V ZO N D AG5 BIA D H-ID5CH DAGBIAD V r N£. 14413. Derde Blad. 16 Februari 1907. i ir> *iTt o #!iï ••T;* «{Tt *iY; Een vrije dag. M M Kolval »*|ln iljhi iljluil jh?iljhi il|li iilfhliljli if' •V V VAN HE.T tx^VT c In een duister, stoffig koopmanshuis had Filip zijn jeugd doorgebracht. Nu ,atond hij in den her'it van zijn leven, had ;ep talrijk gezin te onderhouden, en nog \ltijd bekleedde hij denzelfden rang. Rustig, eenvoudig en verlegen, zooals hij steeds geweest was, had hij nooit naar verbetering van zijü toestand gezocbt; maar gewacht, dat zij zelve tot hem zou komen, en zoo kwam het, dat hij nu nog was, wat hij twintig jaren te voren geweest was; de zwijgende jongeling was iD een ernstig, degelijk man veranderd, maar hij was en bleef bediende. Meer dan eens had zich do gelegenheid aangeboden, om zijn xang en inkomsten verbeteren, maar Filip had bet nooit gewaagd zijn gestren- gen heer er om te vragen, bevreesd dat het hem meer schade dan voordeel zou brengen. Eens kwam hij bescheiden met een ver zoek. „Wel, Filip, wat .wilt gij?" „Mijnheer Meyer, ik meende, dat gij wel zoo vriendelijk zoudt willen zijn, om mij... dat wil zeggen..." ,,Nu, spreek dan toch, wilt gij een voor-» 6chot?" „Neen, maar ik aou gaarne... weet gij..a Hans Miller..." „O, gij wilt verhooging van loon?" „Neen, ik heb daarom niet durven vra gen, maar Hans Miller heeft zijn vrijen dag." „En zijn werk blijft liggen." „Wij hebben dat alles onder elkaar ge regeld, en ik veroorloof mij, op te merken, dat alle andoren verlof hebben, en eerbie dig te vragen, mij morgen een vrijen dag te gevenik ben reeds zoovele jaren niet naar buiten geweest en zou gaarno een uit stapje roet mijn gezin maken." „Morgen? Morgen kan ik u niet missen. Gij behoeft er niet aan te denken." Diep bedroefd, maar niet verrast, ver wijderde Filip zich; hij vroeg niet meer om een vrijen dag. Maandenlang had hij gespaard om dat kleine uitstapje met zijn gezin te kunnen doen; maandenlang had hij zich verheugd op dien dag en nu keerde hij ontnuchterd naar huis terug en liet zijn vrouw alleen met de kinderen gaan. Zelf begaf hij zich zonder klagen naar zijn vermoeiend werk cn arbeidde van vroeg tot laat in trouwo plichtsvervulling. Eenige weken later gevoelde hij zich on» gesteld en op zekeren dag miste men hem op zijn gewone plaats. „Waar is Filip?" vroeg de patroon. „Ik weet het niet," antwoordde een der bedienden; „misschien is hij ziek; hij zag er gisteren zoo slecht uit." En hij was ziek, zwaar ziek, en de zorg voor zijn gezin drukte hem op het hart. „Morgen z<J ik wel weer beter zijn", sprak hij troostend. Maar do morgen, die hem gezondheid moest brengen, zou voor hem niet meer dagen. Om uitgaven te besparen wilde hij niet, dat zijn vtouw een geneesheer riep, en toen de pijnen te hevig werden, was het te laat. D© rijke koopman liet vragen naar Filip's toestand. „Hij is zwaar ziek", meldde de loopjon gen. „Wij zullen hopen, dat hij over eenige dagen weer beter zal zijn." „D© dokter geeft geen hoop", antwoord de de loopjongen hoofdschuddend. Den volgenden morgen bezocht de koop man zijn trouwen dienaar. Dc woning van zijn bediende was armoedig en klein; hij wilde zijn kinderen een goede opvoeding geven en in den strijd des levens bleef er niets over voor genot. Helder en schoon was echter het huisje, waarin juffrouw Koers den onverwachten bezoeker bracht. Filip bevond zich inderdaad in slechten toestand. Bij het zien van zijn meester trachtte hij te lachen en zei de, dat hij spoedig weder op zijn post zou zijn. „Maak u daar niet bezorgd over; uw werk wordt gedaan; houd u goed, en la ter kunt gij het gemakkelijk inhalen." „Neen", antwoordde de zieke met zwak ke stem, „ik kom spoedig terug, morgen reeds." „Weet gij wat, ik geef u morgen uw vrij en dag; voed u goed cn denk niet aan het werk totdat gij u sterk gevoelt." „O, dank u", lachte Filip, „het is mijn eerste vrijo dag, en ik ben er blijde mee." Bij het heengaan onderzocht dc patroon naar den toestand van het gezin. „Wij hebben geen geld," zeide juffrouw Koers; „niettegenstaande al onze vlijt, hebben wij niets kunnen oversparen, onze oudste jongen is eerst veertien jaar." „Laat hij in zijns vaders plaats komen, ten minste wat betreft het loon; het werk is hem nog te zwaar. „Maar „Reeds langen tijd wildo ik het loon van uw man opslaan, maar hij herinnerde mij er nooit aan, en zoo werd het altijd weer vergeten. Ik zal u het achterstallige laten uitbetalen." „God zegen© u!" „Dank mij niet voor iets, wat ik sedert lang had moeten doen." En eenig geld achterlatend vertrok hij. ,,Hij was altijd een onbegrijpelijk karak ter", fluisterde Filip, „maar deze daad is zuiver edelmoedigheid. En hij heeft mij daarbij mijn vrijen dag gegeven. Morgen hoop ik in staat te zijn, naar buiten to gaan." „Zoo niet morgen, dan toch spoedig," troostte zijn vrouw. „Neen, morgen; later moet ik weer aan den arbeid." Het was een troosteloozo ochtend voor het anno gezin. Den gebeelen nacht had do zieke in bewusteloozcn staat of in wilde ijlkoortsen doorgebracht en slechts één lichtstraal viel in de kwellingen des lij- dans: do beloofdo vrije dag. Deze scheen zijD smarten te lenigen en telkens begon hij er dankbaar weder over: „Morgen, vrouw, morgen ben ik vrij; hoe gelukkig..." Toen de eerste schemering van den dage raad door de ruiten drong, hief hij ziek iets op „Nu is het morgen, vrouw; nu is hel mijn vrije dag. Het was een slechte nacht, maar ik wist wel, dat het met het aanbre ken van den dag beter zou worden. Nu gaan wij naai* buiten, onder do groote, schaduwrijke boomen, waar wij jaren gele den zoo gelukkig waren. Daar vindon wij het frissche groen, do bloemen cn de vogels terug, en het zal ons zijn, als waren wij wedor jong." Hij zwoeg; het zuchten zijner trouwo ga- do verbrak de stilte; zij boog zich over uen stervenden echtgenoot. „Ja, vrouw", begon hij weder cn greep liefdevol haar hand, „wij zullen daarheen gaan in de frissche vrije lucht. Hoe blijde ben ik met mijn vrijheid. Kom, laat ons gaan en gelukkig zijn 1" En de arme Filip had eindelijk zijn vrijen dag: dien des doods. Treurend en wanend omringden vrouw en kinderen bet sterfbedde dag, die hem zijn vrijheid bracht en hem loonde voor een leven van plichtsvervulling, had voor hen slechts jam mer en droefenis. Nog menige arme Filip bevindt zich hier oeneden: ook voor hem komt eens zijn vrije dag. Nu is het nog winter. Het groen prijkt nog niet aan boomen en op weiden en ak kers. Ook bloemen zoekt men buiten te vergeefs. En de vogels laten hun vroolijk gekwinkeleer nog niet hooren. Maar 't wordt weer lente, 't Wordt weer zomer. En dan komt bij den arbeider weer op het verlangen naar een vrijen dag, naar cenigo vrij© dagen. O gij, die er het goven over hebt, onthoudt zo dan den vrager niet! Strenge koude. Nu de wintervorst hier nogal streng heeft geregeerd, is het niet onaardig een paar bijzonderheden te halen uit een Ame- rikaansch tijdschrift, „Popular Mecha nics," dat te Chicago uitkomt en waarin een opstel voorkomt over wat het leven is bij een zeer strenge vorst. De schrijver, Churtan Tennant. ver haalt van zijn ervaring in dat ontzagwek kend Noordelijk goudland, in Yukon terri tory, waar het glinsterend gele goud iht den bevroren grond wordt opgedolven, het volgende: Als men het waagt, ook maar één straat ver te loopen, zonder door wol en bont goed beschermd te hebben ooren, neus cn handen, dan zijn deze onmiddellijk bevro ren De ademhaling loeit als een stoompijp en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 11