De Greenwicksterrenwaclii. frissche uitzagen. Langzamerhand begon zij te begrijpen, waarom hij haar niet uit den winkel, maar uit den kelder bediend had. In den kelder was de waar onver- valscbt, maar in den winkel was bijna al les verralscht. De boter werd door hem m iden kelder met water gekneed. Poeder- chocolaai met gerste-meel bezwaard. De groene zeep vermengde hij met een geelbruin poeder; den azijn verdunde hij met water; de kandijstroop vermengde hij met melas se; de marmelade met aardappelmeel; de g/imalcn koffie met gedroogd, fijngemalen koffiedik... Zij ervoer de vakgeheimen met stijgende verwondering en verontwaardiging. Toen hij ten laatste haar in den kelder een hok vol bussen ingemaakte groenten aanwees, die overjarig waren en waarvan hij tegen het najaar hoopte een nieuwen conserven- uitverkoop te maken, herinnerde Gesina zich, dat zij bij hem i~ het voorjaar ook ccn paar goedkoop© bussen snijboontjes had gekocht en dat zij en moeder toen een week lang aan buik- en maagpijnen hadden ge leden, niet beseffend wat daarvan de oor zaak kon zijn. „Dat zijn de vakgeheimen", zeide Dorus, toen zij uit den Kelder boven kwamen „Daar zit de .ware verdienste op." „Maar, Dorus, dat is bedrog", zei ze ont zet. Hij zag, hoe bleek zij waa geworden. „'t Is wat rillerig in den kelder, niet?" vroeg hij ontwijkend. „Neen, neon. 't Is bedrog. Als ik ooit ln de zaak kom, verkcopen wij alleen zuive re waar." Hij lachte luid op. „Dan zijn wij ook gauw failliet. Hoe wil je> de concurrentie volhouden tegen grooten, als je er niet de middeltjes tegen hebt'? Weet je wel, 'dat er groote kruide niers zijn, die honderd balen suiker te ge lijk inslaan? En die op één dag zooveel bossen ingemaakt verkoopen als ik in een heelen winter „En ik zou nooit, nooit vervalschte waar voor zuivere willen verkoopen, want dat is zonde." „Gekheid", zei hij. „Zonde? Neen. "Vak geheimen zijn het. Die hooren bij den han del." „En ik zeg je, dat ik liever ongetrouwd blijf, dlan de menschen zoo te bedriegen. En die steen in je weegschaal is gewoon weg diefstal." „Tü-ututü", zeide hij, driftig worden'd. „Schelden doet geen pijn, maar wie bet doet, ie een zwijn." „Je wordt grof." „Wie? Ik? Wie spreekt het eerst van be dróg en diefstal? Ik geloof toch jij. Wat willen do menschen? Dat ik ze een flinken 'doorslag geef, dat zij op een ons koffie een hal flood toekrijgen. Ze kijken me, als ik weeg, op de handen. Hebben ze recht op méér dan het gewicht? Op elk ons een half lood, dat is vijf lood op het kilo. Dat eischen ze. En als ik dan een steentje in do Huls doe, besteel ik ze niet, maar ik geef ze Euo wicht en niet méér." „Dan moet je er ook den schijn niet van aannemen." „Nee Nou ben jo op den rechten weg Dan kom je ver in den handel Wil ik je eens wat zeggen Jij kunt knap op je school zijn, maar voor de zaak deug je niet." Zij gingen zonder kus en zelfs zonder handdruk dien avond van elkaar. Reeds den volgendon morgen kreeg hij een brief, waarin zij hem nogmaals zijn praktijken verweet en hem voor de keus stelde tus- schen haar en zijn wijze van. zaken 'doen. Hij haalde zijn schouders op. „Schoolgeleerdheid", meende hij en ant woordde niet eens. l2ij zou wel eieren voor haar geld kiezen. Maar ze koos zo niet, en aan het eind van de maan'd verhuisde zij met liaar moe der naar een andere straat. Hij zag het kleine verhuisboeltjo cn haal de de schouders op. „Het waa toch niks voor mij geweest", dacht hij. ,,'k Zou m:t héAr nooit grossier zijn geworden." „En wat zal het zijn, juffrouw?" vroeg hij met een grimmetje tot een „flodder", die den winkel was binnengekomen, al machinaal de rechterhand strekkend naar do liandbalans met den doorslagsteen. ,,'n Dubbeltje appelstroop", zei ze, de witte flap op de toonbank zettend. „Om u te dienen." „Is uw verkeering met die van den over kant af vroeg zij brutaal-weg, „Verkeering?" zei hij, de spatel stekend in do zwartroode, kleverige massa, den rug naar 3e paarse juffrouw gekeerd. „Zoover is het niet geweest, hoor. Het was niks voor mij. Heelemaal niks. Nee, hoor." Hij streek nu de spatel af aan 'den rand van de flap. „Dat dachten wij al", zei de juffrouw in het paars; „dat hebben .wij allemaal al ge zegd. Zoo'n halve dame was niks voor u." „O zoo!" meende hij. En het neergelegde kwartje in 'de lade strijkend, die half open hing achter aan de toonbank, ging hij voort: „Eén duppie en vijftien cents terug, alstu- blief, juffrouw." Parijscïie bedelaars. Te Parijs heerscht veel meer armoede en ellende, clan de vreemdeling denkt, die er gekomen is om te genieten en zeer goed ae boulevards, maai* niet de armelijke wonin gen kent. In onze dagen komt niemand van honger en ellende om, denkt menig burger. Maar een blik in de gemengde berichten der bladen weerlegt die onderstelling. Kort geleden viel een armelijk, maar zindelijk gekleed meisje op den boulevard. Toen deel nemende voorbijgangers haar te hulp kwa men, zeide zij zacht een paar malen „hon ger", en zij stierf, eer men haar iets te eten kon geven. De artsen constateerden, dat zij geheel uitgeput waa door ontberin gen. Wie vraagt daarnaar? Een arm, fat soenlijk meisje 1 Dikwijls kan men lezen van bejaarde liedén, die niet meer kunnen werken en niet stelen of bedelen en dan door kolendamp een einde aan hun leven maken of in de Seine springen. Aan de an dere zijde verneemt men van bedelaars, in wier matrassen vol vuil stroo men hon derden franken en papieren van waarde heeft gevonden. Zij zijn natuurlijk uitzon deringen, maar onder hen, die, door den nood gedwongen, een einde aan hun leven maken, vindt men zelden bedelaars. De be- deLaar doodt den arme, zegt Alphonse Karr, en in zeker opzicht heeft hij gelijk. In het algemeen scnijnt do bedelarij voor iemand, die op de hoogte is, een goed vak te zijn- De Franschen en vooral de Fxan- sche vrouwen zijn mild. Huisbcdelarij komt in Frankrijk minder voor dian in Ihntschland, want de portier, de concierge en zijn vrouw zijn niet gemak kelijk tegenover bedelaans. Maar er bestaan met dat al speciale adresboeken voor huis bedelaars met juiste aanwijzingen hoe men zajn rol heeft te spelen: bij een strengge- loovigen markies is men het slachtoffer van de slechte republikeinen; een oude dame moet men tibffen en ontroeren door een dramatisch verhaal omtrent zijn familie omstandigheden; een hondenliefhebOer brengt men „zijn ©enigen vriend", een kleinen keffer, en breekt in tranen uit als hij het dier niet kan gebruiken. Wee den ongelukkige, die als goedhartig te boek staat I De straat-bedelarij wordt op groote j schaal uitgeoefend. Men kan haar verdee- Ion in twee soorten: er zijn bedelaars, die nog iets doen voor hun geld, en andere, die alleen op het medelijden der menschen speculeeren. Tot de eerste klasse behooren de straatmuzikanten. Voor een huis ver schijnt van tijd tot tijd een man in een groenachtig zwarte diplomaat met een jongeling, die een wit vest en een Panama hoed draagt. De man speelt viool en in j het geheel niet slecht, de jongeling heeft een zeer opmerkelijk en ook geschoold te- j nargeluid. Waarschijnlijk heeft men hier te doen met vroegere leerlingen van he« con- servatoire, die geen geld hadden om hun studiën te voltooien. Terwijl zij zingen en spelen, schijnen zij de sous-stukken, die hun worden toegeworpen, niet te bespeuren, zij verzamelen die echter later en danken met een zwierige beweging. Zij zijn echter witte raven; de gewone muzikanten zijn de bezitters van ontstemde orgels, jankende harmonica's, krijschendc clarinetten en gruwelijke waldhoorns. Na de muzikale bedelaars komen de acro- •baten, de straatkunstenmakers, die, na eerst voorzichtig rondgezien te hebben of zich geen politie vertoont, op de handen loopen of stoelen optillen met de tanden. Onlangs stond voor een koffiehuis een jonkman, die lange naalden in zijn naakte armen stak zonder een spier van zijn geUas te vertrekken. Plotseling stond een agent naast hem en legde hem de zware hand op den schouder. Toen verscheen zoo iets als een wereldrverachtende glimlach op het ge laat van den jongeling en hij volgde ge dwee den man, die hem arresteerde. Voor al op feestdagen bloeit deze bedelarij. Het publiek verdringt zich dan om spraakzame Herculessen en halfwassen meisjes in ver kleurde tricots. En dan heeft men de handelaars in pot- looden en de vrouwen, die -verflenste bloe men aanbieden. Een tijdlang kon men in «7e Aveaae de l'Opéra een man vinden, die zeer lang haar droeg, met een schuwen blik om zich heen zag en zijn kleeren zoo zorgvuldig met spelden had vastgestoken, dat hij waarschijnlijk voor zijn toilet evenveel tijd noodig moet gehad hebben, als een dame, die zich in gala kleedt. De man er uit als een allegorie van den honger, maar het medelijden met hem verminderde tterk, toen men hem zag op den eersten Meidag, terwijl hij de oproerigste liederen zong en door zijn dronkenschap de vreugde uit maakte van de straatjeugd tot hij einde lijk werd gearresteerd. Onder de bedelaars, die diensten bewij zen, behooren ook de gedienstigen, die de portieren der rijtuigen openen. Zij omrin gen de schouwburgen en als een rijtuig na dert, openen zij niet alleen het portier, maar steken ook hun vuile handen uit om de daarin zittende dames te steunen, ter wijl zij de heeren begroeten met een eer biedig: „Mon prince". De meeste menscheu zijn lafhartig en men geeft den bedelaar liever een paar koperen muntstukken dan de kans te beloopen op een stortvloed var scheldwoorden. Vele bedelaars houden zich liefst in de buurt der kerken op en murmelen vrome gebeden voor wie hun iets schenkt. De plaatsen bij een kerk zijn gezocht ©n wor den van vader op zoon geërfd. Gevaarlijk zijn de bedelaars, die des avonds onver wacht te voorschijn komen en wier onrus tig fonkelende oogen in tegenstelling ziju met hun deemoedige bede. Pcbahcïelijk is de verregaande exploitatie van jonge kin deren, die in het vak worden opgeleid. Bejaarde Parijzenaars verhalen hoe Pij den opstand der commune verdachte gc tal- ton de straten vulden Zij muntt:n uit door een ware verrrielingswoede. Misschien had de halfnaakte petroleuzc vr.oeger hun om een aalmoes gesmeekt op de trap van eeu kerkgebouw Misschien had dc kerel, die nu met een sabel iedereen, die een fatsoen lijk pak droeg, edreigde, voor een paar weken het portier van de rijUiigen ge opend, dankeoide voor eenige sous. De be delaar haat de menschen, die hem in zijn beroep steunen De uitbreiding van do Londensche voor steden brengt het bestaan van de beroemd ste sterrenwacht der wereld in gevaar. In 1676 werd die van Greenwich gesticht, toen dit nog een nietig plaatsje was, dat een kleine dagreis van Londen verwijderd lag. Doch sedert heeft Londen het plaatsje opgeslokt; het is nu een van de Londensche voorsteden, b^kp*V *Is --^yerheidskw artier,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 12