanneer iets treffends viel waar te nemen, mochten ook wy eens door den kyker zien, wat onze spanning nog ver hoogde. Jammer echter meer nog voor de geredden en de redders wellicht, dan voor ons dat er luseotien dito en vyt uur een paar geweldigo sneeuwbuien woedden, die bot totaal onmogelijk maakten de bewegingen op de reddinguvaarluigen by de pier en bot wiak waar te nemen „De Nieuwe Courant" geeft daarvan do vol gende beschrijving: De reddingsbout zou nog een poging doen om éóii uur en toen elkeen verwachtte dat do Prins wuer zou vertrekken, vernam ik, dat Z. K. H. de pogingen der loldmgsbout van naby wilde gadeslaan en om één uur met de loodsboot, kapitein Berkhout, zou vertrek ken, trots dreigende zee en feilen wind. Een verzoek om de leis mede te maken werd goedgunstig toegestaan, en zoo scheepte de Prms en gevolg met schryver dezes zich ln, waai by nog behalve de gewone equipage do loods Van Neuren was, alsmede de com- missana der loodsen en nog eenige aau het )uod8wezen verhouden personen. De zee stond hol, toen wy by het wrak kwamen en de reddingsboot met de kleine jol achter zich lag te slingeren en stampen, doch wei kloon moest biyvon wegens de zware golven, die over de pier sloegen on de zee bedekten met lillend schuim. Duideiyk waren de figuien te onderscheiden en waar men gisteren sprak van vier over bly venden, daar tolde men or nu meer, ja men gelooide ook vrouwen te zien. Maar de zee sloeg met razend geweld over de pier en men durfde de bemanning er niet aan wagen om te land6n op de glibberige pier. Ailer oogen bleven op het wiak gevestigd. Men zag handbeweging, zelfs zag men er een op de verschansing klimmen om zichtelaien zukkeo langs een touw, dat langs don romp hing. Doch hy keerde weer terug. En altyd raasde de storm en deed onze boot zwaar stampen en slingoren een 25 meter van hot wiak at, by de reddingsboot en de ontzettende branding. De Prins bleef vuortdurond op de biug en volgde met de grootste belangstelling den toestand Doch nog steeds dobberde de reddingsboot met de kleine jol en gierde en helde onze loodsboot, welke nu en dan watermassa's overkieog, die opstoven tot aan de brug. Juist stond de Prins met den kapitein te spreken, toen vier loodsleerlingen, behoorende tot de equi| age van onze boot, met bruine zwemvesten om en de zwaie laarzen aan, gereed gingen slaan by de boot en «en hunner naar den kapiisin ging, de brug op, en allo decorum vei getande, riep: „Kapitein, dat kunnen we niet langer aan zien; onze jongens zyn niet te houden Als de reddingsboot het niet doet, dan doen wy het. Geef je permissie, kapitein?" Maar de kupitoin, of loodschipper genoemd, dacht even na en zei: „Neen jongen», wacht nog even". Want hy zag nu de mannen der reddingboot, aangespoord door onze gereed staande bemanning, uok snellen naar de jol en wilde de reddingsboot de eer laten. Vier man gaan in de jol en me», angstige spanning wordt de poging gadeg.-siagen om Ue pier te bereikon er er een man op af te zetten. Nu eena zit de kleine jol hoog boven op een golf, dan weer gaat ze pyisnel de diepte in. Eindeiyk komt ze dicht by en denkt men den man op de voo: plecht den sprong te zien. wagen, doch met een vaart vsordt ze weer meteis ver teruggeslagen en begint het getob en gezwoeg opnieuw. Uit verruimdo borst klinkt oen krachtig hoeral als de eerste man uit do reddingsboot op de pier springt, maar hy moet vooiloopig biyvon staan by het yzereu torentje, want de golven rollen nog woest over de pier en om te komen by het wrak mo»t hy een grooieu alstand doonoopen. Hy wacht het oogenblik al dat do zee even terug wykt en loopt met groote vaart de pier af lot by den vuui toren en kiemt zich vast aan den vuurtoren, waar vlakby het wrak ligt. Nu zyn onze mannen niot meer te houden. „Schipper laat ons gaan, want hy kan alleen toch rneis uitlichten 1 En do verstandige schipper dacht zeker: Nu is aan de eer voldaan en gaf zyn toe stemming. Ze wilden allemaal wel, maar er mochten er maar zus en men was nayverig op elkaar wie wel mocht en wie niet. Harteiyko verheugenis, toen we onze man nen op de pier zagen landen en loopsn naar het wrak. Dit lag geheel opzyde, nu en dan hief een golf het even op en deed het stooten op de pier. Nu tellon wy er al negen, waaronder drie vrouwen, die op allerlei wijze teekena geven. Langs de lyn ter zydo van het schip en vastgemaakt by den vuurtoren, zullen ze moe ten afgleden, Komen dan in bet water terecht, waaruit zo geholpen worden door de redders die hen langs de pier moeien voeren tot aan do ijzeren stellingen, waartegenover de jol ligt te dansen op de golven Daar komt do eerste 1 Langzaam gaat hy de reeling op en met angst worden zyn bewegin gen govolgd. Nu hoelt hy do lyn te pakken Zal hy niet te uitgeput zyn om die tot het einde too vast te houden? De spanning vermindert, nu wy hem lang zaam zien gaan zakken en bemerken kunnen dat het een bevaren man ia. Goddank I ontnapt aan aller borst, als by op de pior staat en met ondersteuning naar het torenije wordt gebracht. Hier wordt hem een lyn om het lichaam gebonden, hy wordt in zee geworpen en de wakkere bemanning trekt hem door de zee tot in de boot, waar hy met gejuleh wordt ont vangen. Hy wordt dadeiyk aan boord der reddings boot gebracht. Onze kapitein had zyn manschappon in last gegeven om de geredden by ons te brengen ln de loodsbuot, doch toon onze boot terug korat, brengt zy de tyding moo: Doroddlngs- boot wil ze met afstaan. En het was zooveel beter ze op de loods- boot te hebben; waar de inrichting onmidde- lyke verpleging toeliet, terwijl dat op de red dingsboot niet mogtiyk was. Er waren er nu al meer gered, ook vrouwen, dio gebracht waren in de reddingeboot Intes- scheri begon hot hevig te sneeuwen; zwarte wolken pakten zich samen en de zee werd nog woester. Geen oog bad de Prins van het reddings werk af en nu vroeg Z K. H. waarom die mensclien hier niet worden gebracht, waar ze toch veel beter konden worden verpleegd. En wy allen hoopten er op, doch ze kwamen niet. „Uit naam van den Prins", zoo kreeg de nu weer vertrekkende boot van den adjudant de boodscnap mede, „moeten de geredden hier aan boord dadolUk worden verpleegd." En met die boodschap gingen ze uit, verder het reddingswerk vervolgende. Intu88ctien had zich ook een jol mot parti culate vletters begeven in de branding om de behulpzame band te bieden, bemand met M. Spoiling, 0. Sperling, L. Sperling uit Dord recht en G. Moerkerk van Ouddorp. Thans zyn er 10 gered en de elfde is een vrouw, die zich laat afzakken met het touw; maar even is ze gegaan, of ze duift niet verder. De voet ecbyni een steunpunt te heb ben gevonden, want ze biyii zitten op dezellde boogie. Teiugkeeien is oniiiogeiyk en beuoden baar de biuisende ze» en de steunen glooiing. Zeker 12 M. hoog biyft ze zitten en gaat maar niet vei der. De zee wordt holler on holler; de lucht wordt pikzwart on zware sneeuwbuien slaan de oogen blind. Hoewel wo vlak by het wrak zyn, kunnen we neg niet zien, of de vrouw nog daar hangt. lutu8Hclien ry8t do vloed en moeten onze mannen ou dio der reddingeboot weg vaa de pier, willen ze er niet worden afgeslagen, en te midden der sneeuwjacht en de kokende zee keeren de booten teiug, achter zich latende het wrak, waaraan in doudaangst geklemd blijft een vrouw En telkons vraagt de Prins aan zyn omge ving, of de vrouw nog te zien is; en de kyker wordt gericht en de vrouw hangt be wegingloos op dezelfde hoogte. „Maar die vrouw moet gored worden" zegt de Pnn», en moedigt do mannen aan. Nog lang hangt ze daar; want het is te gevaariyk om terug to gaan, de schipper durft er zyn mannen niet aan wagon. En weer klinkt het uil den mond van den Pi ins: „Hier moet gehandeld wordon, kom kapitein, die vrouw moet gered". Een kreet van ontzetting gaat op by ons allen; de viouw heelt het touw losgelaten en valt naar beneden. „O God, die is verloren", zoo jammert een ieder. Maar, wonder boven wonder, daar by den vuuitoren zien wy iets bewegen en tn den zeekyker zien wy dat bet do vrouw ls „Vrijwilligers voor de boot 1" roept de schip per en dadeiyk komen weer vier anderen zich aanmelden ter vorvanging van d» afgetobden. Trqts het groote gevaar, gaat de boot weer uit en waagt er zich een op de pier om de vrouw te gaan halen. Een tyn woiJtomhaar middel bevestigd en zo wordt door ao zee weer heengetrokken naar de boot. De eerste geredde is lntusschen by ons aangekomen; bet is een jongen van een jaar of 18, Engelsch sprekend met een Fransch acceot, meer dood dan levend, bevend van het hoofd tot de voeten en staroogend van angst. We dragen hem naar beneden en kleeden hem geheel uit, wry ven hem dioog met een badhanddoek, geven hem een slokje cognac te drinken, en hooren van hem, dat ze 66 uren zonder eten en drinken zyn geweest, dat er 14 levenden aan boord zyn en nog 8 jyken, vermoedeiyk wel 9, want van de drie vrouwen die overgebleven zyu, is er een zwaar gewond en vermoedeiyk overleden. En daar komt do tweede. Een flinke man, Duitscher, zwak en ellendig vau doorgestanen angst, maar nadat hy geheel ontkleed is, en in deken» gewikkeld, met oogen waaruit de dankbaarheid van de redding ons tegenblonk. Telkens komt de Prins buneden en spreekt deelnemende woorden tot de geredden, die over gelukkig *yn voor dezo buitengewone belang» stelling. En ln die nauwe kajuit met de ongelukkigen, met half of heel vei kleumde ledematen, met handen doorweekt en uitgebeten als een spons, met voeten zoo gevoelloos dat we uren zitten te wry ven, in dit tooneel van menscheiyke ellende staat telkens de fiere figuur van Prins Hendrik, dan dezen dan genen toesprekend, zich met belangstelling informeerend omtrent by- zonderbeden, dankbaar nagestaard door de van vermoeienis nog hal/gealoten oogen. De wind is noordelyker geworden en hoewel volgens mededeeling van den loods de baro meter rijzende is, houdt de sneeuwjacht aan, beuken de golven het wrak en schuimen over de pier. Een R-K. geeslelyke ls ook aan boord en heeft ter beschutting een dikken pijjekker aan van een der bemanning. Ik had hem in die ruige plunje met herkend en toen ik hem even vreemd aankeek, zei hy ooiyk: „Dat is niet myn gewone kleedy, maar dio kou was met meer uit te houden", en vol yver ging hy weer naar beneden, hulp brengend waar die noodig was, een opgeruimd en vrlendeiyk woord 8[ rokend tot alien, die hy helpen ging. De Prins stond nu op de brug, ernstig en voortdurend het oog gevestigd op het wiak- hout,daar waren nog twee levenden op, een moteje en »en oudere vrouw. Do pier was verlaten door de redde: s en de red dingsboot zette koers naar onze boot om de overige geredden die daar nog aan boord wa ren by ons over te brengen Hoor I Hooi 1 dat noodgeschrei, die angst kreten en de Prins verbleekt en vestigt star <>en blik op bet wrak. En met een van deernis getui gende stem en dringend vraagt de Prins of de schipper of de lood» nu niets weten om ze te redden, en verpletterend klinkt het ant woord: Komrikiyko Hoogheid, wanneer ik daar mUn jongens heen zend, dan wordt het aantal slachtoffeis nog grooter." De Prins ziet dat ook wel in, en zwygt. Er is than8 stilte op de brug; tusschen het loeien van den wind hoort men het vrouwen- geschrei, hurtverscheuiende noodkreten van de schepsels, die daar hulpeloos achteibjyven. We maken toobereidseion om terug te gaan. „Llcbt je anker", klinkt het commando van den schipper. En aldoor dat noodgeschrei, de angstkreten die door de lucht gieren, het handengewnng der hulpeloozen, nog even to zien in de val lende duisteini8. Ik si a nu op de brug, naast den Prins, die In zichzelf gekeerd de koude tr otseei i, maar als de noodkieten nog dringender zyn, zie ik zyn oogen vochtig worden „Dat kan ik niet langer aanhooren", komt diepgevoeld uit 's Prinsen mond, en ziende dat ook ik diep ontroerd ten: „U moet ook binnengaan". En langzaam gaat Z. H. naar boneden, waar do adjudant Baron Van Heemstra en baron Van Fallandt met grooto toewydn g by de schipbreukelingen allerlei diensten bewyzen. Dezen kumon langzaam by en geraken op hun gomak. Do geeslelyke spioekt hun moed ln en op zyn vraag aan deu eersten geiedde, klinkt vrooiyk hot antwoord: 0Qa va bien, monsieur l'abbó, 5a va bien." „Halfwerk vooruit," gaat de loodsboot den Waterweg in, do viouwen op het wrak ln de diepste wanhoop achterlatende Eeu witte streep schuim teekeut don weg, dien de boot neemt en verder verwydeit van de plek des jarnmern, waarvan liet noodgeschrei alleon nog wordt vernomen door de stormmeeuwen, die vliegend op den wind zich helderwit afteekenen togen do zwarte sueouwlucut. Als de boot aan den steiger komt, staan honderdon haar op te wachten. Op het dek staan geschaard de mannen dor loodsboot, dio zich zoo heldhaftig gedroegen, en de Prins noemt vriendeiyk afscheid, den kapitein on den loodsen wordt de band gedrukt en als de Piius zich tot my wendt, klinkt het ernsiig on oprecht: „Hopen wy in het verdere leven voor zulke emotievolle dagen te biyvon gespaard." En stevig is do handdruk, waarmado dit vergezeld gaat. Als de Prins het schip ver laat, gaat eeu groot, warm gejuich op van de menscheu aan den wal, een hoera, zoo veelzeggend in haar spontaniteit, het bewy» leverend hoe hoog dezo zellopoflorende deel neming van den Punt hier wordt gewaardeerd. En thans komen de geredden aan wal. Angstig hadden de arme stakkers al die uren op elkander gedrongen op het wrak ge staan, teneinde eikuar met hun lichaams warmte nog zooveel mogeiyk goed te doen et» het is by na onbegiypeiyk maar waar we vernamen het uit do beste bron, van de doktoren zelf ze hadden elkaar daarby zeifs bezeord en verwond. Ze waren gaan zitten op eikaars beenendie reeds totaal gevoel loos waren en den nadeeligen druk niet meer waarnamen. En ul dien tyd hadden zs geen bete broods, geen spoog drinken gehad Een mensch ls toch een wezen, dat veel, ontzagiyk veel kan doorstaan I Een jeugdig Engelschman werd aan land gebracht met zulk een zwakken pols, dat men zich er over verontrustte. Men gaf hem volop warme koffie met cognacdoch dat scheen zeJfa zoo goed als niets uit te werken. In dat uiterste geval heelt een der doktoren hem een onderhuidsche kamfer-inspuitlng ge daan. Eerst was hy er een beetje bang voor. Maar wat vond de stumperd, wiens beenen eu armen reeds zoo blauw zagen als het vleesch van iemand, door zekere vergiften gestorven, de uitwerking dier Injectie heerlyk. De bedden ln hotel „Amerika" waren reeds voor de aankomst der geredden heerlyk verwarmd met een onnoemeiyk aanlai Hulst kamp kruikje?, thans echter gevuld met een onschuldig, neen, een weldadig warm water. Men diende slechts op te passen dat de lieden de gevoellooze leden niet brandden. Wat dankten de ongelukkigen met een treffende hartoiykheid verpleegsters en dok toren 1 Wat een genot straalde er uit hun matte oogen toen ze de weelde smaakten in bed te stappen. Wy overdryven niets, ntets hoegenaamd, als we verklaren, dat ze met een waren wellust onder de wol kropen en zich als 't ware schurkten van welbeha gen aan hot verwarmde bed. Geen pen is vermoedeiyk in staat dat onvergetelijk too- neel ln naar waarheid voldoend schrille kleuren te conterfeilen. Langzaam gaat men ze na aan het eten brengen. Summigen mochten reeds een licht soepje gemeten. Het zal voor do rampzali gen een huerlyke nacht zjjn. Ook onzerzfjds oen haiteiybfwelgemeend: „wol te rusten". (Zie vervolg in het lste Blad). ALKEMADE. Ue buren: Gerarous Adrian us, Z. van A Al van Zoeu en M. van Eeuw uk. Ulasiua Eva Johanna, D. vuu J. J. de tiuniog en O. van dar Zwei. Overleden: Maria Öellekom, echtg. van M. Molenkamp, 70 1. Petiunella Sliijk, eoktg. ran M v. Kins, 60 j. Jao. liibot, ecütg. van H. Lag as, 79 Jac. Los, ougeh., ZU j. G. li. Zoet 3 ra. Th. P. l'Ami ra. LlooE. Getrouwd: J. Beukers en G. K. d» Jong. Bevallen: J. van der Veld geb. Verdegnal D. A vau Velzen geb. Baudeia u Overleden: O. vun Giubovon 18 j. H. H. Enting Z j. LElDEKDUliP. Geboren: Pieter, Z. van 0. Hoogebuom en E. Vuizrjde. Pietor, Z. van J. Nievu~rl eu J. Guideuiond. WAitAlONu. Go boren: Jobanaa Maria, D. vau 11. J. Buiend» eu Al. ^.ouneve.d. NuuKD w UK. Geboren. Petrus Caspar Juhanuue, Z. van J. Busscuur on A- de Groot. Duid, D. van J. vau Bee>*u eu VV. v. Vliet. NicoIuhs Jukuujjos, 6. v.u VY. Labpura eu A juk. Louiitje, D. vau VV. v. d. Niet en M. (iuyt. Hendrik, Z. vau \V. V.nkouU. Waimen- hovcn. Overleden: Aiie van Duyu 14 m. Cor nells Beent,en, Cd j., wed. v.>n Juüolqu Benuiug. V Oc/llTlUU i'. Geboren: iheu-Oia Alana, D. vau Pretor BerOée eu CJiiua i.oinuu. Pelrue .VIictiel, L. vuu Loineila vau Duur eu Juuauna Airda cam. Overledon: Hermanns Spierenburg 13 m, Auu.r Kurukaas |tL nd j. Jaarwedden vuu burgemeesters, se- cretarisseu eu oiuvuug<ea*s in zuid- AioiiauU. Op eeD adres van de afdeeiing de Hoek- sche Waard en IJselmonde, om aerziening der jaarwedden van burgemeesters, secre tin lissen en ontvangers, hebben Gedepu teerde citaten van Zuidholland geantwoord, dat bij het herzien der aigemeene regeling en het dientengevolge opleggen van meer dere uitgaven aan de gemeenten, de on gunstige liuancieele oinstanuigix- waar in vele gemeeutcD verkecien, niet mogen worden voorbijgezien. Voorloopig achten zij dan ook het betrach ten van geleidelijkheid bij de jaarwedden- verhooging gelukt Gedeputeerde Staten deelen evenwel mede, dat zich waarschijnlijk de gelegenheid tot een ingrijpende her ziening zal voordoen, wanneer de in voor bereiding zijnde wettelijke maatregelen tot verbetering van den fmuncieeien toestand der gemeenten zullen zijn tot stand geko- 1) I, „Help, helpl" klank heb in een door dringenden kreet van do bovenverdiepin gen over de trappen van hot stille huis. Juist beldo do brievenbesteller aafn do deur van een woning ,,Help, help 1" klonk het nog eens. Een paar minuten later stormden de brievenbesteller, het dienstmeisje, dat een Hamburger mutsje op het hoofd droeg, eu eeu jonge zoon van den lieer beneden, ver schrikt en in grooto haast in de richting, waaruit do kreet kwam. Ook andere deu ren wérdon geopend en in ccn oogenblik ■was het een heelc zwerm dio kwam aanloo- pcn. „Het is bij den majoor I" riep de brie ven beste lier. Ja, het was bij den majoor I De majoor von Lamm hij was buiten dionst woonde op dc derde verdieping. Majoor von Lamm was vrijgezel. Hij woon do geheel alleen Slechts een oude huishoudster en een nicht, dio sedert eeni- gen tijd bij hem logeerde, deolden de wo ning met hem. Toen do scliaro boven gekomen was, «tond de juffrouw, do nicht van den ma joor met een doodBbleok gezicht vóór de deur der woning. Ook do portier, dio boneden in zijn kel der benevens zijn huiselijk ambt, het am bacht van schoenmaker uitoefende^ had zieb bij de overigen gevoegd, en omdat hij een resoluut mensch was, die met eerst veel vroeg, waar gehandeld moest wor den, wachtte hij een opheldering van de juffrouw, die van schrik bijna verstijfd was, niet af, maar liep do woning binnen. Daar vond hij een deur geopend, die naar do eotza&l leidde. In de heldere morgenzon, die haar bree ds stralen goot door de beide groote ra men, zag hij op den vloer naaat de tafel, die reeds voor het diner gedekt was, eeu mcnschelijk Lichaam liggen. Het was dat van oeai in deftig zwart gekleed© dame. Het lichaam kromp nog eens ineentoen lag het stil. Met het guzicht lag het naar het raam gewend. Eerst nu do man zieb over do op den grond liggende héénboog, kon hij het gezicht herkennen. Er bewoog zich niets meer in, hot was blauwachtig opgezwollen en de tanden wa- ron met zulk een kracht in de benedenlip geperst, dat er eenige donkero droppels bloed voor den dag kwamen. Dé dame kon vijftig jaar zijn geweest. ,,Zij is dood!" riep de juffrouw. In de aigemeene opwinding wa6 de por tier weer de eerste, dio het juiste woord sprak. Hij boval een dor dienstmeisjes een dok tor te halon. Intusschen liep do juffrouw handenwrin gend to jammeren. Het bleek thans, dat zij mét do vreemde dam© in de woning geheel alleen wjae ge weest. Noch do majoor, noch juffrouw Knausohke, de huishoudster, waren aanwe zig geweest. De majoor maakte om dezen tijd, zooals het steeds zijn gewoonte was, zijn morgenwandeling en juffrouw Knausohke placht op dit uur zich niet do promptheid, welke in do huishouding van den majoor wet was, eiken dag naar eon aan het andere einde van de stad g degen zuivelinriehting te begeven en daar vor- ache boter te halon. Versche boter was een der vrijgezéllen- pa8sies van den majoor. Juffrouw von Lamm was een tengere, slanke versohyning. Zij was zeker niet veel ouder dan twintig jaar Zij had blond baar en donkerblauwe oogen. Al de bewo ners hadden, toen men haar eenige weken gelodon voor de eerste maal op do trap ontmoette, in haar stil, zacht én ala door geheim verdriet verteerd gezicht behagen gevonden. Nu lag er radeloosheid en angst op dat gelaat. En zij zag naai do deur of er niet spoedig hulp zou komen. Eindelijk hoorde men beneden snel de huispoort openen en werden stappen hoor baar. Het waa de jotage doktér uit hot naburige huis, dio nu binnentrad Hij knielde dadelijk bij het lichaam ne der, beschouwde het gezicht, trok over de reeds gebroken oogen de leden, knipte niet. een schaar de japon en hét korset stuk, legde het oor op de borst en zeide toen: „Hier is niet meer te helpen. Zij is dood „Dood 1" herhaalde juffrouw von Lamm met ontzetting. De dokter beschouwde nog eens bet ge zicht, trok dc kaken van elkaar, rook naar iets en toen wendde hij zich tot do nru- Btandérs: „Ik heb de juffrouw t© spro ken," zeide hij; „niemand anders ia hier noodig." Dr. Nontwig was met do huishouding van don majoor niet onbekend. De majoor had hem onlangs wegens een influenza-aanval laten roepen, en ook dc juffrouw was hem van toen af bekend. Hij zag, dat hij al leen door nieuwsgierigen omringd was, wien het gebeurde verder mots aanging. Maar eerst toon ook de portier verklaarde dat nu memand van hen hior iets meer to maken had, ging de schare tegenstrevend heen en do doktor was met dé juffrouw aUeen. „Mijnheer uw oom en juffrouw Knausch- ko zijn niet thuis?" vroeg hij. ,,Neen", antwoordde zy. „Het is myn plicht, juffrouw, or voor te zorgen, dat de politie dadelijk met het voorval in kennis wordt gesteld 1" „De politie?" „Ja, de politie. Ik mag mij nie^ veroor loven vragen tot u te richten, juffrouw. Maar dit staat vast: deze dame is niét een natuurlijken dood gestorven, maar is ge storven door vergif." „Door vergif „Door vergif," herhaalde de doktor. Juffrouw von Lamm stond versteend van schrik. Dr. Nontwig wist niet, hoe hij 2ich houden zou. Ofschoon hij nog jong was, had hij toch zijn onveranderlijke principes en tot deze behoorde het °°k zich om de vele dingen, waarvan hij in zijn beroep getuige was, slechts in zoover te bekom meren, als zij onmiddellijk met zijn werk zaamheden in verband stondeD. In dat geval had hij slechts een vergiftiging, misschien een zelfmoord te constatceren. In hoeverre de verrassing te verklaren was, welke juffrouw von Lamm bij deze mededeeling deed blijken, ofschoon zij toch als dc eenige persoon, dio tegenwoordig goweost was, daarin ingewijd moost zijn, dat ging hom niet aan. Hij wist niet, of hij, totdat er iemand kw am, zou bly ven en d© juffrouw gezelschap houden dan wel of hij gaan zou om cl© politio zoo mogelijk persoonlijk dadelyk in te lichten. „Vergif 1 Dat is onmogelijk 1" riep nu, juffrouw von Lamirn Dr. Nentwig trok de schouders op. „Misschien weet u, juffrouw, of de darao onmiddellijk, voordat zy nederviel iets gegeten of gedronken hoeft?" Bij deze vraag behoefde de juffrouw niet lang na te denken. Op de gedekte tafel «stond een gésiepen karaf, gedeeltelijk mot rooden wjjd gov aid. Naast de karaf stond een glas, up den bo dem waarvan nog de rost van een vloeistof van dezelfde kleur te bespeuren was. Juf frouw von Larara bad dit g'as zelf m«t wijn uit dc karaf gevuld en Jo nu doode dame had dien opgedronken Dadelijk daarop, nadat zij het glas we dor op ta^el gezet had, werd zij onwel, zij dei op den grond, juffrouw von Lamm had nog <ooveel tijd gevonden om hulp té roepen, t /en was de catastrophe ingetreden. Dat 'les ver telde zij in vliegende haast aan den dokter. „Dan is het dus de wijn, waarin zich bet. vergif bevonden heeft," zeide de doktor beslist. „Maar dat ban niot zijn, dat kao nipt- Ik heb don wijn zelf uit den kelder ge haald; hij ligt in den keider in een vat, en ik hob hem zelf afgetapt. Oom drinkt elkon dag van dion wijn en tij heeft ©e nooit iets van geweten." (Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 20