Het Toevluchtsoord van den Groeten Sint-Bernard. voor liet kleinste stofje, terzelfder tijd be kwaam, do reusaohtigste dingen zonder eenigen hinder in zich op te nemen. Zoo ziet men menschen, clie een lief meis- jje, hoopen geld, goede betrekkingen en wat niet al in het oog hebben, zonder dat zdj de minste pijn gevoelen, of ook maar de geringste ontsteking er het gevolg van is. Verschillend als de soorten van oogen zijn, is hun gebruik. Sommigen gebruiken hun oogen voor hun taken, anderen om het schoon in natuur en kunst te zien of op te merken, waar ze nuttig en weldadig kunnen zijn; maar dat is de minderheid. Als een regel kan men wel aannemen, dat het meerendeel der oogen wordt gebruikt om zijn eigen ik te bewonderen en de fou ten en gebreken in den evenmen6ch te ob- eerveeren. Het reinste, liefderijkste oog is dat der moeder, als ze haar blikken vestigt op den dartelenden kleine, dien ze met innige teederheid koestert aan haar borst. Met de oogen verricht de mensch de grootste kunststukken en bedriegt hij de wereld om zich heen. Wij kennen er, die omtrent onzen per soon volmaakt onverschillig zdjn en toch een gloed van warme belangstelling in hun oog tooveren, als ze naar onze gezond heid informeeren. Wij hebben ze ontmoet, die bij de begra fenis van een rijken erfoom tranen in de oogen hadden, ofschoon de geheele wereld wist, dat ze jarenlang op de heuglijk© ge beurtenis zich hadden gespitst. Verschillend als de karakters en beroe pen der menschen zijn, zoo zijn ook de boe danigheden hunner oogen. Zoo ziet bijv. het oog van den advocaat met een enkelen blik, hoeveel veeren er te plukken zdjn van de gans, die dom ge noeg is, zich in zdjn nabijheid te wagen, terwijl daarentegen dat van den sul, die alleen om zdjn geld geduld wordt, nooit leert zien, dat hij bestendig voor het lapje wordt gehouden. Er is een spreekwoord, hetwelk zegt, dat het een. wijs plan is zijn oogen den kost te geven, maar, als do mees te spreekwoorden, is dit ook heel verkeerd. In dfe tegenwoordige wereld, vol zelfzucht en ondankbaarheid, onzedigheid en eigen waan, bedrog en zwendel, is het wijzer, Om wil men geen menschephater wor den de oogen bestendig hermetisch ge- Bloten te houden en te trachten zoo weinig mogelijk te zien! Zachtjes naar beneden dalende komen we hij Mr. Neus. Dit uitstekend deel van het gelaat dient den mensch hoofdzakelijk om het overal in te steken; bij voorkeur in de zaken van een ander. Ook gebruiken de knappen en leepen onder ons dezen menschelijken boegspriet om er het goedgeloovige publiek bij rond te leiden. Onder hen muntte vooral Bamum uit, die het publiek be stendig bij den neus nam en zich voor dit kunststuk goed liet betalen. Meneer Neus komt evenals de oogen in verschillende vormen voor; men heeft mop-, wip-, zwam-, arende-, Grieksohe, rechte, krom ten?, druip- en andere neuzen. Vele dezer L'jden aan verwaandheid, worden hoog opgetrokken voor de mindere en toonen zich. zooals men dat wel een9 Poemt, van Lotje getikt. Behalve aan deze winderige ziekte zijn een groot aantal neuzen ook nog onder hevig aan kleuren; een gevolg van het in slikken van de vele halfjes klare met sui ker, welk vocht den neus een gloeiend roode tint geeft en hem herschept in een karbon kel. De karbonkelkwaal is een verradelijke, nare ziekte, die in stomme taal overal rond bazuint, dat de kat in het donker wordt geknepen. Karbonkels vindt men zoowel te land als te water, bij .rijken en armen, bij mannen en vrouwen. 't Is een ziekte, die, evenals de influenza, slachtoffers maakt in alle rangen en stan den. De Indianen gebruiken den neus om er een ring aan te dragen. Behoedzaam ons om de punt van den neus slingerend, komen wij bij den mond, den oven, waarin we alle brandstoffen schuiven, bestemd om onze lichamelijke warmte te onderhouden. De mond der dames is gemaakt om te kussen; een kunstbewerking, die de dich ters tot de ontboezeming heeft geleid van: Een kusje is 't begin van 't vrijen, Soms het begin van veel verdriet. Dit was al zoo in oude tijen, Die mode, ach 1 verandert niet. Do mannelijke mond, met en benevens zdjn kin en wangen, is ingericht voor een veld" van harige stoppels, dat aan veler ge laat het karakter geeft van een akker met een mislukten oogst. Gelijk de oogen is de mond een rare snaak, in staat om, als Bosco zaliger, de grootste mirakels uit te voeren. Wij allen hebben de ondervinding, dat het heel gemakkelijk is, zich te verslikken en dat wel aan de kleinste en onbeduidend ste voorwerpen, en toch, niettegenstaande dat, ziet de mond kans, alles door de keel naar binnen te jagen. Wij hebben jongelui gekend, die een ge heele fabriek met paarden en karren, ja, Joost weet wat niet al, door het keelgat hadden gespoeld. De mond, wanneer hij geopend is, toont ons de tong; een fabricatie, die terzelfder tijd den toestand aantoont van de ziel en het lichaam en de leelijke manier heeft om hei der wereld te vertellen, dat het met zeden, opvoeding en karakter niet al te wel in den haak is. De mond met de tong zijn een paar dec- len van het lichaam, die men inderdaad niet genoeg in de gaten kan houden; want de mond praat dikwijls zichzelf voorbij en de tong van velen onzer is zoo fameus deli caat, dat er een kapitaal voor noodig is om haar edelen smaak bestendig te bevredigen. Behalve van de tong is de mond de ver blijfplaats van de tanden, waarvan we alleen willen aanhalen, dat ze evenals do eigenaar of eigenares, maar al te vaak lij dende zdjn aan valschheid. Al verder is de mond het werktuig, waar mede men vertelt, wat men in het minst niet van plan is te volbrengen-; met behulp waarvan men elkaar belastert ©n beliegt, kwetst en hoont, zdjn domheid en zelfzucht wereldkundig maakt en menigeen openlijk en luid verkondigthoe groot© ezel hij is. M. L. J. Op de ruwé bergketens der Alpen be vindt zich, 2470 meter boven de oppervlakte van de zee, het klooster van Sint-Bernard, geheeten naar den naam van den stichter Bernardo, uit Mentone, hetwelk hij daar in het jaar 962 oprichtte, door het Toe vluchtsoord en den weg te herstellen, die reeds tot in de vierde eeuw werden in stand gehouden. De oude en- moderne krijgsverhalen gewa gen ook van dien weg. Hij brengt de herinnering te binnen van den overtocht der Alpen, tot dusver onge naakbaar, gedaan door Hannibal met geheel zijn talrijk leger van manschappen, wagens, paarden, olifanten. De Romeinsche legioenen trokken ook den berg over om Helvetië en Gallic in te gaan, en andere legers gingen er eveneens over onder Karei den Groote. Maar de meest merkwaardige1 overtocht was die van het Fransche leger, onder aanvoering van Napoleon. Het was een leger van 36,000 man met ruiterij en zwaar gesohut, dat in Mei 1800, groote moeilijkheden en gevaren trot- seerende, langs de bochten der steile paden boven aan het Toevluchtsoord kwam, en vervolgens met niet minder moeilijkheid af daalde, om te Etrubles aan te komen, en van daar in korten tijd t€ Milaan en daar na te Marengo, waar Bonaparte op luister rijke wijze de overwinning behaalde. Fn generaal Desais, die in dien slag het leven verloor, wilde, dat zijn stoffelijk overschot zou worden overgebracht1 naar het klooster op den Grooten Sint-Bernard. Hoe nuttig en heilzaam het werk der kloosterlingen is, die daarboven verblijveD in het belang der reizigers, hierover kuncoc do werklieden oordeelen, die in grooten ge tale werk gaan zoeken in Zwitserland, ej ook vaak in het hartje van den winter ruwe bergketens overtrekken, wanneer de koude 15 a 20 graden bereikt. Daarboven vinden zij kosteloos onderkomen en gastvrijheid en mogen zich er drie dagen ophouden. Ook verblijven er vaak in het klooster toeristen en geleerden voor meteorologische studiën en waarnemingen. Men berekent, dat er jaarlijks gemiddeld 20- k 25,000 per sonen in het Toevluchtsoord worden opgeno men. Beroemd zijn de honden van den Sint- Bernard, die den kloosterlingen tot kraohti- gen steun dienen in het verstrekken van hulp aan de reizigers, vaak tusschen de zeer hoog met sneeuw bedekte paden ver dwaald geraakt, of in nood verkeerende. Deze prachtige honden, die op him forsche ontwikkeling trotsch schijnen, bezitten daarentegen de goedaardigheid van de kracht, zij bezitten-het instinct van het ge vaar, hetwelk den armen reizigers dreigt-. Ter opsporing uitgezonden, maken zij het tot op verren afstand naderen van ver doolden bekend, en stellen, terugkeerende, onder onrustig kwispelstaarten en blaffen de, de kloosterlingen hiervan in kennis. Wanneer zij op onderzoek uitgaan, dragen de honden een fleechje met geestrijk vocht om den hals, waarvan de verdwaalden of de Verstijfden in tijd van nood kunnen gebruik maken om alzoo te herstellen. Een van di£v honden, d© goede Barry, die, opgezet, in het klooster bewaard wordt, wist ter geschikter tijd zoodanig zich te buigen, dat de ver-, dwaalde kinderen hem de armen om den hals sloegen en aldus omstrengeld, bracht hij hen naar het klooster. Op zekeren dag, dat hij een Fransch soldaat was genaderd, die verstijfd onder de sneeuw lag, trek deze, toen hij bij bezinning kwam en meen de zich te bevinden tusschen de klauwen van een wolf, zijn degen, en stak bem dood. Nog niet lang geleden gaven do bladen een verhaal van „Turc", een grooten houd van het klooster, afgericht om dagelijks de twee wegen af te snuffelen, die naar den heuvel van de tegenoverliggende helling leiden, om er de reizigers op te sporen, die mogelijk het pad konden zijn bijster g&-, raakt. Op zekeren dag keerde deze hond, heviger blaffende dan ooit, terug en trok de kloosterlingen bij de kleerefc, als om hen a-an te zetten, hem te volgen. Oogeu- blikkelijk gelastte een der monniken, welke die taal van het dier verstond, aan twee mede-broeders zich te" voorzien van opwek kende middelen en hem te volgen met een draagbaar, terwijl hij het dier volgde, dat blijde den weg opliep, welke in de richting van Zwitserland afdaalt. Na eenige oogen blikken gedaald te hebben, stond Turc stil aan den voet van een rotsachtige massa en wees den priester een in lompen gehulden knaap aan, al9 zielloos in de sneeuw uit gestrekt, die er een meter hoog lag. De geestelijke hield terstond zijn oor tegen het hart van den knaap, en hoorende, dat het nog klopte, nam hij hem tusschen zijn ar men en deed rijn hoofd tegen zijn schouder rusten, terwijl Turc beta aankeek als ware, hi] in zijn schik over die redding. Op de draagbaar uitgestrekt, wend de arme knaap naar het gastvrije verblijf overge bracht, waar hij, onder de bekende verzor ging, in een verwarmd bed rustend, tot hefc( leven terugkeerde. Doch die verleende hulp slaagt niet altoos intijds, e*n vaak gebeurt, het-, dat men niet anders dan een lij.: naar het klooster kan overbrengen. In de „mor gue" kunnen de reizigers de door de lage temperatuur goed bewaarde mummies zien van de slachtoffers, uit het sneeuwgraf te voorschijn gehaald. Helder© dagen komen niet veel dóór voor op die hoogte; het sneeuwt zelfs in den zomer; des winters i9 dë lucht dicht, bespikkeld als met ijsnaalden, die dikwerf, overal binnendringen. En toch, doordrongen van hun mensch-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 12