ren de eersten hier te lande, die er ie hun
werken van gewaagden. Beiden schreven
haar groote krachten toe, krachten om te
ontdoen en te verteren; alle vewui!je won
den te reinigen; den buik week te maken,
ja, schrikkelijk to beroeren; om tegen ver
gif en allo schadelijke dingen, die men in-
genomon mocht hebben, te strijden; een
bijzonder verdoovende en het gevoel bonc-
ruendo macht, macht om waterzucht, klie
ren, kropgezwellen of andere kwetsuren tu
verdrijven; do smarten der nieren te be-
neuionwonden en zweren to genezen."
Tabaksiroop „zou de kortighoid op do
borst, het moeilijk ademhalen, den hoest
wegnemen, fluimen doen loozon en voorko
men, het met suiker bereide sap de wor
men verdrijven."
Niet weinig waren dua de kwalen in aan
tal, die volgens de wetenschap van dien
tijd voor „balsemkruid van Peru", zooals
Dodo nare us de tabak noemde, moesten
zwichten. Trouwens, ook Nicot, Fr&aach
gezant aan het hof van Portugal in 1560,
naar wien nog het eigenaardig sap der la-
haksplanb „nicotine" wordt, genoemd,
dacht er zoo over. Ndcofc gaf aan een zijner
pages het uitgeperst tabakssap als middel
tegen een neuswond, met goed gevolg en
toen deze genezing door andere genezingen
werd gevolgd, stroomden lijders aan aller
lei kwalen naar de hoofdstad om door het
wonderkruid van den gezant (l'horbe do
1'ambassadeur) genezen te worden.
Onder Karei IX, Hendrik III en Hen
drik IV werd de tabak in F rank rij a alleen
als geneesmiddel gebruikt en eerst onder
Bodewijk XIII (,17de eeuw) begon men ze
te rooken, en spoedig werd dit onder den
burger en de geringere standon zóó alge
meen, dat do Staat het raadzaam achtte een
belasting op den invoer te leggen. Lodewijk
XIV, die in 1674 den tabakshandel aan zich
trok, beval gedurende den oorlog met Hol
land, dat elk soldaat van tabaksgerced-
schap moest voorzien worden.
De tabakshandel .was dus toen reeds zeer
gewichtig en nam van dag tot dag toe. In
Spanje, schoon noch do grundes noch do
geestelijkheid zich aan het rooken overga-
'\w, bracht £lo tabaksplant 'in 1750 de
schatkist een voordeel van 1,350,000 rijks-
daalders aan, terwijl zij in Portugal ruim
2 1/2 mïllioen aan dezelfde specie verschaf
te.
Op het laatst dor 18de eeuw was hot roo
ken hier te lande nog hoogst zeldzaam.
D ion kaard, losbol en tabakzuigea* waren
woorden van dezelfde beteekenis: „tabak
ken" was geen eerlijk tijdverdrijf. Door
brengers cn lichtmissen werden op doek en
tooneel met iden hoed op één oor en de ta
bakspijp in den mond voorgesteld. En de
Kerk, in den aanvang der 17de eeuw, oor
deelde mede zeer ongunstig over het t-abak-
rooken, of zooals men toenmaals zeide, bet
„tabakzuigen".
Doch het hielp niets, en weldra begon
men zich o de inlandsche tabakstteelt toe
te leggen. Reeds in hot begin der 17de eeuw
werd hier te lande tabak gekweekthoofd
zakelijk wel om den prijs van het „geurig
kruid" te verminderen.
In liet begin was do tabak goedkoop en
de beste kostte maar een gulden het pond
maar in 1696 al twaalf gulden en nog duur
den wat tevens bewijst, dat het juist de
geringe lui niet waren, die de meeste tabak
rdokt-en Integendeel, in dien tijd was de
tabak veel la duur voor den gemeenen man c
de rijke lui alleen konden zich dat genot
verschaffen
Doch in het begin dor 17de eeuw was de
tabak reeds een handolsortikel van grooc
belang en toen men zoowat overal tabak
begon te planten, nam het gebruik natuur
lijk spoedig toe.
Allengs ontstonden in ons land, evenals
in Frankrijk on Engeland, tabakshuizen of
tabagiën, waarin doorgaans een vrouw
(„toebakster") het kruid bij bladen ver
kocht- De liefhebbers gingen derwaarts
„taback drinken", „op een soopje t-aback",
„op iemands gezondheid smoocken".
Men kocht dan eenig© bloden, sneed de
tabak met zijn kerfmes, vulde de zilveren,
tinnen of aarden doozen, stak ze aan een
kaars of „solferpoeder", dat men door
vuurslag in brand stak, aan cn begon te
dampen, en liet de pijp, gelijk nog heden bij
d© wilde volkeren, en later het glas rond
gaan*
D© tabagie dit is er het merkwaar
dig© van was eenvoudig een winkel, waar
tabak verkocht op gerookt, doch geen drantt
geschonken werd.
Een versje uit do 17de eeuw zegt:
in de tabagien
Daer is het een costelyck syn,
Daer can men keker drincken,
Al drinckt men geen bier of wyn.
Later begon men de tabak, doch onder
zekere bepalingen, ook in do gewone her
bergen en wijnhuizen te verkoopen.
D© tabagie verdween ten gevolge van eén
wijziging in de zeden, vooral bij onze vrou
wen. Aanvankelijk wanen onze op zinde
lijkheid gestelde huismoeders het „stiu-
ckend en vileynsch quijle eruydt" om meer
dan één reden vijandig en gedoogden niet,
dat alles in huis door den v uilen damp be
zoedeld .werd.
En nu, reeds in dc eerste helft der l7do
eeuw, deed zich voor, dat zij zelvon smaak
kregen in tabak, en in het geheim „een
soopje dronken", namelijk in de bakove. Nu
moesten do menschen natuurlijk niet meer
naar -de tabagie om hun rooklust te bevredi
gen, en zoo kreeg de tabagie minder gezei-
sehap en werd eenvoudig een winkol. M-et
dat al behield de tabak veel vijanden, o.a-
onze Adriaan Poirtcrs, dien men .wel eens
■den Brabantschen Cats heeft genoemddio
schreef: „Van de tabaok sterven de verck?ns
en de menschen vacren der niet veel beter
af". Vóór en tegen de tabak werd toenmaals
veel geschreven, en er bestaat zelfs een ge-
heele literatuur in proza en poëzie, in het
Noderlandsch en in het Latijn.
De tabak bleef in de gunst, ja, het ge
bruik er van werd steeds algemeen er. Re
derijkers on gildebroeders dampten dapper
op hun vergaderingen cn geen liedjesboek,
waaruit in gezelschappen werd gezongen,
of het bevatte liederen tot lof van de tabak.
Over het nut of het schadelijk© van de
tabak waren de artsen zeer verdeeld. Er
waren er, die een ware panacee in het;
„geurige krui-lf' zagen „Hij treckt", al
dus lezen wij in den zeventiende-eeuwschen
„Schat der Gesondheyt" \an den Dor-
drechtschen arts Jolian van Bcverwijck,
„alle vochtighcyt en slaperigheyt uit het
hooft, heeft een verdroogendc eygenheyt,
werpt de maag om, raaect den buyck los
met groote ontroering van het ghehele li-
I chaaro en is wondergoct tegen pestilentïaal
feniju"
Ziehier het geval, 'dat onzen arts, die in
zijn tijd doorging vo r een man van weten
schap, had overtuigd van cle kracht van
tabak tegen vergif. Tc Antwerpen namelijk
was het gebeurd, dat een kat door tabak
gered was. Een boos mensch had dc snoep
achtige po-s van zijn buurvrouw een brok
met rattenkruit toegeworpen on het arme
'dier had hot gretig ingeslikt, maar kreeg
spoedig pijn in den huik, en sprong op en
neer om het leelijke bro.c weer uit te spu
wen, maar tevergeefs. De buurvrouw, die
haar poes innig lief en dus groot modelij
den met haar had, kar de gelukkig de kracht;
van de tabakzy deed met geweld het dier
den bek open, en duwde het wat tabak met
boter in do keel, waardoor cl© poes zoo ge
weldig aan het braken raakte, dat zij al
het vergif weer overgaf on het leven be
hield,
Is het niet teekenend, dat een zoo gezegd
geleerd man in vroeger eeuwen zijn overtui
ging steunde op zulke oude-wij ven-praatjes 1
Bfcverwijck geloofde mede, dat tabaksrook
het beste behoedmiddel tegen besmettel ijko
ziekten was, en van geloofwaardig© lieden,
zeide hij, had hij vernomen, dat te London
tijdens er do pest heerwhte, alle tabaks
kroegen bevrijd gebleven waren.
Dokter Tulp, te Amsterdam, liet dan ook
2ijn gasten tabak op porseleinen teileeren
voordienen. „De i;-.rmale pbilosophen",
zegt een ander, „meenen veel lucht te kun
nen halen uit ©en brandende pijp, gevult
met dezen edelen nicotianum. Als men in
eenigheid sit en cen pijpje smookt met 't een
been over 't ander, -ertrekt eenigszins het
chagrijn, en do hersenen worden soodanign
ghesuyvert, dat men l'.ca langer hoe meer be
gint te sien en to oordcelen".
'En wilt gij weten tegen welke ziekten ta
bak goed was? „Zoo men dof in het hoofd
is, schurftig, onlustig, lui, vadsig, slaperig,
zoo men pijn heeft in het hoofd, in de oogeo
of elders, zoo het gezicht zwak of donker
is, het gehoor bezwaard, of zoo men
niet wel ofi gerust slapen kan, of indien
men geplaagd is met podagra, stoen of ko-
lijk, schurft, blacren, puisten, vurigheid,
magerheid, al te vet, met wonden, enz- t' Ia
tabak, 't zijn do viyginische bladen, onze
rook cn damp, die cr een geneesmiddel te
gen zijn."
Zooals men ziet, achtte men toenmaals
niet veel ziekten bestand tegen het gebruik
van tabak. Geen wonder, nietwaar, zoo de
lieeren der wetenschap geen bezwaar zagen
in dampende vrouwen en huismoedersDoch
dez© wen&ch werd niet verhoord.
Onder de hoogere standen bleef bij onze
vrouwen d© afkeer voor het rooken bestaan,
niet in Engeland, waar ook de dames
rooken on sommig© Hollandsche vrouwen
lieten zelfs in het huwelijkscontract atol-:
len, „dat men was overeengekomen, sich in
het huwelyck van de tabac te onthouden".
Maar onder de lagere standen werd
door de vrouw, althans in de 17de eeuw, lus
tig gerookt, ja, het was er zelfs vrij alge
meen.
De Noordhollandsche vrouwen droegen
zelfs een vuurslag en een tondeldoos in den
zak
Heemskerk, de schrijver der Batavische
Arcadia", zag te Katwijk een walgelijk©
waardin, die met een tabakspijp in den
mond en een. kan in de hand, met onvaston
stap den wagen naderde ©n met cen schorre
stem ear pinkoogend die vrienden tot een
„pijp smook en een soopje zoenwater" noo-
digde.
Uit de blijspeldichters zou in dit opzicht
veel te halen zijn en daaruit zou blijken,
dat nog in de 18de eeuw het rooken bij vtou.
wen in zwang was. Yan Effen in zijn „Spec
tator" beschrijft een gezelschap, .waartoe
ook vrouwen behoorden, op zijn Zondagsch
uitgedost, met een zwaar zilveren tang op
zijde, waaraan, behalve een partij sleutels,
ook een groote .tabaksdoos van hetzelfde
metaal hing. En toen pijpen gepresenteerd
werden, stopte ieder uit zijn eigen doos, ook
de vrouwen niet uitgezonderd.
In het gebruik van tabak stonden steed;
en staan nog heden, de Kol landers vooraan,
In d© 18de ce&iv zag men schier geen
Hollander zonder pijp. Men droeg er roem op
een aantal pijpen te kunnen rooken. Kinde
ren van zes, zeven jaren rookten in fa
brieken en spmnerijonmen zag ze met
pijpjes in den tafelstoel ziften. Ja, Marti
net, predikant te Zutfen (1729-1795), verze
kert: „dat kinderen, wien de moederlijke
borst nog laafde, reeds begonnen te roo
ken."
Deze reputatie hebben inderdaad de Hol
landers in het buitenland. Maar zulke zaken
moeten worden gergn^ chikt onder de „rook-
fabels."
De ingewikkelde Etigelschc kleedir.g.
Pure «aanstellerij en pronkzucht, hebben
wij menigmaal gedacht van de gewoonte
der Engelsehon om enkele molen uer dag,
$n vaak eiken dag van kleeding te verwis
selen, schrijft de EDgelsche correspondent
van „De Tel."
De „gents" verschijnen ongaarne iedcren
dag in hetzelfde pak ten kantore En zelfs
een „busmeas'man" met een bescheiden in
komen, gaat heden anders dan gisteren uit
gödost „up". Daarnevens vereisoht do po
sitie van „gentleman", dat de garderobe
nog met verschillende „suites" voor bijzon
dere gelegenheden wordt aangevuld. Het
zou natuurlijk een „blunder" rijn, mot een
gekleed© jasof „morning dress" op een
diner te verschijnen, of in een „dining