Troost voor groothootdigeii. Het recht van de linkerhand. Toen kwam er een stilte, alleen afgebro ken door moeilijke ademhalingen van Hannie, die al minder en zwakker werden Wij knielden naast het kind en hielden onze blikken onafgebroken er op gevestigd. Lambers stond aan het hoofdeinde. Moe dertje leunde tegen het behang en snikte: „Was het niet een schat?" Zien durfde z© niet meer. Langzaam werden de ademhalingen miu- der, heel langzaam. Toen even een zucht, en Hannie, het schatje, was niet meer. Voorzichtig hielpen wij do moeder op staan cn voerden haar weg. Haar droef heid was vreeseliik, geleek op waanzin. Troostwoorden konden haar niet berei ken. „Arme, arme moedert'' Haar man, zee-officier, kort geleden naar do West vertrokken voor drie jaar, haar jongste kindje nog te klein om iets van het verlies te begrijpen, was ze heel al leen met de overweldigende smart. Zwij gend, elk in eigen ontroering verdiept, kwamen wij buiteö, waar luidloos de vroeg- morgen lichtte uit maan-holderen nacht. Zóó was het eerste sterfbed, dat ik bij woonde. Als dokter zal ik nog meermalen komen te staan voor die overgangsurc, maar nim mer zal ik het*heengaan der kleine, lieve Hannie vergeten. OUDE KLOKKEN. In de middeleeuwen, toen de blokken ge wijde voorwerpen waren, gebruikte men ze voor verschillende doeleinden. Zij riepen de geloovigen tor kerk of tot het gebed; zij zetten luister bij aan uo kerkelijke feeetenzij beluidden dooden en wend den, naar toen geloofd werd, het inslaan •van den bliksem af. Waar slechts één klok aanwezig was moast dezo voor alle gevallen dienst doep. Doch waar men er meer had, krag iedere Jdok baar eigen bestemming. Vóór ed op de hooge kerkelijke feestdagen worden alle klokken te zaïneu geluid. Zij zwegen van Woensdag voor Pascben, dien men „Schor- lel woensdag" noemde, tot Zaterdag daarna. Een der klokken luidde voor "e mis, een andere voor de vesper. D<- kleinste kloK werd des ochtends, des middags cn 's avonds voor het „Angelus" geluid, eon gebruik, dat echter niet vóór het laatst der vijftiende eeuw in zwang kwam. Voor het „beluiden" der dooden bezigde men een kleine klok, di^ in den regel „ge klept'' of „gebeierd" werd, zoodat dc klok stil bleef hangen en de klepel cr tegen sloeg. Het kleppen tegen een grootc klok was in den regel een brand&cin. Ook no tijd van het openen eD sluiten der poor ten eener stad werd door klokgelui aan gekondigd. Wanneer een kind gedoopt was, werden de klokken gedurende rorten tijd geluid. ;Lag iemand op sterven, dan werden drie slagen op een klok gegeven, indien het een man, en twee, wanneer het een vrouw gold. Het luiden bij een begrafenis geraakte ua de Hervorming niet in onbruik. Nog - tegenwoordig is het ten platten lande ta melijk algemeen, al wordt het in ae et -.den, sinds dc torens in het laatst der achttien de eeuw overal eigendom der burgerlijks gemeenten werden, niet me<f gedaan. Voorheen werd in vele plaatsen ook bij brand de klok getrokken. Maar de invoe ring van de telefoon heeft, althans in de groote steden, aan dit gebruik een einde gemaakt. Ei zou nog heel wat over do klokken in het algemeen en de Ncderlandsehc in het bijzonder te zeggen zijn, zoo besluit de heer A. W. Weisman zijn artikel in „Cae- cilia". Ik dien mij echter tc bpperken cn wensch uog slechts te wijzen op den in vloed, dien de liefhebberij voor klokken spelen hier te lande op de bouwkunst ge had heeft. Om zulk een werk te kunnen plaatsen toch behoeft men een doorluchtige spits. En dit motief heeft den bouwmees ters sinds de veertiende eeuw een welkome gelegenheid geschonken om hun talenten te toonen. Dc domtoren te Utrecht levert hi.1 oudste voorbeeld, dat talrijke malen is nagevolgd; ik behoef slechts te berinneren aan de to rens te Amersfoort, Rhcnen en Delft, om u cenige der schoonste voorbeelden voor den geest te brengen. Ook te Zwolle, Leiden en Alkmaar hebben zulke torens bestaan, cfi© cchtei, misschien te stout geconstrueerd, zijn ingestort. Toen, in de zestiende eeuw, do tijdsom standigheden voor het oprichten dezer stee- nen gevaarten ongunstig worden, behielp men zich met houten spitsen, waarvan die op de St.-Bavokerk te Haarlem het fraaiste #en tevens het oudste is. Do late Gothiek spreidt hier al haar rijkdom ten toon, en als daarna de Renaissance bij ons haar intrede doet-, weet Bilhamer ook daarvan gebruik to maken, wanneer hij den toren der Oude kerk te Amsterdam in 1566 van een spits voorziet. Hendrik de Keyser en Lieven do Key volgen hem in do zeventiende eeuw na, ter wijl ook tal van andere bouwmeesters hun krachten aan dc oplossing van bet vraag stuk beproeven. Jacob van Campen voorziet het Stad huis te Amsterdam van een klassieken koe pel, om er de klokken in op to hangen- Doch ook hij ontwerpt een toren in den ou den trant voor de Nieuwe kerk, welk bouw werk echter, nadat het een eind ieeds was gevorderd, sedert grootcndeels is gesloopt. Dezo Nedcrlandsche architectuur heeft ook in het buitenland invloed gehad. De to.vns van het na den brand herbouwde Londen en van het oude Boilijn getuigen daarvan. Een troost voor menachen mot groote hoofden voert dr. A. J. C. Snijders in „De Natuur" aan. Een groot hoofd is liier een populaire omschrijving voor wat do schrijver noemt: „een hoofd mot een grooten horizontalon omtrek". In een voordracht, door Buachau uit Berlijn op do algemocne vergadering dor Veroeniging van Duitsch© anthropologcn te Greifswald gehouden, zette dezo uiteen, dat dit eern teeken is van hoogere verstan delijke begaafdheid, zooals ook Galton en Ycnn door hun onderzoekingen hebben be wezen. Deze geleerden verrichtten nl. schedel- motingen bij 2134 studenten van de uni versiteit te Cambridge eo vergeleken de gevonden afmetingen met de cijfers, welke bij de ekamens behaald werden. Zij vonden daarbij het interossante feit, dat dc 487 studenten, die bij het eind-examen den eersten graad behaalden, een groote reu schedclomtrek hadden dan de 913 studen ten, die den tweeden graad verkregeD, cn dat de 73-1 niet-gcslaagden de kleinste hoof den hadden, hoewel er ten opzichte van de gemiddelde lichaamsafmetïngen en >len leeftijd tusschen do drie groepen geen merkbaar verschil bestond, integendeel: de studenten van de laatstgenoemdo gToep waren in het algemeen physiek nog het meest ontwikkeld. Yachide en Pclletier verrichtten derge lijke onderzoekingen in Frankrijk bij leer lingen voor dc lagere soholen in het depar tement der Seine. Zij vonden insgelijks duidelijke verschillen tusschen de scbedei- afmetingen van intelligente on niet-intel- ligente kinderen, aict halve product van den schedel bedroeg bij: intelligente S-ja- rige jongens 1607.7, niet-intelligente 8-ja- rige jongens 1527.S, intelligente 0-j. jongens 1635.5, u iet-in tel li gentc 9-j. jongens 1603.2, intelligente 11-j. jongens 1721-5, niet- intelligente 11-jarige jongens 1693.0. De uitkomsten bij de meisjes kwamen daarmede in hoofdzaak overeen. De metingen van schedels van schoolkin deren door Matiegka, te Praag, gaven een dergelijk resultaat. Bij deze „hoofden-kwestie" leggen na tuurlijk ook dc ervaringen der hoedenma kers gowicht in dc schaak Het volgende tabelletje werd, als voig« reeks van den verkoop van hoedea, doofl den eigenaar eener boedenfabriek iq Duitsohland aan den anthropoloog Amino® medegedeeld: bij hoeden tot den prijs van Mark: 3 6 7 12 2i was het meest vertegenwoor digd No. 56 57 59 60 91 was het gemiddelde nummer: 54 So 56 57 53 Er moeten dus toch wel zeker© betrek-» kingen bestaan tusschen den omvang van) het hoofd, dus de capaciteit van den sche del, en de intellectueele ontwikkeling, ooncludeerfc do schrijver. Uit d© 6chedelmetingen mogo dit inder daad volgen, heb sch'jnfc ons, dat de erva* ringen de hoedenmakers tot een anden resultaat leiden: hoe duurder hoed, hoe vieer verstand. Onlangs schreven wij over het verwaar loosde gebruik der linkerhand, welke, schoon gelijkwaardig aan de rechterhand, als minderwaardige wordt behandeld. De indruk werd toen gewekt, alsof do pogin gen, om onzo linkerhand uit haar isole ment te verlossen^ van Amerika waren uitgegaan. Maar in Duitsche opvoederskringen pro testeert men nu daartegen, omdat al meer dan honderd jaar geleden, in het laatst van de achttiende eeuwt door een Duitscher een warm pleidooi daarvoor werd gehou den. De Bremer Petor Siurz schreef toen zelfs een geostig smeekschrift, dat de lin kerhand tot dc opvoeders van de toekomst richtte. Do inhoud er van is tc aardig en, gege ven de belangstelling voor het gebruik vao do linkerhand, tc actueel, om hem niet weer te geven „Zoo weet dan mijn lijden on ijvert tegen het vooroordeel, waarvan ik een slachtoffer ben. Mijn zuster en ik zijn tweelingen ea naar het uiterlijk gelijken wij evenveel op elkaar als de bladeren van één boom. Doch een onrechtvaardige opvoeding heeft ons tot geheel verschillende schepselen gemaakt. Ik, arme, word vroegtijdig gewend mijn zustor als een voornaam persoon te beschou wen, bij elko gelegenheid werd zij boven mij gestold. Zij alleen werd ontwikkeld, ge oefend, beschaafd ik moest als een ver acht wezen opgroeien. Zij werd onderricht in schrijven, teekenen en tal van nuttige kundigheden; ik, alsof ik een minderwaar dige was, mocht slechts arbeid van het min st© allooi verrichten. En waagde ik het al, mee aan te pakken, een lepel, of verx, of pan ter hand te nemen, dan waren de ergst© scheldwoorden, soms zelfs slagen, mijn straf. Is het niet onbillijk, allo liefde aan één kind te bewijzen, om den aanwezigen aanleg niet tot ontwikkeling te breng:en zulk een onderscheid te maken tusschen tweelingen O, gij opvoeders, tracht gij de ouders te overtuigen, dat hun kinderen mij en mijn zuster gelijkelijk en onpartijdig lief leeren hebben 1 Dan blijf ik uw deemoedige, De Linkerhand." Horloge-nijverheid. Voor de Zwitsersche horloge-nijverheid is 1906 een best jaar geweest. De uitvoer in de negen eerste' maanden bedroeg 14 millioen fr. meer dan in de eerste 3 kwar talen van 1905, dat met een uitvoer van ruim 9 millioen horloges en losse uurwer ken ter waarde van ruim 131 millioen fr. reeds een reoord-jaar was. Ook in de laat», st© drie maanden van 1906 hadden alle handen in deze nijverheid werk, zoodat aangenomen wordt, dat de uitvoer van 1906 dien van 1905 met 10 15 millioen fr. over troffen zal hebben. De voornaamste kooper van Zwitsersche horloges is Duitschland. Het betrekt voor al veel gouden horloges; in de eerst© negen maanden rn 1906 bedroeg de uitvoer naar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1907 | | pagina 12