'V
-ZONDAG5BIAD
LEID5CH DAGB1AD
mm
N2. 1440L
2 Februari 1907.
^*«^>:»j|i;:;iïi;:ri;iïT;iiiï:i*iiiiTï!ïiï;;iii»:ii;
TX^/f
VAN HET
Hasinie's afreize.
Der"-' ^a2.
Jk.
r^o^5^toMcj^C3(Ec)^(5^)^(5|
111 è«lè»»«6«ê««*«ét 111
Zij was de eerste, die ik zag stervrn, de
kleine, lieve Bannie.
Nog nooit was ik er bij geweest, dat een
patient stierf, ook niet in het zie.- nhuis,
maar nu heb ik voor het eerst dat heen
gaan gezien.
Het was des avonds zoo tegen Echemer,
een mooie, zachte zomeravond. Ik zat te
praten met eeD kennis, toen men mij kwajn
waarschuwen, dat er iemand was, om mij
te spreken
In mijn spreekkamer vond ik ©en juf
frouw, di© mij vertelde, dat bij haar moe
der en pension een dame gelogeerd was met
twee kindertjes, waarvan het oudste erg
ziek was De andere dokter was er al bij,
maar omdat hij nu dezen avond uit wa9 en
de toestand verergerd, kwam zij vr.igen, of
ik medeging. Hij had gezegd, dat er geen
gevaar bij was.
Toen ben ik nog niet meegegaan, verr
trouwende op die uitspraak van mijn colle
ga, en wetende, dat hij 's avonds weer zou
thuiskomen.
Een halfuur later echter werd ik weer ue-
haald door de kinderjuffrouw, die iu tra
nen smeekte- „Och, dokter, kom toob, we
zijn radeloos."
En toen ging ik, vergetende alle colle
gialiteit ik moest immers nu mee.
De dorps-zijstraat, waar ik mijn kamers
had, uitgaande, kwamen we door een smal
boomen-laantje aan den buitenweg, waar
de huisjes, omringd door tuintjes, uitzien
op groene korenlanden, heel in de verte
verwazende in hei en bosschen. Juist was
d© zon, een gloed-roode vuurbol, aan het
dalen in den melk-blauwen_ wit-ovcrsluier-
den hemel, verglanzend de lucht er om heen
met kleurige, overgouden wolkjes, wonder
mooi belichtend de groene landen en pris
ma-lijk goud-kleurend alles, wat onder het
stalen bereik lag, tot in heele verte ver-
ïtervend.
Het hek van een dier nederig© buisjos,
Iets grooter dan arbeidershuiaen gewoon
lijk zijn, gingen wij binnen In het tuintje
bloeiden wat bont-kleurige bloer-*u tus-
schen de groenten in Vóór het huisje scha
duwden afgeknotte linden tegen latwerk.
Alles getint door dien ondergaanden gloed.
De deur van de ziekenkamer stond op
een kier Langzaam ging ik naaT bi nen.
Een schemerlamp spreidde een getemperd
licht over alles uit: de boel wat verward
dooreen en daar in den hoek twee bedjes,
het eene ledig en op het andere het zieke
kindje. Naast haar de moeder, die, op
staande, naar mij toekwam en mij vrasreod
aanzag met haar 1110017 donker gezichtje;
een bedroefde, jonge moeder. Zenuwachtig
fluisterend vertelde zij mij alles, wat er ge
beurd was, en terwij] zag ik in het bedje
met haar hoofdje diep achterover Hanm©
liggen: een Indisch gezichtje, met zwarte
krullen, die donker afstaken tegen het wit
der kussens
„O, en di© dokter, die andere, weet het
niet, hij weet nietsIk moest hem alles zeg
gen en hij zegt maar, dat het niets is en
dat er geen gevaar bij is. O, ik haat Beek
bergen, dat nest; ik verfoei het. Ze heboen
mij gezegd, dat ik h e m moest laten ha
len 1''
Terwijl ging ik naar het bedje. ,,Dag,
Hannie," zei ik, „dag, vrouwtje, heb je het
zoo benauwd?*'
„Ja, benauwd^ o, benauwd." En het ge-
heele lichaampje bewoog mee bij elke adem
haling.
„Hoe oud is zij, mevrouwV'
„Zes jaar, dokter; is het geen schat?"
„Maatje, o maatje, benauwd, benauwd."
Ik onderzocht en d© moeder troostte:
„Stil lieveling, cie dokter moet even zien
hoor; stil dan, Hannetje; het is immers
goad voor je."
Ik keerde mij om en maakte mijn diagno
se op. Haar moeder zocht met wijd-open
oogen de mijne, en haar hand op de mijne
leggend, vroeg zij angstig fluisterend;
„Wat is het? O, zeg het toch 1"
En alsof zij het al wist, zeide ze haastig;
,.Ja, ziet u, dokter Lambers zei, dat de
symptomen er niet waren, maar dat hij
dacht aan darmontsteking."
„Mevrouw*1, zei ik, „de toestand van uw
kind is hoogst ernstig; ik moet, helaas,
ontsteking van den blinden darm en van
het buikvlies constateeren. Ik zal doen
wat ik kan. Er moet zoo gauw mogelijk
geopereerd worden".
Zij nam het hoofd tusschen beide handen
en staarde mij wezenloos aan.
„Pijn, 0, pijn, maatje, benauwd.?/ En het
kind snakte naar verlichting.
„Ja, schatje", sust© ze, „zoo he? Maatje
is bij je, hoorl"
En weer opstaande en mij met onbe
schrijflijk leed aanziende: „Het is zoo'n
lief kindje Is het niet een schat; is het
niet vreeselijk?"
Toen wild de kamer uitloopcndo naar
de andere kamer, waar de huisgenooten
wachtten, hoorde ik haar roepen met rau
we, door tranen verstikte stem: „Het ia
buik vlies-ontsteking, hoor je het, buikvlies-
ontsteking I"
Intusschen was dr. Lambers gehaald per
rijtuig. Ik ging hem in den tuin t© ge-
moet.
„Zoo, jij hier?" verbaasde hij.
Ik zeide hem de diagnose. „Er hadden
dadelijk maatregelen voor een operatie
moeten genomen worden nu is 't misschien
te laat", verweet ik droef.
Hij schrok, wilde er nog niet goed aan.
„Wil je er nog een ander bij V' vroeg ik.
„Ja", zei hij toen.
„Nu, dan zal ik Wieners halen, uit Apel
doorn; blijf jij dan maar hier." Toen ik in
de gang kwam, vroeg de juffrouw of ik
wilde blijven, en dat Lambers den ander
zou halen. Mevrouw wilde Lambers niet.
Maar ik had het reeds zoo bepaald en het
zou beleedigend geweest zijn, als ik nu weer
gezegd had: „Ik zal wel blijvep."
Maar mevrouw, binnenkomende, verweet
luid aan collega Lambers: „U heeft het niet
gezien. U heeft niets gedaan. Dr. Van Zui-
lichem zag het toch dadelijk. Er moist ge
opereerd worden en nu ie het misschien to
laat."
Ik deed wat ik kon, om Lambers t© r©-
habiliteeren, en zei, dat het plotseling zoo'n
keer had genomen, hoewel ik wist, dVo de
symptomen er al twee dagen zoo waren ge
weest.
To©n kwam znj vlak voer mij staan„Dok
ter, worden zij wel eens beter? Toe, zeg
het 1"
„Ja, mervrouw, soms wel eens", maar
haar aankijken kon ik niet.
Ruim een uur later de nacht lag boog
en helder, een zilver-blauwe manenacht
was ik terug met Wieners. Dadelijk werden
wij alleen gelaten met het kindje, dat nog
net zoo was.
Die kalme, goed© man onderzocht ba»r,
en aangedaan klonk rijn zacht© stem;
„Liefje, laat ik nu eens voeden. Hannia,
doet dat pijn 1"
„O pijn, o pijn, MaatjeO dokter, ik ga
dood; ik ga heusch dood," fluisterde ze
vlug achtereen, „ik voel het, ik ga dood,
t"k ga heusch dood. Dokter, ik ga dood."
Dokter Wieners vond de diagnose ook
goed en hij wilde nog tot de operatie over
gaan. Lambers, de eenige, die hier m het
dorp zijn huis en apotheek had, zou bü
hem alles in orde gaan maken.
Toen hij weg was, kwam mevrouw de ka
mer weer in. Zij greep Wieners vast *n
vroeg het ook hem. En zwaarmoedig, mij
aanziende, zeide hij: „Ja, mevrouw, het
is heel, heel ernstig".
Schuw, wild keek zij om, angstigde toen!
„Is hij er niet, die ander? Hij wist het niet,
hij weet niets".
Wij besloten toen ook naar Lambers te
gaan, om te zien, hoever het er mee stond,
en beloofden mevrouw zoo spoedig mogelijk
terug te komen, om de kleine patiënt t©
halen. We waren er nog geen vijf minuten,
of we werden in allerijl teruggehaald; men
vreesde, dat het afliep.
Toen wij binnenkwamen, was d© moeder
in de andere kamer en wij stonden voor
het bedje van het schatje, dat stervende
was.
Moesten wij de moeder nog niet cr bij
roepen? En ik ging in die andere kamer.
Daar zat zij op de canapé, geleund tegen
de juffrouw, die haar hoofd zacht steunde.
Het zwarte haar hing los om het fijn-mooi©
gezichtje.
„Mevrouw, gaat u nog niet ©ven met mij
mee?*' stamelde ik.
Leunende op mijn arm, gingen wij voor
zichtig de kamer in. Met a ngstig-ve:'.rokken
gelaat keek zij rond zich, heel even in het
bedje. Ze hield zich vast aan het ledikant
je. „Leun maar op mijn schouder," zei ik;
en gewillig liet zij zich leiden. Even stona
zij zoo, maar toen kromp z© ineen, haar
handen wringende.
Nog eens snakte het kind pijnlijk naar
verlichting.