mm he sbap.
m. 14355.
Derde Blad.
8 December 1906.
Onzindelijkheid in Frankrijk.
,,'t Kan me niet schelen. Ik verbied je dat
te doen; hoor je, ik verbied het jel" zeide
hij streng en scherp.
„Lah, je bent een afschuwelijke tiran,"
antwoordde zij.
Zij zaten aan het ontbijt met hun klei
nen zoon, een ernstig, nadenkend knaapje,
dat met wijdopen, verwonderde, angstige
cogen hen aanzag. Zij hadden hem heele-
maal vergeten, zooals hij zijn ei vergeten
had, en zich met het eierlepeltje rechtop in
zijn kleine ronde vuist geklemd, over do
tafel boog. Alle wijze lessen, hoe hij zijn
lepel en vork aan tafel had vast te houden,,
waren uit zijn geheugen vervaagd; zijn
blik ging van den een naar den ander,
hing aan hun lippen, wanneer zij spraken.
Toen het ongenoegen van zijn ouders zoo
hoog was gestegen, liet hij zich ongemerkt
mot het lepeltje in de kleine vuist geklemd
van zijn stoel glijden en sloop de kamer uit.
Hij ging de trap op en de kamer binnen,
.waar zijn gouvernante zat te ontbijten.
Zij zag hem glimlachend aan en met een
blik op het lepeltje vroeg zij: ,,Je komt al
zoo vroeg, wat is er toch, lieveling?"
„Ja, ik wou je wat vragen," antwoordde
hij, en keek toen met verwonderde, half
verschrikte oogen naar het lepeltjo in zijn
hand.
„Zco, wat is er dan?"
„Is een tiran iets niet nets?"
„Neen, niet precies net,"antwoordde zij.
Na een kleine pauze, zeide het künd
zachtjes, met gebogen hoofdje: „Je mag
het nooit, nooit, hoor je, aan iemand ook
zeggen."
Zij beloofde het.
„Moeder heeft tiran gezegd tegen papa."
Zijn oogen bleven neergeslagen en tuurden
onafgewend naar het lepeltje.
„Werkelijk?" Zij boog zich naar hem
over en kuste hem, waartegen hij zich hef
tig verweerde. „Zij hebben het maar voor
de grap gedaan."
Nu keek het kind haar met groote, vra--
geride oogen aan.
„Ja," beantwoordJoi zij zijn blik, „zij
deden maar alsof ze boos waren. Dat speel
jij toch zoo dikwijls? Zi© jo, ze zijn nu al
meer dan zeven jaar getrouwd, en zij houden
zooveel van elkaar, dat zo heelemaal niet
meer weten, hoe het is, wanneer men kib
belt. Nu hebben ze het uit de aardigheid
eens geprobeerd, en gedaan, alsof ze erg
boo9 op elkaar waren."
Hij keek haar maar half overtuigd aan.
„Maar het was... zij zagen er uit, alsof
het ernst was."
„O, groote menschen kunnen veel beter
spelen dan je gelooft; dat kan jij nog niet
zoo goed onderscheidene
In de groote, wijdopen kinder oogen was
naast diepe verwondering nu toch ook
weer plaats voor ;een vonkje geluk. Hij
vloog plotseling de kamer uit, de trap af,
de ontbijtkamer binnen, waar hij juist ge
mist werd; liep naar'zijn vader toe en
riep, stralend van pleizier: „Ik bon zoo
blij,- dat het maar voor de grap was."
„Wat meent die jongen nu weer?" vroeg
hij aan zijn vrouw.
„Juf heeft me gezegd," antwoordde het
kind, „aat u al zoo lang getrouwd is eu
zooveel van elkaar houdt, dat u voor de
grap maar eens „boos zijn" heeft gespeeld,
om te zien, hoe dat toch is, en daarom
noemde Mama u tiran, en dat," voegde hij
er plechtig aan toe, „is heelemaal niet net."
De man zag zijn vrouw aan, die haar
oogen neersloeg. Na een pauze zeido hij:
„Ja, jongen, zco was het; wij hebben maar
gespeeld, nietwaar muis?" Daf was een
naam, dien hij haar al lang, lang niet meer
had gegeven.
„Ja", mompelde zij, nog met neergesla
gen oogen.
„Weet je, ventje," wendde hij zich weer
tot het kind, „papa zou. erg bedroefd zijn,
wanneer hij iets tegen mama gezegd had,
dat niet netjes was, want hij houdt toch
zooveel van haar, zooals jo heel goed zegt."
Het kind antwoordde niet.
„En moeder zou ook erg treurig zijn,
wanneer zij iets niet nets tegernjmj gezegd
had, nietwaar, muis?"'
„Ja, zeker." Do vrouw, stond op en ging
naar haar man' en kind toe. „Want ik houd
erg veel van papa." Met glanzende, weeke
oogen zag zij hem aan.
„Zie jo, ventje, het was maar voor de
grap, wij deden maar zoo, alsof wij boos
waren."
„En het was heusch enkel een spelletje?"
vroeg de kleine opgewonden.
„Ja, heusch een spelletje," zeide de man
en keek zijn vrouw aan.
„Maar ik vind dat heelemaal geen aar
dig spelletje," zeide het kind heel ernstige
„Wanneer ik er over nadenk, vind it
het eigenlijk ook niet en jij ook niet, is het
wel wendde hij zich tot zijn vrouw.
„Neen", antwoordde zij.
„We zullen het nooit meer spelen, niet,
mui9?"
„Neen, nooit meer."
„Hat was alles mijn schuld, ventje. Ik
ben met het akelige spel begonnen, maar
ik doe het nooit meer." Hij streek zacht
over het haar van ziju vrouw, toen hij dit
zeide.
„O, ik ben zoo blij," zei het kind opge
lucht.
Zij gingen weer aan de ontbijttafel zit
ten en nu eerst werd het eierlepeltje, dat
de jongen nog altijd krampachtig in zijn
hand klemde, voor zijn bestemming aange
wend en in het koud geworden ei gestoken.
Op de reputatie der „Holland'sche zin
delijkheid", der reinheid van onze voorva
deren, wordt somtijds afgedongen. Men
zegt aan, dat zij wel is waar hun huis en
huisraad vlijtig poetsten en beenden, maar
zich minder vlijtig .waschten en vooral,'
baadden. Maar alles is betrekkelijk en-
in vergelijking van het buitenland warcD
d<? oude Hollanders kraakzindelijk ea rein.
De Franschen bekennen, dat hun voorval
deren „vuil" waren, echte smeerpoetsen.
Montaigne reeds zegt van zijn tijdgenooten,
dat zij hun poriën verstopten met allerlei
vuil. En in do zestiende en zeventiende
eeuw zag het er, zelfs in do paleizen, schan
delijk uit. Als Lodewijk XIV in de Galerie
des Glacés verscheen in Koninklijke praal,
beladen met zoovele diamanten, dat hij ze
nauwelijks dragen kon, had hij zich des
morgens niet gewasschen,
In de „Revue" kwam een opstel voor,
waaruit duideb'jk bleek, dat nog in de
achttiende eeuw de reinheid alles te wen-
schen overliet, en men kan zich voorstellen,
hoe bet er uitzag in d'e paleizen te Ver
sailles, waarin zoo goed en zoo kwaad als
het ging, twee duizend personen leef don,
die1 zelden of nooit met water en zeep ken
nis maakten. Men was door pracht om
ringd, maar de onontbeerlijkste voorwerpen
voor een min of meer grondige reiniging
ontbraken. Als men een wasehkom gebruik
te, was het er een van het kleinste formaat.
Niet grooter dan een schoteltje. Hd; ie
waar, dat Lede wijk XV en nog een paar
groote mogendheden een badkuip bezaten,
maar of zij er gebruik van maakten, i3 de
vraag.
Hetgeen men graag kwijt was, afval,
enz., gooide men uit de ramen. Op dg bin-,
nenplaatsen beschermd© men zich daarte
gen met groot© schermen van leer. Toch
werd eens het gevolg van de Daiïphine,
die zelf in een draagkoets zat, zóó toegeta-*
keld, dat het zich vcrkleeden moest.
In 17G4 gaf La Maraudièrc een beschrij
ving van Versailles. „De paleizen zijn ware
riolen Hot park, de tuinen, het paleis
ruiken zoo, dat iemand het hart in het lijf
omdraait. In den vleugel, voor de minis
ters bestemd, is eiken morgen een slager aan
het werk; hij slacht ieder.en dag een zwijn,1
en do Avenue St,-Cloud is een poel, waarin
dood© katten drijven".
Voor de deur van de vertrekken des Ko
ningB was een Zwitser geïnstalleerd, die
daar zijn eten befreidde, at, dronk en ande
re dingen deed. Men mocht in de Grootd
Galerij niet rooken, maar men ontmoette
er koeien, geiten en ezelinnen, want do
prinsen en prinsessen van het Koninklijk i
huis <m sommige anderen ook hadden bet
voorrecht, dat die dieren in htm vertrekken
kwamen, om daar gemolken te worden. Zoo
men niet van het water hield, versche melk-
werd op prijs gesteld.
Er zwierven allerlei menschen rond, ook
dieven, en eens werd Lodewijk XV in per
soon bestolen. Do etiquette was streng. Als
de Koning een kop bouillon wilde drinken,
was dat een zaak van belang. Dc koninklij
ke bouillonkop kwam uit de keuketa, om
ringd door gewapenden, werd dan op een
marmeren tafel geplaatst in de zaal van
den ministerraad, ging door de handen
van den opperschenker en den lijfarts, die