VOOR DEJEUGD 1EIDSCH DAGBLAD - m. 14416. Woensdag 20 Februari. Anno 1907. SF °ii ïiïJïiïiiiiiiiii De kat in het donker knijpen. De Rekenklasse. .©i Er zijn, vooral na den Zuid-Afrikaan- schen oorlog, al heel wat leelijke dingen over de Engelschen gezegd, maar geen .vreemdeling deed hun ooit bitterder ver wijt dan vrat uit de peD vloeide hunner eigen landgenoote, de beroemde schrijf ster Marie Corelli, die in een harer boeken zegt: „De Britten houden er een elfde gebot op na: ,,Gij zult niet uitgevonden worden 1" Ik ken geen verachtelijker iets dan "dat in donker knijpen van de kat en het is, keiaas l niet uitsluitend eigen aan de natie, welke daarmede wordt gebrand merkt, Wij vinden overal menschen, maar ook kinderen, die d-t doen en ik zou al len willen toeroepen„Maakt u daaraan toch nooit schuldig. Kwaad doen is op zichzelf reeds erg genoeg; maar het wordt dubbel erg, als daarbij nog de lafhartig heid komt, dat onder een schijnheilig masker te verbergen." Ik hei) stoute kin ren in overvloed ge kend sommigen hunner deden dingen, waarvan de haren te berge rezen; maar zoolang hun blik open en frank bleei, als zij het gepleegde kwaad wisten te beken nen en er de gevolgen van durfden dragen, heb ik noodt voor hun toekomst gevreesd. Een heel ondeugend meisje bad eiken avond hardop, dat de „wilde kat" in haar toch mocht sterven, en deze stierf inderdaad- en het kind zelf werd een der liefste wezens, die men zich voorstellen kan. Een stoute jongen kreeg tot kastijding een week zonder dessert. Hij paste den volgenden dag zoo goed op, dat de teedere ouders, geheel ver murwd, het vonnis ophievenmaar de flin ke jongen schudde het hoofd: „Neen", zeide hij: „de straf was verdiend en zal voort duren. tot het eind der week." Die knaap werd een sieraad der maatschappij. Men moot niet onbeschaamd met het kwaad pronkenmaar weten te erkennen dat men verkeerd deed en er de boete voor betalen. Wie dat doet zal er ook van ge nezen. Maar men ziet ze reeds op de kinderka mer, dié kleine schijnheiligen, die altijd de schuld op een ander werpen, of klikken en zelfs het gezichtje al in een vrome plooi weten te trekken, ofschoon zij in stilte evenveel kwaad zoo niet meer als an deren doen. Diezelfde kinderen komen op schooi, eD trachten ,een wit voetje bij de onderwijzers te verkrijgen. Vaak spelea zij hun verach telijke komedie zóó goed, dat die hun gelukt dat zij alle straffen ontloopen en een voor beeld heeten voor anderen. Een afschri kkend voorbeeld moest het heeten. En o 1 wat handelen zij dom want, in ruil voor een korte kastijding zoo nu en dan, worden zij voor het leven lang gestraft. Hun makkers zijn niet blind voor hun handelwijze, en schuwen hen als een pest. Op school staan zij letterlijk al leen, aan de academie of elders worden zij „doodverklaard"'later, iü de kringen hunner kennissen, door ieder gevreesd. Niemand, die hen liefheeft, acht of ver trouwt. En het allerergste is nog, dat zij nooit van hun ondeugden genezen; zij wis ten zich daasr&an zoo handig straffeloos over te geven, dat de gevolgen hen nimmer hebben gekweld cn zij niet leerden inzien wat Borger eens zoo terecht zeide: „Het is een zwaxe straf gezondigd te hebben 1" Zij gaaD voort en voort met het kwaad en ook daarin zijn trappen, zoodat zij steeds erger dingen be drijven, tot zij eindelijk en ten laatste wor den ontmaskerd. Want eenmaal komt alles uit in het leven. Wij moeten de vruchten van het gezaaide plukken, hetzij van goed of kwaad. Die oogst kan worden verscho ven, niet vermeden. En dan staan zij daar als een voorwerp van afschuw voor iedereenwant schijn heiligheid is wel het allerleelijkste hier op aarde. Daarom open on~. dwalingen erkend, moedig er de boete voor gedragen en daar na opnieuw beginnen. Zoo alleen is men vertrouwen waard en zal in het einde alles goed met ons zijn. Graoe was heel booshaar gouvernante was uitgegaan cn had haar twee lange optelsommen opgegeven. „Dat vervelende schepsel aal niet vóór vijven terug zijn," zeide zij, dus heb ik een heel uur voor mij alleen. Ik zal mijzel- ve nu nog niet met die naie sommen pijni gen en eerst de geschiedenis der schoono slaapster lezen. Het kledne meisje wierp zich op het haardkleed neer en begon van haar vertelboek te genieten. Wat was dat tooversprookje toch mooi 1 Grace kon zich levendig de schoone iprinses voorstellen, in den slaap verzonken met al haaT hofda mes. De honderd jaren waren verstreken en Grace was juist aan bet gedeelte geko men, waar de dappere koningszoon ver schijnt, toen zij opschrikte van een zeer weinig vorstelijke stem, die schreeuwde: „Kom meel Je zult in de rekenklasse geplaatst worden!" Grace was ontsteld, en ik geloof, dat ook gij dat geweest zoudt zijn, hadt gij als zij den leelijken kleinen man gezien, met de lange, uitgestrekte armen, die u bevolen zou hebben hem te volgen, zonder dat gij wist waarheen. „Neen, ik wil niet!" gilde Grace. Maar tot haar schrik en verbazing, greep het oude mannetje haar hand beet en sleepte haar mee naar beneden. Zij probeerde om hulp te schreeuwen, doch kon geen klank meer uitbrengen. Het was of er een prop in haar keel gekomen was. Zij liepen zoo snel voort, dat Grace's hoofd er van duizelde, zij kon dc oogen niet open houden, zoodat zij niet wist welken kant zij uitgingen. Tan slotte voelde zij dat men haar dc treden eener trap optrok en nu bleven zij staan. „Wij zijn er 1 Ik breng U alweer een leer ling, mijnheer. Zij wild© geen twee optel sommen doen 1" „Zet haar in de rekenklasse; antwoordde de schoolmeester: „daar moet zij blijven, tot zdj twee millioen twee duizend en twee sommen voor mij heeft afgewerkt." „Och! Och! laat mij naar huis gaan!" smeekte Graoe. Maar men gebood haar onmiddellijk te gaan zitten. Zij was te zeer bevreesd om in verzet to treden en dus begon zij aan haar taak. Op haar lei stond één lange som geschreven, maar zoodra deze af was veranderde de cijfeis van plaats en moest de som weer uitgewerkt worden. Zij maakt© haar telkens opnieuw en al door bewogen de cijfers zich, zoodat zij in 't geheel niet scheen te vorderen. Eindoliji voelde de arme Grace dat zij niet voort kon gaan en wierp zij een blik om zich heen, om eens te zien hoeveel andere kinde ren er nog in deze zonderlinge school waren. Een bleeke, kleine knaap zat naast haai, hij was druk bezig met aftrekken. Toen bij zag, dat Grace naar hem keek, fluisterde hij: „Ik heb er nog maar tweehonderd en vier to doen 1" „Hoelang ben je hier geweest?" vroeg Grace. „Dat kan ik mij niet herinneren; maar een heel Langen tijd. De kleine man die je hierheen sleepte, heeft mij weggehaald, omdat ik een driftige bui kreeg over mijn rekenles. Zie eens, daarginds heb je de Fransche klasse,^ waar ze van ochtend tot avond: „Le père, la rnèr©', herhalen; ver-, der op is de Geschiedenisklasse. Daar moe ten ze „William I, 1066; William II, 1087, op zeggen, tot z© er allen hoofdpijn van krijgen." „Och, lieve hemelGaat het zoo dag in dag uit?" „Ja, altijd precies eender", antwoordde de jongen treurig. „Hoe verschrikkelijk I O! wat heb ik een spijt I Och 1 lieve Miss Grey, haal mij toch weg uit dit vreeselijke oord 1" „Wel, wat scheelt je, liefste?" riep een vriendelijke stem: „je moet gedroomd hebben." „Was het een droom?" vroeg Grace, be-, ginnende te glimlachen. „O! ik ben zooi blij dat liet niet waai is. Ik zal opstaan en, dadelijk mijn sommen maken en het spijt mij erg, heel erg, dat ik ze niet maakte toen u uit was, zooals u mij gezegd hadt." Miss Grey omhelsde haar en Grace zette zich aan het werk. De sommen waren spoedig af en daarna vertelde zij haai' gouvernante alles van het leelijke mannetje en de vreeselijke Rekenklasse.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11