N° 14343.
Derde Blad.
24 November 1906.
TWEE HELSEH.
w b i it i in«ezrva".tv.'^ -m.* <s, v- -.*!
i.
Langzaam sloeg de klok in de eetkamer
ceven oren. Op hetzelfde oogenblik ging
ie deur open. Do oude Rousselot trad bin-
pen en beval„Aan tafel
„Maar grootpa", klonk schuchter een
stemmetje: „Jacques is ex nog niet
De gnjoaxd fronste de wenkbrauwen en
antwoordde bits:
„Hij behoorde hier te zijn. Bij nnj wordt
om zeven uren gedineerdals dat mijnheer
Jacques niet sahikt, moet hij maar elders
®ten
Jacqueline liet net hoofd zakken, zon
der iets te antwoorden, en ging naar de
keuken, om ó'e soep te halen, die zacht
op het vuur pruttelde.
Stiptheid behoorde tot de stokpaardjes
vart den ouden Rousselot; hij duldde niet,
dat men bij hem ook maar een enkele mi
nuut te laat kwam.
„Jacqnes gaat om halfee-s van zijn kan
toor", zoido hij. „hij heeft <rus volop tijd,
zich met zijn makkers te amuseeren. Ik
belet hem dit niet, want hij is jong. Maar
om zeven uren moet hij hier zijn; ik heb
geen lust op hem te wachten."
Rousselot was geen gemakkelijk heer.
Hij was soldaat geweest en had de veld
tochten in de Krim, in Italië, in China en
in Mexico meegemaakt, en zijn cercieeke-
nen hingen in een grootc lijst aan den
muur; in het midden het kruis van het Le
gioen van Eer, dat hij zich door tal van
wapenfeiten had" verworven.
Tusschon de symmetrisch opgesteld©
borden van fijn Delftsch aardewerk glans
den zij als sterren onder het bleeke liebt
der lamp, want iederen dag werden zij door
Jacqueline opgepoetst en gepolijst.
Dikwijls bleef de oude Rousselot er vóór
staan en bekeek ze langen tijd. Zij waren
de glorierijke herinnering aan een eervol,
dapper verleden. Zij waren in zeker op
zicht zijn vreugde en zijn trots geweest,
want het geluk had den ouden man niet
altijd toegelachen. Drie jaar na hun hu
welijk waren zijn zoon en zijn schoond'och-
ter bij een spoorwegongeluk om het leven
gekomen.
Zes maanden latex was zijn vrouw, die
dezen vreeselijken slag nooit te boven ge
komen was, hen in het graf gevolgd.
Hij was met Jacques, zijn kleinzoon, <?n
Jacqueline, zijn kleindochter, achtergeble
ven en had hen van zijn bescheiden pen
sioen opgevoed met do eenige gedachte,
van Jacques een man van eer, van Jacque
line een goede huisvrouw te maken.
Hij had zich daaromtrent niet t»? bekla
gen gehad, want, terwijl Jacqueline een
voortreffelijk© huishoudster geworden was,
die haar huishoudentje voorbeeldig be
stuurde, was Jacques bij een groote han
delsfirma in dienst gekomen, en werd door
rijn chefs zeer gewaardeerd, zoodat men
hem met zijn schranderheid en zijn ijver
ceD schitterende toekomst voorspelde.
Maar was dat een reden, dat de jongen
zich veroorloofde, niet op tijd aan tafel te
En de oud© Rousselot, die over dat al
les nadacht,, hield opnieuw zijn bord' bij
de dampende terrine en verklaarde, als
naar gewoonte, dat hij nooit lekkerder ge
goten had. Jacqueline deed, terwijl zij hem
bediende, een laatst beroep op zijn toege
vendheid-
„Grootpa, er zal toe-h niets met Jacques
gebeurd zijn?"
Zij stond op coi ging naar het venster.
Door de jaloezieën zag men den neerstroo-
menden regen, die als eën waterval op de
trottoirs plaste-
„Het is zulk guur weer!"
Maar de grijsaard antwoordde met een
stem, die geen tegenspraak duldde:
„Wat zou dat? Je broer amuseert zich
immers 1"
Toch begon ook hij ongerust te worden.
Als Jacques, die gewoonlijk zoo nauwge
zet op tijd was, zooveel te laat kwam,
moest ©r iets bijzonders gebeurd zijn. Mis
schien was hij door dringend weak op het
kantoor teruggehoudenMisschien ook was
hij, door den regen verrast, gaan schuilen.
De jongen was wel wat gevoelig. Hij had
niets in de aderen. Of „limonade'', zooals
het volk ~.ei- De oude Rousselot had van
Jacques het liefst een soldaat gemaakt,
zooals hijzelf was gaweest. Maar de jongen
had den zachten, schuchtercn aard van zijn
grootmoeder.
Ja, het lot is dikwijls zeer ironisch. Hij
kon zijn moedig, hartstochtelijk en op
bruisend soldatenbloed niet herkennen in
dezen vreedzamen jongen, wiens gezichts
kring was beperkt tot zijn rustig kantoor
en wiens geheel© eerzucht nieft buiten zijn
geregeld, stil leventje ging.
Hij, Rousselot, had op Jacques' leeftijd
in de loopgraven van Sebastopol gelegen,
de kogels boven zijn hoofd hooren fluiten
en het niet gewaagd, t© gaan slapen, om
dat men bij de verwenschte koude, die daar
beersckte. er nooit zeker van was, of men
wel weer wakker zou worden
De oude Rousselot loosde filosofisch en
gelaten eert diepen zucht, terwijl hij een
droeven blik wierp op het kruis van het
Legioen van Eer.
III.
Inmiddels was Jacqueline opgestaan, om
naar de keuken t© gaan, toen de deur plot
seling geopend werd en Jacques met gebc
gen hoofd de kamer binnentrad.
„Neem mo niet kwalijk, grootvader, maar
ik moest me eerst vcrkleeden."
Grootvader Rousselot antwoordde droog
jes: „Zorg er voor, dat zoo iets niet meer
voorkomt."
En toon Jacques schuchter een verkla
ring wilde geven, om zich te verontschuldi
gen, viel de grijsaard hem dadelijk in de
rede: „Ik neem geen verontschuldiging
aan."
Het maal werd zwijgend voortgezet, in
weerwil van de pogingen van Jacqueline,
om dc gedwongen stemming door vroolijk
gebabbel te doen verdwijnen.
„En nu had ik voor vanavond nogal
chocolademelk willen maken,"' zuchtte zij.
Plotseling ging do bel over.
„Ga eens zien, wie er is, Jacqueline,"
zeide grootvader.
Jacqueline kwam eenig© oogenblikken la.
ter terug.
„Het is een inspecteur van politie."
Met doodsbleek gelaat was d© grijsaard
opgestaan. Do politie bij hem l Wat had dat
te beteekenen? Dwaze gedachten doorkruis-,
ten zijn hoofd. Hield dit onverwacht be
zoek verband met het te-l&at-komen van
Jacques? De politie! Dat stond gelijk met
misdaad en gevangenneming 1 Kwam men
om Jacques? Had Jacques, zijn kleine
Jacques, verleid door slechte voor? volden,
alle tradities van eer en goede trouw ver
loochend, welke hij hem zoo ijverig en on
vermoeid had ingeprent?
Hij .wiearp een vragenden blik op lijn
kleinzoon, dooh dez© bleef stom en onbe-
weeglijk. En zijn houding was mot die van
een misdadiger.
„Laat hem binnenkomen," stamelde de
oud© man, eenigszins gerustgesteld.
„Mijnheer Jacques Rousselot?" vroeg 'de
inspecteur.
De grijsaard greep zijn stoel vast, om niet
te vallen. Het leek hem, ot alles om hem
draaide, en roet stokkende stem mompel
de hij:
„Jacques, ongeiktkkig kind, wat heb je
gedaan?"
„Wat hij gedaan heeft?" vroeg de in
specteur, „ik zal u vertellen, mijnheer, wat
hij gedaan heeft... Hjj heeft zoocven met!
gevaar voor zijn leven drie personen ge-
i"©d, die bijna zouden verdronken zijn. Maar i
jong© vriend", ging hij voort, terwijl hij
zich tot Jacques .wendde, „gij zijt to be-'
scheidenWas niet één van mijn agenten
u achtcrnagegaan, dan zouden wij nooit ge-,
weten hebben, wie gij zijt. Sta mij toe, u
do hand te drukken, eer gij de belooning
ontvangt, die u toekomt."
Toen de inspecteur was heengegaan, bleef
de grijsaard zwijgen. Het ,was toch zijn
bloed, dat in de aderen van zijn kleinzoon
stroomde, dat edele, moedige heldenbloed,
dat zich nooit verloochende, en dat slecht?
een gelegenheid noodig had, om eervol werk
zaam te zijn. Hij mocht er trotsch op wezen.
Jacques had zonder aarzelen zijn plicht
gedaan, zonder opzien, zonder aanstellerij,
en dat verdubbelde zijn verdienste.
Wat Jacques gedaan had, zou hij, de
grootvader, eveneens gedaan hebben, pre
cies als destijds, toen hij in een dichten ko
gelregen een gewonden kameraad had Weg
gedragen; en dien anderen keer, toon hij
zich in dc vijandelijke gelederen had ge
stort, om het bedreigde vaandel te redden.
En deze- twee belden, die hier tegenover
elkaar stonden, hadden geen woorden noo
dig, om elkaar te begrijpen.
Dc oud© Rousselot perste twee dikke tra
nen terug, die hem uit de oogen wilden