Le Scheepsramp aan den Hoek
van holland.
Burgerlijke Stand.
FEUILLETON.
Onschuldig veroordeeld.
De schipbreuk van de Harwichboot, een
ecliüüpaiauip, zuoals aan onze kust er nog
goon ainler te voimol mn viel, heelt de be
langstelling in zoo wUdon kling getrokken,
de deelneming in hel ongeluk is zoo algo-
uieun ook in onze stad, dat wy meenden
peisoonlyk ons op de hoogte te moeten
eleilou en onze poisooniyke indrukken onzen
lozere mede te deelen.
Toen giatermoigon door de ktykere, die
van velschillende zyden up het wiak werden
gericht, was wuai genomen dat er zich nog
.evenden op het vaaituig bevonden men
bad er zelfs éów uiwi een zakdoek zien wui-
ven loen was er maar een alles over-
heer8chende gedachte: „boe zullen deze ge
rei weiden?"
Na at de telegraaf dit groote nieuws naar
alle deelen des lands had geürachi, klom nog
de belangstelling, die leeds was aangowak
kerd door de wetenschap dal ook ZK. H
Prins Hendrik een bezoek aan den „Hoek"
zou bi ongen.
Het was dan ook verbazingwekkend hoe
veel monscheii ondanks het gure weder gis
tbreu naar net teriein der 1 amp zich begaven.
Van de vele extra treinen die van uit Öchie-
daui arriveerden stonden zelfs de goederen
wagens vul.
En ondanks ds gierende Noordwestenwind,
Jie niet alleen de golven boog opkuilde, maar
ook nu en dan de sneeuwvlagen enydend ln
het aangezicht sloeg, gingen duizenden en
nug eens duizenden de pier uit hel strand
al, om zoo mugeiyk het reddingswerk te zien.
Het zal mot velen zyn gelukt. Het wrak,
ja, dat zag men; de redding- en loodsboot,
waarop ook de Prins bad plaats genomen, kon
men uit de verte waarnemenallerlei gesprek
ken waaronder du allerzonderlingste kon men
vei nemen. Van enkele ongevallen wp zagen
nog een vrouw Btruikelen en wegdragen, die
een been had gebroken, maar van de eigen
lyke redding bet hoofdmoment van den dag
van gisleien, Vermocht niemand met het bloote
oog iets waar te nemen.
Met vele andere reporters, binnen- on bul
tenlaudsclie, begaven we ons ln bet kantoor
van do firma Dirkzwager uit Maassluis, waar
iemand met een groolen kijker de beweging
der redders gadesloeg en zeer welwillend daar
van lapport deed. Al en toe epoedoen we ons
naar liet nabijgelegen telegi aal kantoor, om ter
wille van de lezers hetgeen we vernamen te
se nen. Men was daar echter zoo overstelpt
inet telegrammen, er was zulk een achter
stand, dat men van geluk mocht spieken
wanneer één uur na de aanbieding oen tele
gram werd verzonden.
Zoo nu en dan, wanneer iets treffends viel
waar te nemen, mochten ook wy eens door
den kyker zien, wat onze spanning nog ver
hoogde. Jammer echter meer nog voor de
geredden en de redders wellicht, dan voor
ons dat er luseotien dito en vyt uur een
paar geweldigo sneeuwbuien woedden, die
bot totaal onmogelijk maakten de bewegingen
op de reddinguvaarluigen by de pier en bot
wiak waar te nemen
„De Nieuwe Courant" geeft daarvan do vol
gende beschrijving:
De reddingsbout zou nog een poging doen
om éóii uur en toen elkeen verwachtte dat
do Prins wuer zou vertrekken, vernam ik, dat
Z. K. H. de pogingen der loldmgsbout van
naby wilde gadeslaan en om één uur met
de loodsboot, kapitein Berkhout, zou vertrek
ken, trots dreigende zee en feilen wind.
Een verzoek om de leis mede te maken
werd goedgunstig toegestaan, en zoo scheepte
de Prms en gevolg met schryver dezes zich
ln, waai by nog behalve de gewone equipage
do loods Van Neuren was, alsmede de com-
missana der loodsen en nog eenige aau het
)uod8wezen verhouden personen.
De zee stond hol, toen wy by het wrak
kwamen en de reddingsboot met de kleine
jol achter zich lag te slingeren en stampen,
doch wei kloon moest biyvon wegens de zware
golven, die over de pier sloegen on de zee
bedekten met lillend schuim.
Duideiyk waren de figuien te onderscheiden
en waar men gisteren sprak van vier over
bly venden, daar tolde men or nu meer, ja men
gelooide ook vrouwen te zien.
Maar de zee sloeg met razend geweld over
de pier en men durfde de bemanning er niet
aan wagen om te land6n op de glibberige pier.
Ailer oogen bleven op het wiak gevestigd.
Men zag handbeweging, zelfs zag men er een
op de verschansing klimmen om zichtelaien
zukkeo langs een touw, dat langs don romp
hing. Doch hy keerde weer terug.
En altyd raasde de storm en deed onze
boot zwaar stampen en slingoren een 25 meter
van hot wiak at, by de reddingsboot en de
ontzettende branding.
De Prins bleef vuortdurond op de biug en
volgde met de grootste belangstelling den
toestand
Doch nog steeds dobberde de reddingsboot
met de kleine jol en gierde en helde onze
loodsboot, welke nu en dan watermassa's
overkieog, die opstoven tot aan de brug.
Juist stond de Prins met den kapitein te
spreken, toen vier loodsleerlingen, behoorende
tot de equi| age van onze boot, met bruine
zwemvesten om en de zwaie laarzen aan,
gereed gingen slaan by de boot en «en hunner
naar den kapiisin ging, de brug op, en allo
decorum vei getande, riep:
„Kapitein, dat kunnen we niet langer aan
zien; onze jongens zyn niet te houden Als
de reddingsboot het niet doet, dan doen wy
het. Geef je permissie, kapitein?"
Maar de kupitoin, of loodschipper genoemd,
dacht even na en zei: „Neen jongen», wacht
nog even". Want hy zag nu de mannen der
reddingboot, aangespoord door onze gereed
staande bemanning, uok snellen naar de jol
en wilde de reddingsboot de eer laten.
Vier man gaan in de jol en me», angstige
spanning wordt de poging gadeg.-siagen om
Ue pier te bereikon er er een man op af te
zetten.
Nu eena zit de kleine jol hoog boven op
een golf, dan weer gaat ze pyisnel de diepte
in. Eindeiyk komt ze dicht by en denkt men
den man op de voo: plecht den sprong te zien.
wagen, doch met een vaart vsordt ze weer
meteis ver teruggeslagen en begint het getob
en gezwoeg opnieuw.
Uit verruimdo borst klinkt oen krachtig
hoeral als de eerste man uit do reddingsboot
op de pier springt, maar hy moet vooiloopig
biyvon staan by het yzereu torentje, want de
golven rollen nog woest over de pier en om
te komen by het wrak mo»t hy een grooieu
alstand doonoopen. Hy wacht het oogenblik
al dat do zee even terug wykt en loopt met
groote vaart de pier af lot by den vuui toren
en kiemt zich vast aan den vuurtoren, waar
vlakby het wrak ligt.
Nu zyn onze mannen niot meer te houden.
„Schipper laat ons gaan, want hy kan alleen
toch rneis uitlichten 1
En do verstandige schipper dacht zeker:
Nu is aan de eer voldaan en gaf zyn toe
stemming. Ze wilden allemaal wel, maar er
mochten er maar zus en men was nayverig
op elkaar wie wel mocht en wie niet.
Harteiyko verheugenis, toen we onze man
nen op de pier zagen landen en loopsn naar
het wrak.
Dit lag geheel opzyde, nu en dan hief een
golf het even op en deed het stooten op de
pier.
Nu tellon wy er al negen, waaronder drie
vrouwen, die op allerlei wijze teekena geven.
Langs de lyn ter zydo van het schip en
vastgemaakt by den vuurtoren, zullen ze moe
ten afgleden, Komen dan in bet water terecht,
waaruit zo geholpen worden door de redders
die hen langs de pier moeien voeren tot aan
do ijzeren stellingen, waartegenover de jol ligt
te dansen op de golven
Daar komt do eerste 1 Langzaam gaat hy de
reeling op en met angst worden zyn bewegin
gen govolgd.
Nu hoelt hy do lyn te pakken Zal hy niet
te uitgeput zyn om die tot het einde too vast
te houden?
De spanning vermindert, nu wy hem lang
zaam zien gaan zakken en bemerken kunnen
dat het een bevaren man ia.
Goddank I ontnapt aan aller borst, als by
op de pior staat en met ondersteuning naar
het torenije wordt gebracht.
Hier wordt hem een lyn om het lichaam
gebonden, hy wordt in zee geworpen en de
wakkere bemanning trekt hem door de zee tot
in de boot, waar hy met gejuleh wordt ont
vangen.
Hy wordt dadeiyk aan boord der reddings
boot gebracht.
Onze kapitein had zyn manschappon in last
gegeven om de geredden by ons te brengen
ln de loodsbuot, doch toon onze boot terug
korat, brengt zy de tyding moo: Doroddlngs-
boot wil ze met afstaan.
En het was zooveel beter ze op de loods-
boot te hebben; waar de inrichting onmidde-
lyke verpleging toeliet, terwijl dat op de red
dingsboot niet mogtiyk was.
Er waren er nu al meer gered, ook vrouwen,
dio gebracht waren in de reddingeboot Intes-
scheri begon hot hevig te sneeuwen; zwarte
wolken pakten zich samen en de zee werd
nog woester.
Geen oog bad de Prins van het reddings
werk af en nu vroeg Z K. H. waarom die
mensclien hier niet worden gebracht, waar ze
toch veel beter konden worden verpleegd.
En wy allen hoopten er op, doch ze kwamen
niet.
„Uit naam van den Prins", zoo kreeg de nu
weer vertrekkende boot van den adjudant de
boodscnap mede, „moeten de geredden hier
aan boord dadolUk worden verpleegd."
En met die boodschap gingen ze uit, verder
het reddingswerk vervolgende.
Intu88ctien had zich ook een jol mot parti
culate vletters begeven in de branding om de
behulpzame band te bieden, bemand met M.
Spoiling, 0. Sperling, L. Sperling uit Dord
recht en G. Moerkerk van Ouddorp.
Thans zyn er 10 gered en de elfde is een
vrouw, die zich laat afzakken met het touw;
maar even is ze gegaan, of ze duift niet
verder. De voet ecbyni een steunpunt te heb
ben gevonden, want ze biyii zitten op dezellde
boogie. Teiugkeeien is oniiiogeiyk en beuoden
baar de biuisende ze» en de steunen glooiing.
Zeker 12 M. hoog biyft ze zitten en gaat maar
niet vei der.
De zee wordt holler on holler; de lucht
wordt pikzwart on zware sneeuwbuien slaan
de oogen blind. Hoewel wo vlak by het wrak
zyn, kunnen we neg niet zien, of de vrouw nog
daar hangt.
lutu8Hclien ry8t do vloed en moeten onze
mannen ou dio der reddingeboot weg vaa de
pier, willen ze er niet worden afgeslagen, en
te midden der sneeuwjacht en de kokende
zee keeren de booten teiug, achter zich latende
het wrak, waaraan in doudaangst geklemd
blijft een vrouw
En telkons vraagt de Prins aan zyn omge
ving, of de vrouw nog te zien is; en de
kyker wordt gericht en de vrouw hangt be
wegingloos op dezelfde hoogte.
„Maar die vrouw moet gored worden" zegt
de Pnn», en moedigt do mannen aan.
Nog lang hangt ze daar; want het is te
gevaariyk om terug to gaan, de schipper durft
er zyn mannen niet aan wagon.
En weer klinkt het uil den mond van den
Pi ins: „Hier moet gehandeld wordon, kom
kapitein, die vrouw moet gered".
Een kreet van ontzetting gaat op by ons
allen; de viouw heelt het touw losgelaten en
valt naar beneden.
„O God, die is verloren", zoo jammert een
ieder.
Maar, wonder boven wonder, daar by den
vuuitoren zien wy iets bewegen en tn den
zeekyker zien wy dat bet do vrouw ls
„Vrijwilligers voor de boot 1" roept de schip
per en dadeiyk komen weer vier anderen zich
aanmelden ter vorvanging van d» afgetobden.
Trqts het groote gevaar, gaat de boot weer
uit en waagt er zich een op de pier om de
vrouw te gaan halen. Een tyn woiJtomhaar
middel bevestigd en zo wordt door ao zee
weer heengetrokken naar de boot.
De eerste geredde is lntusschen by ons
aangekomen; bet is een jongen van een jaar
of 18, Engelsch sprekend met een Fransch
acceot, meer dood dan levend, bevend van
het hoofd tot de voeten en staroogend van
angst.
We dragen hem naar beneden en kleeden
hem geheel uit, wry ven hem dioog met een
badhanddoek, geven hem een slokje cognac
te drinken, en hooren van hem, dat ze 66
uren zonder eten en drinken zyn geweest,
dat er 14 levenden aan boord zyn en nog 8
jyken, vermoedeiyk wel 9, want van de drie
vrouwen die overgebleven zyu, is er een zwaar
gewond en vermoedeiyk overleden.
En daar komt do tweede. Een flinke man,
Duitscher, zwak en ellendig vau doorgestanen
angst, maar nadat hy geheel ontkleed is, en
in deken» gewikkeld, met oogen waaruit de
dankbaarheid van de redding ons tegenblonk.
Telkens komt de Prins buneden en spreekt
deelnemende woorden tot de geredden, die over
gelukkig *yn voor dezo buitengewone belang»
stelling.
En ln die nauwe kajuit met de ongelukkigen,
met half of heel vei kleumde ledematen, met
handen doorweekt en uitgebeten als een spons,
met voeten zoo gevoelloos dat we uren zitten
te wry ven, in dit tooneel van menscheiyke
ellende staat telkens de fiere figuur van Prins
Hendrik, dan dezen dan genen toesprekend, zich
met belangstelling informeerend omtrent by-
zonderbeden, dankbaar nagestaard door de
van vermoeienis nog hal/gealoten oogen.
De wind is noordelyker geworden en hoewel
volgens mededeeling van den loods de baro
meter rijzende is, houdt de sneeuwjacht aan,
beuken de golven het wrak en schuimen over
de pier.
Een R-K. geeslelyke ls ook aan boord en
heeft ter beschutting een dikken pijjekker aan
van een der bemanning. Ik had hem in die
ruige plunje met herkend en toen ik hem even
vreemd aankeek, zei hy ooiyk: „Dat is niet
myn gewone kleedy, maar dio kou was met
meer uit te houden", en vol yver ging hy
weer naar beneden, hulp brengend waar die
noodig was, een opgeruimd en vrlendeiyk
woord 8[ rokend tot alien, die hy helpen ging.
De Prins stond nu op de brug, ernstig en
voortdurend het oog gevestigd op het wiak-
hout,daar waren nog twee levenden
op, een moteje en »en oudere vrouw. Do
pier was verlaten door de redde: s en de red
dingsboot zette koers naar onze boot om de
overige geredden die daar nog aan boord wa
ren by ons over te brengen
Hoor I Hooi 1 dat noodgeschrei, die angst
kreten en de Prins verbleekt en vestigt star <>en
blik op bet wrak. En met een van deernis getui
gende stem en dringend vraagt de Prins of
de schipper of de lood» nu niets weten om
ze te redden, en verpletterend klinkt het ant
woord: Komrikiyko Hoogheid, wanneer ik
daar mUn jongens heen zend, dan wordt het
aantal slachtoffeis nog grooter."
De Prins ziet dat ook wel in, en zwygt.
Er is than8 stilte op de brug; tusschen het
loeien van den wind hoort men het vrouwen-
geschrei, hurtverscheuiende noodkreten van de
schepsels, die daar hulpeloos achteibjyven.
We maken toobereidseion om terug te gaan.
„Llcbt je anker", klinkt het commando van
den schipper.
En aldoor dat noodgeschrei, de angstkreten
die door de lucht gieren, het handengewnng
der hulpeloozen, nog even to zien in de val
lende duisteini8.
Ik si a nu op de brug, naast den Prins, die
In zichzelf gekeerd de koude tr otseei i, maar
als de noodkieten nog dringender zyn, zie ik
zyn oogen vochtig worden
„Dat kan ik niet langer aanhooren", komt
diepgevoeld uit 's Prinsen mond, en ziende
dat ook ik diep ontroerd ten: „U moet ook
binnengaan".
En langzaam gaat Z. H. naar boneden,
waar do adjudant Baron Van Heemstra en
baron Van Fallandt met grooto toewydn g by
de schipbreukelingen allerlei diensten bewyzen.
Dezen kumon langzaam by en geraken op
hun gomak. Do geeslelyke spioekt hun moed
ln en op zyn vraag aan deu eersten geiedde,
klinkt vrooiyk hot antwoord: 0Qa va bien,
monsieur l'abbó, 5a va bien."
„Halfwerk vooruit," gaat de loodsboot den
Waterweg in, do viouwen op het wrak ln de
diepste wanhoop achterlatende Eeu witte
streep schuim teekeut don weg, dien de boot
neemt en verder verwydeit van de plek des
jarnmern, waarvan liet noodgeschrei alleon nog
wordt vernomen door de stormmeeuwen, die
vliegend op den wind zich helderwit afteekenen
togen do zwarte sueouwlucut.
Als de boot aan den steiger komt, staan
honderdon haar op te wachten.
Op het dek staan geschaard de mannen dor
loodsboot, dio zich zoo heldhaftig gedroegen,
en de Prins noemt vriendeiyk afscheid, den
kapitein on den loodsen wordt de band gedrukt
en als de Piius zich tot my wendt, klinkt het
ernsiig on oprecht: „Hopen wy in het verdere
leven voor zulke emotievolle dagen te biyvon
gespaard."
En stevig is do handdruk, waarmado dit
vergezeld gaat. Als de Prins het schip ver
laat, gaat eeu groot, warm gejuich op van
de menscheu aan den wal, een hoera, zoo
veelzeggend in haar spontaniteit, het bewy»
leverend hoe hoog dezo zellopoflorende deel
neming van den Punt hier wordt gewaardeerd.
En thans komen de geredden aan wal.
Angstig hadden de arme stakkers al die
uren op elkander gedrongen op het wrak ge
staan, teneinde eikuar met hun lichaams
warmte nog zooveel mogeiyk goed te doen
et» het is by na onbegiypeiyk maar waar
we vernamen het uit do beste bron, van de
doktoren zelf ze hadden elkaar daarby zeifs
bezeord en verwond. Ze waren gaan zitten
op eikaars beenendie reeds totaal gevoel
loos waren en den nadeeligen druk niet
meer waarnamen. En ul dien tyd hadden zs
geen bete broods, geen spoog drinken gehad
Een mensch ls toch een wezen, dat veel,
ontzagiyk veel kan doorstaan I
Een jeugdig Engelschman werd aan land
gebracht met zulk een zwakken pols, dat
men zich er over verontrustte. Men gaf hem
volop warme koffie met cognacdoch dat
scheen zeJfa zoo goed als niets uit te werken.
In dat uiterste geval heelt een der doktoren
hem een onderhuidsche kamfer-inspuitlng ge
daan. Eerst was hy er een beetje bang voor.
Maar wat vond de stumperd, wiens beenen
eu armen reeds zoo blauw zagen als het
vleesch van iemand, door zekere vergiften
gestorven, de uitwerking dier Injectie heerlyk.
De bedden ln hotel „Amerika" waren
reeds voor de aankomst der geredden heerlyk
verwarmd met een onnoemeiyk aanlai Hulst
kamp kruikje?, thans echter gevuld met een
onschuldig, neen, een weldadig warm water.
Men diende slechts op te passen dat de lieden
de gevoellooze leden niet brandden.
Wat dankten de ongelukkigen met een
treffende hartoiykheid verpleegsters en dok
toren 1 Wat een genot straalde er uit hun
matte oogen toen ze de weelde smaakten
in bed te stappen. Wy overdryven niets,
ntets hoegenaamd, als we verklaren, dat ze
met een waren wellust onder de wol kropen
en zich als 't ware schurkten van welbeha
gen aan hot verwarmde bed. Geen pen is
vermoedeiyk in staat dat onvergetelijk too-
neel ln naar waarheid voldoend schrille
kleuren te conterfeilen.
Langzaam gaat men ze na aan het eten
brengen. Summigen mochten reeds een licht
soepje gemeten. Het zal voor do rampzali
gen een huerlyke nacht zjjn.
Ook onzerzfjds oen haiteiybfwelgemeend:
„wol te rusten".
(Zie vervolg in het lste Blad).
ALKEMADE. Ue buren: Gerarous Adrian us,
Z. van A Al van Zoeu en M. van Eeuw uk.
Ulasiua Eva Johanna, D. vuu J. J. de tiuniog en
O. van dar Zwei.
Overleden: Maria Öellekom, echtg. van
M. Molenkamp, 70 1. Petiunella Sliijk, eoktg.
ran M v. Kins, 60 j. Jao. liibot, ecütg. van
H. Lag as, 79 Jac. Los, ougeh., ZU j. G.
li. Zoet 3 ra. Th. P. l'Ami ra.
LlooE. Getrouwd: J. Beukers en G. K. d»
Jong.
Bevallen: J. van der Veld geb. Verdegnal
D. A vau Velzen geb. Baudeia u
Overleden: O. vun Giubovon 18 j. H.
H. Enting Z j.
LElDEKDUliP. Geboren: Pieter, Z. van 0.
Hoogebuom en E. Vuizrjde. Pietor, Z. van J.
Nievu~rl eu J. Guideuiond.
WAitAlONu. Go boren: Jobanaa Maria, D.
vau 11. J. Buiend» eu Al. ^.ouneve.d.
NuuKD w UK. Geboren. Petrus Caspar
Juhanuue, Z. van J. Busscuur on A- de Groot.
Duid, D. van J. vau Bee>*u eu VV. v. Vliet.
NicoIuhs Jukuujjos, 6. v.u VY. Labpura eu A
juk. Louiitje, D. vau VV. v. d. Niet en M.
(iuyt. Hendrik, Z. vau \V. V.nkouU. Waimen-
hovcn.
Overleden: Aiie van Duyu 14 m. Cor
nells Beent,en, Cd j., wed. v.>n Juüolqu Benuiug.
V Oc/llTlUU i'. Geboren: iheu-Oia Alana, D.
vau Pretor BerOée eu CJiiua i.oinuu. Pelrue
.VIictiel, L. vuu Loineila vau Duur eu Juuauna
Airda cam.
Overledon: Hermanns Spierenburg 13 m,
Auu.r Kurukaas |tL nd j.
Jaarwedden vuu burgemeesters, se-
cretarisseu eu oiuvuug<ea*s in zuid-
AioiiauU.
Op eeD adres van de afdeeiing de Hoek-
sche Waard en IJselmonde, om aerziening
der jaarwedden van burgemeesters, secre
tin lissen en ontvangers, hebben Gedepu
teerde citaten van Zuidholland geantwoord,
dat bij het herzien der aigemeene regeling
en het dientengevolge opleggen van meer
dere uitgaven aan de gemeenten, de on
gunstige liuancieele oinstanuigix- waar
in vele gemeeutcD verkecien, niet mogen
worden voorbijgezien.
Voorloopig achten zij dan ook het betrach
ten van geleidelijkheid bij de jaarwedden-
verhooging gelukt Gedeputeerde Staten
deelen evenwel mede, dat zich waarschijnlijk
de gelegenheid tot een ingrijpende her
ziening zal voordoen, wanneer de in voor
bereiding zijnde wettelijke maatregelen tot
verbetering van den fmuncieeien toestand
der gemeenten zullen zijn tot stand geko-
1)
I,
„Help, helpl" klank heb in een door
dringenden kreet van do bovenverdiepin
gen over de trappen van hot stille huis.
Juist beldo do brievenbesteller aafn do
deur van een woning
,,Help, help 1" klonk het nog eens.
Een paar minuten later stormden de
brievenbesteller, het dienstmeisje, dat een
Hamburger mutsje op het hoofd droeg, eu
eeu jonge zoon van den lieer beneden, ver
schrikt en in grooto haast in de richting,
waaruit do kreet kwam. Ook andere deu
ren wérdon geopend en in ccn oogenblik
■was het een heelc zwerm dio kwam aanloo-
pcn.
„Het is bij den majoor I" riep de brie
ven beste lier.
Ja, het was bij den majoor I
De majoor von Lamm hij was buiten
dionst woonde op dc derde verdieping.
Majoor von Lamm was vrijgezel. Hij
woon do geheel alleen Slechts een oude
huishoudster en een nicht, dio sedert eeni-
gen tijd bij hem logeerde, deolden de wo
ning met hem.
Toen do scliaro boven gekomen was,
«tond de juffrouw, do nicht van den ma
joor met een doodBbleok gezicht vóór de
deur der woning.
Ook do portier, dio boneden in zijn kel
der benevens zijn huiselijk ambt, het am
bacht van schoenmaker uitoefende^ had
zieb bij de overigen gevoegd, en omdat hij
een resoluut mensch was, die met eerst
veel vroeg, waar gehandeld moest wor
den, wachtte hij een opheldering van de
juffrouw, die van schrik bijna verstijfd
was, niet af, maar liep do woning binnen.
Daar vond hij een deur geopend, die naar
do eotza&l leidde.
In de heldere morgenzon, die haar bree
ds stralen goot door de beide groote ra
men, zag hij op den vloer naaat de tafel,
die reeds voor het diner gedekt was, eeu
mcnschelijk Lichaam liggen. Het was dat
van oeai in deftig zwart gekleed© dame.
Het lichaam kromp nog eens ineentoen
lag het stil. Met het guzicht lag het naar
het raam gewend. Eerst nu do man zieb
over do op den grond liggende héénboog,
kon hij het gezicht herkennen.
Er bewoog zich niets meer in, hot was
blauwachtig opgezwollen en de tanden wa-
ron met zulk een kracht in de benedenlip
geperst, dat er eenige donkero droppels
bloed voor den dag kwamen. Dé dame
kon vijftig jaar zijn geweest.
,,Zij is dood!" riep de juffrouw.
In de aigemeene opwinding wa6 de por
tier weer de eerste, dio het juiste woord
sprak.
Hij boval een dor dienstmeisjes een dok
tor te halon.
Intusschen liep do juffrouw handenwrin
gend to jammeren.
Het bleek thans, dat zij mét do vreemde
dam© in de woning geheel alleen wjae ge
weest. Noch do majoor, noch juffrouw
Knausohke, de huishoudster, waren aanwe
zig geweest. De majoor maakte om dezen
tijd, zooals het steeds zijn gewoonte was,
zijn morgenwandeling en juffrouw
Knausohke placht op dit uur zich niet do
promptheid, welke in do huishouding van
den majoor wet was, eiken dag naar eon
aan het andere einde van de stad g degen
zuivelinriehting te begeven en daar vor-
ache boter te halon.
Versche boter was een der vrijgezéllen-
pa8sies van den majoor.
Juffrouw von Lamm was een tengere,
slanke versohyning. Zij was zeker niet veel
ouder dan twintig jaar Zij had blond
baar en donkerblauwe oogen. Al de bewo
ners hadden, toen men haar eenige weken
gelodon voor de eerste maal op do trap
ontmoette, in haar stil, zacht én ala door
geheim verdriet verteerd gezicht behagen
gevonden. Nu lag er radeloosheid en angst
op dat gelaat. En zij zag naai do deur of
er niet spoedig hulp zou komen.
Eindelijk hoorde men beneden snel de
huispoort openen en werden stappen hoor
baar. Het waa de jotage doktér uit hot
naburige huis, dio nu binnentrad
Hij knielde dadelijk bij het lichaam ne
der, beschouwde het gezicht, trok over de
reeds gebroken oogen de leden, knipte niet.
een schaar de japon en hét korset stuk,
legde het oor op de borst en zeide toen:
„Hier is niet meer te helpen. Zij is dood
„Dood 1" herhaalde juffrouw von Lamm
met ontzetting.
De dokter beschouwde nog eens bet ge
zicht, trok dc kaken van elkaar, rook naar
iets en toen wendde hij zich tot do nru-
Btandérs: „Ik heb de juffrouw t© spro
ken," zeide hij; „niemand anders ia hier
noodig."
Dr. Nontwig was met do huishouding van
don majoor niet onbekend. De majoor had
hem onlangs wegens een influenza-aanval
laten roepen, en ook dc juffrouw was hem
van toen af bekend. Hij zag, dat hij al
leen door nieuwsgierigen omringd was,
wien het gebeurde verder mots aanging.
Maar eerst toon ook de portier verklaarde
dat nu memand van hen hior iets meer
to maken had, ging de schare tegenstrevend
heen en do doktor was met dé juffrouw
aUeen.
„Mijnheer uw oom en juffrouw Knausch-
ko zijn niet thuis?" vroeg hij.
,,Neen", antwoordde zy.
„Het is myn plicht, juffrouw, or voor
te zorgen, dat de politie dadelijk met het
voorval in kennis wordt gesteld 1"
„De politie?"
„Ja, de politie. Ik mag mij nie^ veroor
loven vragen tot u te richten, juffrouw.
Maar dit staat vast: deze dame is niét een
natuurlijken dood gestorven, maar is ge
storven door vergif."
„Door vergif
„Door vergif," herhaalde de doktor.
Juffrouw von Lamm stond versteend van
schrik. Dr. Nontwig wist niet, hoe hij 2ich
houden zou. Ofschoon hij nog jong was,
had hij toch zijn onveranderlijke principes
en tot deze behoorde het °°k zich om de
vele dingen, waarvan hij in zijn beroep
getuige was, slechts in zoover te bekom
meren, als zij onmiddellijk met zijn werk
zaamheden in verband stondeD. In dat
geval had hij slechts een vergiftiging,
misschien een zelfmoord te constatceren.
In hoeverre de verrassing te verklaren
was, welke juffrouw von Lamm bij deze
mededeeling deed blijken, ofschoon zij toch
als dc eenige persoon, dio tegenwoordig
goweost was, daarin ingewijd moost zijn,
dat ging hom niet aan. Hij wist niet, of
hij, totdat er iemand kw am, zou bly ven en
d© juffrouw gezelschap houden dan wel of
hij gaan zou om cl© politio zoo mogelijk
persoonlijk dadelyk in te lichten.
„Vergif 1 Dat is onmogelijk 1" riep nu,
juffrouw von Lamirn
Dr. Nentwig trok de schouders op.
„Misschien weet u, juffrouw, of de darao
onmiddellijk, voordat zy nederviel iets
gegeten of gedronken hoeft?"
Bij deze vraag behoefde de juffrouw niet
lang na te denken.
Op de gedekte tafel «stond een gésiepen
karaf, gedeeltelijk mot rooden wjjd gov aid.
Naast de karaf stond een glas, up den bo
dem waarvan nog de rost van een vloeistof
van dezelfde kleur te bespeuren was. Juf
frouw von Larara bad dit g'as zelf m«t
wijn uit dc karaf gevuld en Jo nu doode
dame had dien opgedronken Dadelijk
daarop, nadat zij het glas we dor op ta^el
gezet had, werd zij onwel, zij dei op den
grond, juffrouw von Lamm had nog <ooveel
tijd gevonden om hulp té roepen, t /en was
de catastrophe ingetreden. Dat 'les ver
telde zij in vliegende haast aan den dokter.
„Dan is het dus de wijn, waarin zich bet.
vergif bevonden heeft," zeide de doktor
beslist.
„Maar dat ban niot zijn, dat kao nipt-
Ik heb don wijn zelf uit den kelder ge
haald; hij ligt in den keider in een vat,
en ik hob hem zelf afgetapt. Oom drinkt
elkon dag van dion wijn en tij heeft ©e
nooit iets van geweten."
(Wordt vervolgd