Ko. 142S3. LËIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 15 SEPTEMBER. —«TWEEDE BLAD. Anno f906 PERSOVERZICHT. FEUILLETON. O», die ■tsuxx't&l 4o. „dat heeren regenten aan deze be palingen de hand zullen houden en de be langen der bewoners zullen behartigen. Zooala gezegd, heb ik in enkele gemeen ten een onderzoek ingesteld naar hofjes- toestanden en bet resultaat daarvan bracht mij tot de overtuiging, dat in meerde re gevallen schromelijk van do bepalingen worldt afgewe ken. Te Leiden bijv. moet bij de aanvaar ding der woning in den regel worden be- add een inkoopsom van 100 galden |en daarboven. In het Hoogeveens-hofjc aldaar is, naar ik vernam, de inkoopsom opge»- voèrd tot 700 gulden. Uit het feit, dat eenigen tijd geleden in genoemd hofje twee huisjes disponibel waren, leid ik af, dat de weldadigheid van dit hofje den can- didaten te machtig werd. Te Haarlem zijn in Het Hofje van G. de Waal en in het St.-Maarten- of Brouwers- hofje de vrije woningen afgeschaft. In het Hofje van Oorschot aldaar, waarin volgens den stichtingsbrief behoefti- g e vrouwen móeten worden geplaatst, is de inkoopsom, welke vóór 20 jaar nog op 125 gulden was gesteld, thans opgevoerd tot 500 gulden. Toch prijkt in den gedenk steen van dit hofje nog steeds het opschrift, dat dit hofje is da^rgesteld „tot troost der armen". Te 's-G ravenhage, in het Hofje van Flo- ris van Dam, heeft de gegadigde 800 gld. te storten. Te Dordrecht, in het Arend-Martens- hofjo, moet een inkoopsom vaD 1000 gulden worden betaald. Te Groningen is de toestand al zeer on gunstig. In het Aduarder-hofje werd men vroeger kosteloos geplaatstthans vorderen heeren regenten 700 gulden en- tróe. In het Martinus-hofjo bedraagt de inkoopsom voor man cn vrouw 1500 gulden en voor ongehuwden 900 gulden. Het Mep- schen-hofjo is gesticht ten behoeve vao vijftien „ar m e m c u s c h e n". In den loop der tijden editor meenden heeren re genten, dat een inkoopsom moest wordeo betaald, en thans is de voreischte storting reeds opgevoerd tot 1000 gulden. Daarvoor heeft men één gewone kamer Verlangt men con grootere kamer, dan moet 2000 gulden worden gestort. Ook in het St.-Antbony- hofje is de „weldadigheid" ver te zoeken, vermits daar door do gegadigden 2000 grilden (zegge twee duizend gulden) moot worden geofferd. Een gunstig© uit zondering maakt te Groningen het Gerar- da-hofje. Ten opzichto van dezo stichting is door den erflater bepaald, dat de in koopsom een bedrag van 100 gulden niet mag overschrijden, „opdat de minver mogenden niot zullen achter staan bij hen, die meer mocli- teo aanbieden". We willen hopen, dat aan dezo goede bepaling do hand wordt ge houden. In de tweedo plaats wees ik op den eisch der erflaters, „dat de hofjeswo ningen niet zouden worden verhuurd of verkocht". Ook in dit opzicht is mij ge bleken, dat met dezi>n eisch weinig of geen rèkoning wordt gehouden. T© Haarlem bijv. wordon in het St.- Maarten- of Brouwersliofjc en io bet Hofje van G. de Waal alle huisjes verhuurd In het Bakenesserhofje zijn van de 12 wo ningen reeds 4 verhuurd. Ook worden som mig© huisjes verhuurd in het Hofjo van Gratie cn in het Hofje van Heijthuijzen. Te Amsterdam worden alle woningen ver huurd in het Medemblikkerhofje en in het Ockershofje, terwijl in het Grilshofje vei> huurd wordon de vijf woningen aan de straatzijde. Ook te Gouda, in heb Bos- schershofje, zijn alle woningen verhuurd Over de derde bepaling, „dat de inkom sten van het hofje aan de bewoners gelij kelijk moet worden uitgekeerd" valt bittor weinig te zeggen. Verre weg de meeste hofjesbesturen doen aaö do burgerlijke overheid geen jaarlijksche re kening en verantwoording, zoodat de ze kerheid van een richtig beheer ten cenen- male ontbreekt. In de gemeenteverslagen van Haarlem en Leiden las ik dan ook de klacht, „dat steeds meerdere hofjesbestu ren het inzenden der jaarlijksche versla gen nalat on," In de voorrede van zijn boek „Armenzorg te Groningen" wordt ook door mr. Van Zanten geklaagd over de ofkeerigheid der regenten betreffende het geven van inlichtingen. Ook in de „Ned. Gids van Weldadigheid" leest men ten opzichte der hofjes gedurig: „ge vraagde inlichtingen n iet ontvangen." Waar nu ïiet bestuur van heeren regenten veel heeft van een „vrij beheer" en er bot heden—geen sprake is van Staatsbemoeiing, valt er over deze kwestie, zooals gezegd, niet veel te zeggen. Intusschen is het een feit, dat in meerdere hofjes de gebruikelijk© preu 'ven zijü afgeschaft, cn ook do beer Craandijk, in zijn werkj© „De Haarlemscho hofjes", verklaart,, „dat in verscheidene gevallen de preuven zijn afgeschaft-, zoodat meerdere hofjes1 den naam „Hofje" niet meer verdienen." Te Groningen bijv. was in 1815 de admini stratie van hèt Latteringe-hofje geheel in d o w a r g e r a a kt, en ten opzichto van het Pelster-hofje vond ik vermeld, dat de financiën in den laatstcn tijd achter uit zijü gegaan. Ook te Haarlem heeft een financieelc ach teruitgang plaats gehad, (zij het ook ten opzichte van jweldadige „tf o n d a c n"), welke vermelding verdient. Het „Fonds van Laurent le Due", waar uit beurzen worden vergeven aan Waalsch- Hervormde studenten, was oorspronkelijk groot 12,000 gulden, doch is zóódanig ver minderd, „dat in deze eeuw niets kan worden uitgekeerd". Ook het „Fonds van Gillis Bouchillon ter voor koming van armoede", oorspronkelijk groot 10,000 gulden, is zóódanig verminderd, dat over 1902 slechte &27.20 gulden kon wor den uitgekeerd. Zeker is, dat men het be staan en het beheer van dez© en dergelijke weldadigheidsfondsen al zeer weinig weet. Ho© weinigen bijv. zullen, vóór de jongst© overstrooming in Zeeland, geweten hebben, dat we nog altijd hadden een Ai- gemeen Watersnoodfonds, ©n dat dit fonds pl.rn. 4} ton in kas had? In verband hier mede wlijs ik op een verklaring der com- missio, die d© „Gids van Weldadigheid" samenstelde. Deze commissie zegt in de in leiding van genoemden Gids: „Steeds von den we nieuwe en ons bekende instellingen van weldadigheid." In de vierde plaats wees ik op de bepa ling, dat heeren regenten aan dc gesteld© bepalingen do hand zullen houden en de belangen der bewoners zullen behartigen Over dit punt wensch ik in het midden te brengen, dat er betreffende co verplich tingen van de heeren regenten in vele go- vallen geen controle en daardoor geen waarborg bestaat. Ik weet wel, dat volgens art. 10 der Armenwet allo besturen van weldadigheids-stichtingen een jaarlij ksch verslag hebben in te clïenen bij don gemeen teraad, dlat heb dage lijk sok bestuur van el ke gemeente toezicht heeft uit te oe fenen op het beheer der weldadighcids- 9biohtingen en dat de Provinciale Staten hebben te zorgen voor een richtige uitvoe ring der Armenwet, doch ik weet evenzeer, dat in vele gevallen heeren regenten zich al heel weinig gebonden achten door de bovengenoemd© bepalingen. Veel al wordt niet meer medgedeeld „dan het geen men kwijt wil zijn." Zoolang dus de Staat niet ingrijpt, zul len vele regenten zich onafhankelijk blijven gevoelen en tot een jaarlijksche re kening cn verantwoording van hun beheer zeker niot vrijwillig overgaan. Door het gemis van oontróle ontbreekt voorts de zekerheid, dat do belangen der hofjes-bewoners voldoende worden behar tigd. Of heeren regenten hun function be langloos waarnemen, of rij weinig of veel vergaderingskosten op hun begroo ting uittrekken en of zij de fondsen der stichting goed beheeren, men weet het eenvoudig niot Behalve de reeds vermelde feiten, betreffende afsohaffing der vrije woning, schromelijke opdrijving der inkoopsom en vermindering der preu0 ven weet ik wèl, dat de stedelijke over heid reeds meermalen aanleiding vond om In het Zondagsblad van „De Tele graaf" van den 8stcn dezer bespreekt do heer C. Los, thans te Hilversum, vroeger te Leiden, Hofjes-toestanden. Hij doet dat in dezer voege: Het was in Juni 1902, dat ik in het j,L e i d s c h Dagblad", No. J2980, een advertentie las, welker inhoud, door haar gtoote zeldzaamheid, destijds zeer mijn aandacht trok en voor mij aanleiding was om deze zank nader te onderzoeken. De be doelde advertentie luidde als volgt: Dc Regenten van het Hofje van „Eva van Hoogeveen", Doelesteeg, maken bo tend, dat in voornoemd Hofjje een plaats vacant is. Gegadigden kunnen inlichtingen bekomen bij mej. Du Saar, No. 8, Hofje van „Eva van Hoogeveen". Mr. A. J VAN ROOIJEN. 18 Juni 1902. Deze annonce trok dadrom mijn bijzon dere aandacht, wijl het, voor zoover ik mij kan herinneren, tot dusverre niet voor kwam, dat een hofjes-woning werd a an- geboden. Integendeel, voor een hofjes woning zijn in den regel al t ij d s o 1 1 i- c i t a n t o n, die korter of langer tijd op een openkomende plaats hebben to wach ten. Dat er steeds gegadigden zijn, is dan ook best te begrijpen, daar, zooals bekend, do bewoners niet alleen een vrij© woning genieten, doch in vele geval len daarenboven financieel worden gesteund door z.g. preuven. De bedoelde stichtingen (vroeger meer dan tegenwoordig daargo- steld) zijn dan ook ongetwijfeld instel lingen van weldadigheid, tot hulp en steun van on- en min vermogenden. Als er nu niot be hoeft gewacht, en de woning per annonce moet .worden aangebodon, dan blijkt één van beide, óf er is minder behoefte aan hofjeswoningen, óf er hapert het een of ander aan deze Rtichtingen. De eerste gedachte is, snel als de gedach te, bij mij heengegaan, overtuigd als ik ben, dat er vooralsnog personen te over zijn, die verlangond uitzien naar een hof jes-woning. Te Leiden althans (alwaar ik van 1892 tot ]90o diaken was bij de Ned.-Herv. Gemeen te) waren er voor do hofjes a 1 t ij d g e- g a d i g d o n, en ik geloof zeker, dat ook in ander© plaatsen naar sollicitanten niet behoeft t© worden gezocht. Do tweede gedachte, „dat er aan d© be doelde stichtingen wellicht iGts hapert", kreeg dan ook spoedig de overhand bij mij en spoorde mij aan tot het instellen van een nader onderzoek. Hoewel nu dit onder zoek, wegens tijdgebrek, zeer onvolledig moet worden genoemd, geloof ik toch, op grond der verkregen inlichtingen, te kun nen bewereD lo. dat verschillende hofjes haar welda dig karakter hebl>en verloren 2o. dat ccn Staatsond erzoek (volgens art. 8, sub 2, der Armenwet) naar den buidigen toestand in onze hofjes alles zins gcwenscht moet worden geacht Tot staving van mijn beweringen ga ik nu het een cn ander raededeelen, doch vooraf wensch ik er op te wijzen, dat ik met „hofjes" alleen die stichtingen bedoel, waar vrije woning en geldelijke toelage wordt genoten De z.g. gasthuizen, waar voeding, verpleging, enz. woirdt genoten blijven dus buiten bespreking. Om nu met dc bedoelingen der erflaters eenigszins bekend te worden, begon ik mot het inzien der st i c h ti n gs-b r ie v e n, waaruit mij overtuigend bleek, dat de stich ters bijna zonder uitzondering hebbeu be paald lo. „dat de huisjes „uit a e 1 m s 6 e" en dus geheel kosteloos zouden woeden vergeven aan arme cn hulpbehoevende per sonen" 2o. „dat de huisjes in geen geval mogen worden verhuurd of verkocht"; „dat de inkomsten der aan het hofje behoorende fondsen aan do bewoners ge lijkelijk moeten worden uitgekeerd; 2) „Ja, vele van de Fransche zeden en ge bruiken zijn ver boven de or.zo te verkie zen," meende do dame, en zij sprak daar bij zoo snol, dat Lila ccn echt trotsche Engelsche haar niet kon tegenspreken, i,Bijvoorbeeld hun huwelijken, hoe verstan dig worden ze door den familieraad be- fclotcn, en wat rijn die gelukkigI" „Neen, verschrikkelijk vind ik ze, voor mij zou dat onuitstaanbaar zijn!'' riep Li la; maar haar gezellin scheen het bijna niet to hooren. „Natuurlijk," ging zij voort, „inoeteD ouders cn bloedverwanten do jonge lieden beter kennen dan dezen zich zei ven. Hec is voor de ouders een troost, ak hun kind zich niet zoo maar met den eerste den beste, die baar bevalt, mag verloven. O, mijn liefste, kunt ge u een grootere dwaas heid voorstellen? Twee onnoozelo kinde ren, zonder middelen van bestaan, verbin den rich voor een leven vol ellende, en eerst, wanneer liet te laat is. ontdekken 2'j. dat ze heelemaal niet voor elkaar passen. Bij de Franschen zou alles op de zorgvuldig*.© wijze voor het jonge paar ge regeld wordeD do geldelijke aangelegen heden en al het overige De Frans-:hen ma- hen zich in dat opzicht niet belaoheJijk, 'h wou, dat mijn neef een Frausehmaa was Dez© laatst© woorden sprak zij half tot Wcbzeivó cn zuchtte. Toen keek rij naar Lila. „Ja", zeide zij, „ik heb groot ver driet. Lila zag haar ernstig en deelnemend aan doch er lag eenige tegenspraak in haar woorden, toen zij zeide: „Maar onze bloed verwanten weten niet, wat voor ons* het beste is; daar ben ik zek"w van." „Nu," merkte na een pauze de dame be koorlijk glimlachend aan, „als ik toeval lig uw grootmoeder was, zoudt ge daar omtrent wel van een andere meening 'rijn. Ik spreek uit eigen ervaring Ik heb een neef, die mij tegenwoordig door zijn af schuwelijke stijfhoofdigheid tot wanhoop brengt. Hij k op een jong meisje verliefd, dat ik nooit gezien heb, en zou ze gaarne willen trouwen. Hoor dusHet zal mij werkelijk een ••'orlie' ing rijn, mijn gemoed bij iemand uit t© storten, en van uw vrien delijke deelneming ben ik verzekerd." Lila schudde onmerkbaar het hoofd, maar de vreemdelinge ging glimlachend voort: „Ik wil volstrekt niet roemen op hetgeen ik- voor Jac gedaan heb, maar ik moet er gewag van maken, opdat gij onze verhouding juist beoordeelen kunt. Hij heeft nooit geld gehad, en zal ook nimmer geld nebben, buiten dat, hetgeen hij v„i mij krijgt. Ik bestreed al de kos ten van zijn opleiding, die wel ie waar van begin tot einde een dwaasheid was, want hij legde geen enkel examen met goed gevolg af Wat hij ook ondernam, alles mislukte hem; enkel door zijn wispel turigheid, want hij is geenszins' van ge zond verstand ontbloot. Traagheid, on dankbaarheid, eigenbaat zijn zijn hoofd gebreken. Nu komt hij mij vlakweg in mijn gericht zeggen, dat lnj trouwen wi), en verwacht natuurlijk, dat ik zoowel rijn vrouw als hem zal onderhoudenwant zij heeft ook niets. Zij is een wildvreemd schepsel hij heeft haar in het buitenland leercu kennen ongetwijfeld even weer zinwekkend als alle Engelsche vrouwen, die naar het buitenland gaan, gewoonlijk zijn. Mijn neef en ik zijn geen van beiden van een kalmen aard; daarom moet k u bekennen, dat wij in een hevig gekrakeel geraakten. Hij verklaarde mij ronduit, dat hij niets van mij verwachtte, maar dat ia niets dan een ijdel voorwendsel, zuivere onzin. Ten slotte zeiden wij elkaar vaar wel; nu moet lnj maar zijn eigen weg; ik zal den mijnen gaan. Ik zal zeker niet3 meer voor hem doen4 en mij dunkt, dat hij dat ook wel weten zal. Mijn vermogen zal ik aan iemand vermaken, die het ver dient." Zij keek Lila vlak in het gezicht, terwijl zij sprak. Ongetwijfeld was zoo'n onthul ling van familie-aangelegenheden, vanwsge een geheel vreemde, zeer ongewoon. Volgens haar overtuiging mishaagde zoo iets aan Li la in de hoogste mate; zij haatte alle babbel achtige ranschen, die steeds over hun aangelegenheden spreken en mecnen, dat die iedereen belang inboezemen; maar l.ier i-on rij geen tegenspraak in heb midden brengen; het ge euvel dezer vrouw inte resseerde haar werkelijk, en zij luisterde oplettend naar elk woord. In den loop van het verha 1 werd rij door een eigen aardige gemoedsbeweging aangegrepen, haar oogen schitterden van een donkerder blauw, een teedere bicsteeg op naar haar blceke wangen. Zoo zag Lila er het knapst uit, en toen de vreemde dame haar zoo aankeek, ver gat deze van bewondering bijna al haar in hofjes-zaken tusschenbeide te komen. Reeds in 1695 bijv. werd het bestuur van het Beth leb emshofje te Leiden gedwongen om de verkiezing van regenten voortaan te doen geschieden onder goedkeuring van dc stedelijke overheid, zulks wegens geble ken „onregelmatigheid" in 't be heer. Ook de Haarlemscho overheid heeft gemee.nd te moeten ingrijpen, door in April 1865 do regenten van het Frans-Locnen- hofjo te dwingen tot het doen van rekening en verantwoording, en in Juni 1904 heeft ook de Amhemsohe gemeenteraad een hof jeskwestie te regelen gehad. Voorts is het mij bekend, dat in meci dere hofjes menschen wonen, die lang niet onbemiddeld zijn. Deze personen behooren toch riet thuis in „i n s b e 1 1 in g e n van weldadigheid tot troost der armen? Men versta mij nu goed. Ik bedoel met mijn geschrijf geen verdachtmaking, doch een wijzen op een ongewenschten gang van raken, waardoor do belangen van werkelijk hulpbehoevenden worden geschaad. Dat er intusschen rtichtingen zijn wier beheerders do openbaarheid schuwen, werd reeds ge zegd bij de samenstelling der Gemeente wet; zie de Memorie van Toelichting van art. 146 dier wet. Gelukkig lijeft de Regeering ten allen tijdo de bevoegdheid in te grijpen. Krachtens het 2de lid van art. 8 «'o Ar menwet toch heeft de Minister van Bin nen landsohe Zaken de bevoegdheid, een ou- derzoek te doen instellen naar do werking van \veldadigheklsstichtingen, en volgens het 2do lid van art. 10 dier wet rijn de be hoorders dier stichtingen verplicht al le inlichtingen t© verschaffen, welke do Minister mocht verlangen. Of het nu tot een onderzoek als bovenbe doeld zal komen, is mij vanzelf onbekend, doch dab oen dergelijk onderzoek zou kuu- ncn leiden tot andexe vorhoudingen tus- soben de overheid en de hofjesbesturen, aoht ik vrij waarschijnlijk. De „Provinciale Groninger Courant" zegt, dat wat do heer Los schreef, haar aan leiding gaf op informatie uit i© gaan. Het bleek haar, dat de heer Los, wat Gro ningen betreft, verkoold is ingelicht. Zie hier hot resultaat van haar informatie „Omtrent het Aduarcler gasthuis vinden wij op pag. 112 cn volgend© van deel II van de Geschiedkundige beschrijving der stad Groningen van dr. E. J. Dicst Lor- gion, een werk dat in 1357 reeds werd uit gegeven, het volgend© gemeld over liet huis dor abten van Aduard of hot blauwo huis: „Vroeger werden de personen, die in het gasthuis werden geplaatst, daarin opgeno men zonder dat zij iets betaalden, maar toon verviel hun nalatenschap aan het gG- stioht. Dit is echter veranderd. Die er go- plaatst worden, moeten nu voor een zeke re som het vervallen van Iiud nalatenschap aan hot gesticht afkoopen, zoodat hun wet tige erfgenamen thans ontvang"1, wat door 'hen nagelaten wordt. Van het Antony-gasthuis is, volgens het zelfde werk, geen fundatiebrief bekend, zoodat de door den schrijver aangehaalde voorwaarden hier niet kunnen zijD gemaakt. Dit gasthuis werd jaren gebruikt als krank zinnigengesticht, eerst in 1814 werd het krankzinnigenhuis bij Kon. besluit opgc hoven. Dit was voor het gasthuis een groot verlies. Het kostgeld der krankzinnigon maakte een niet onaanzienlijk deel van do overigens geringe inkomsten van het Anto ny-gasthuis. Toen het daarvan werd verstoken, be sloot do stedelijke regcoring in 1844, dat voortaan tot nader© beschik king in den regel geen nieuwe conventualcn zouden opgenomen worden, maar de door versterf openvallende kamers zoo mogelijk op de Voordeoligste w ij z e zouden worden verhuurd. Van een der voogden van het St.-Mar- tinusgasthuis vernamen wij, dat dit ge sticht niet is voor de on vermogend en. De zen worden in het armenhuis opgenomen. Maar voor dc mingogoeden, die een klcwi kapitaaltje hebben overgegaard, dat ech ter te klein is om daarvan geheel onafltan- zorgen. „Wat dunkt u daarvan?" vroeg zij na een stilzwijgen van eenige minuten. „Heb ik gelijk of niet?" „Ik weet liet niet," antwoordde Lila, langzamer dan zij anders placht tc spre ken. ,,U kon toch niet verwachten, dat mijnheer uw neef het meisje zou opgeven, als zij elkaar werkelijk liefhebben En misschien is rijn verloofde ook veel aar diger dan u denkt." ,,0 neen, o neen, dat geloof ik niet. Na tuurlijk schildert hij haar als allerliefst of. Hij wilde mij haar portret laten zien. maar ik wilde niet eens, dat hij het voor den dag haalde. Begrijpt gij mijn toestand niet? Al was rijn verloofde ook een en gel van goedheid en schoonheid, hij mag heelemaal niet aan trouwen denken. En hij heeft zich verloofd zonder mij te raadple gen, Nu moet hij maar voor zichzelf zor gen, gelijk ik hem gezegd heb. Gij tracht hem te verontschuldigen, cn dat ïs zeer lief van u, maar ik weet, dat gij inwen dig gelooft, dat hij ongelijk heeft. Gij zoudt niet op dergelijke wijze uw plichten en grondbezittingen vergeten," „Ja, ik zou ook zoo handelen. En 'k doe het werkelijk", bracht Lila haastig, met een plotseling blozen, uit. „Mijn broeder oordeelt, dat ik precies even erg, precies even halsstarrig en ondankbaar ben als u van uw neef meent." „Dan ben ik overtuigd, dat mijnheer uw broeder zich vergist." Dc oude dame sprak even vlug en be&list als Lila. maar mot zooveel welwillendheid in toon en bl'k, dat Lila thans haar plaats verliet en naast haar ging zitten. Dadelijk greep de nieuwe vrierdin haar hand en liet ze, terwijl zij mst elkander kelijk te leven. Voor ontróo wo>dt inder daad door één persoon 900 g»idon, door twee 1500 gulden betaald. Daarvoor ont vangt een alleenwonend persoon 14 gulden per maand, gehuwden 20 gulden per maand terwijl in de maand October het dubbele wordt uitgekeerd, met het oog op dcü op slag voor don winter. Van do vieixlo in het artikel genoemde inrichting, hebben wij, bij afwezigheid der voogden, geen inlichtingen kunnen krijgen. Het is niet gewaagd, te onderstellen, dat ook ten opzicht© van deze vierde de heer Los verkeerd is ingelicht. In „D o Gids" van Augustus gebruik te dr. J. Vürtheim do uitdrukking: Ons „verschool moester d" gymna- 8 i um. „D o T ij d" begon met deze herinnering een artikel onder denzclfdcn titel, ter aan beveling der klassieke studiën. Het artikel van ,,D o T ij d" besluit met de vermelding, dat in het jongst© „G i d s"- nummer door den heor R. P. J. Tutein Nolthenius besproken wordt een boekje, getiteld: „Te Rome, Anno XVII", van de hand van den Heer H. B. Verloren van Thcmaat, den hoofdpersoon bij de jongste Utrechtsch© maskerado, die o.a. verhaalt hoeveel moeit© het hem gekost heeft het denkbeeld ingang to doen vinden, een maskerado to houden, waarvan het motief ontleend was aan den Romoinsehen tijd. Immera, zijn mede-studenten bleken in do raeening te verkeeron, dat „do Romeinen nagenoeg ongekleed rondliepen." „Deze meening", zegt hij, „zóó dwaas, dat men althans zou veronderstellen, zo alleen bij gansch ongeletterde menschen aan te treffen, bleek zoor algemeen verspreid to zijn. En zoo maakten zelfs studenten (du« zij, die door hun klassiek© opvoeding toch eenigen kijk op do oudheid behcoren t© hebben) do onzinnigste opmerkingen over do huns inziens smokcloozo dracht der Ro meinen. Sommigen noemden dit onderwerp uit den eenigen tijd gekozen, die zich niot tot een maskerade leent, en zoo liet 1 ij na ieder een afkeurende, zoo niet schamper© opmerking hooren over de vermoedelijke kostuums, waarvan maar weinigen ecu juiste voorstellmg hadden, cn dio door na genoeg allen als kleiu-loos en onbeduidend werden gekenschetst. En zoo moest men cr z-ioh weldra aan gewonnen om dikwijls tc hooren zeggen: Hoe grappig zal het zijn om u allen in bcettenvcllcn te zien rond loop en. En dan die verbaasde en ongoloovige ge zichten, als ik verzekerde, dat do Romei nen in het Keizerrijk pooit of Dimmer met dierenhuiden bekleed rondliepen, maar dit integendeel als buitengewoon bar- baarsch en wild beschouwden." Do hoer Tutein Nolthenius laat op dit citaat volgen; „En dit is dus' hot resultaat der klas siek© opvoeding...Hoe kan een gymnasiale opvoeding, wclko tot zulke uit komsten leidt, langer geacht worden Jio algemeen vormende kracht to bezitten, wellco de Hoogcre Burgerschool niet geeft Er is geen dralcnstijd. Het vcr- schooimeosterd Gijmnasium staat op het punt zelfmoord to plegen. En hoo zou zulks to betreuren rijn, waar geen ander Insti tuut zijn taak: het goven vaneen alge- meene vorming, kan overnemen." „Do Tijd" laat hierop volgen: Nog altijd wordt met klimjoicnd onge duld uitgezien naar het verslag dor onder het vorig Ministerie bonoemdo „Aancen- schakolings-commissio", wclko zich met het aanbrengen van ccn heter verband tuaschen onz© inrichtingen van Lager, Middelbaar en Hooger Onderwijs heeft bezig te hom den, iets, wat zonder ingrijpendo wijziging der organisatie 6n van onzo H. B.-S, ón van onzo Gymnasia wel niet mogelijk zal wezen. Laten wij hopen, dat het aan dezo com missi© gelukken zal, zooals niet de Gym nasia in verbeterden vorm in hot leven to houden, dan toch het onderwijs en do studie der Antieken in ons vaderland voor dreigenden, bijna volslagen ondergang tc behoeden. Zou die ondergang niet meer zijn tegen te houden, wij vreezen, dat ons spraken, niet weer los. Zulk een onver wachte deelneming bracht Lilu't leed op haar lippen en in haar oogea Zij had geen moeder, geen deelnemend© la/itc; nie mand buiten een andere gehuwds zuster, van wio zij slechts berisping.-:u verwachten kon. Percy hield haar gedrag voor zeer dwaas, cn de publieke mccning zou beu» zeker gelijk geven. Zij verhaalde haar .eit:- genoote, hoe zij mot Percy Zuid-Frankrijk doorreisd had en daar een jongen, begia- nonden schilder bij het schetsen vin land schappen had leeren kennen. Zij waren veel met hem tarnen geweest, en eindelijk, op zekeren daghet was do ouao geschiedenis, die geschiedenis, die eeuwig nieuw blijft, doch hoewel Lila even vit anderen geloofde, dat haar roman geheel verschillend van do andere en in elk geval veel interessanter dan die van anderen ge weest was, ochilderdo zij dien toch niet ra geuren en kleuren, maar haar weinigo woorden waren even roerend en doeltref fend als do dweperige gschiedenisten van anderen. Lila bezat een zekeren aanleg voor do poëzieweshalve haar broeder haar dan ook in vergelijking met andere meisjes onwijs noemde. Lila's vereerder had geen geld en op hot oogenblik nog geen vast inkomen; maar hij was ongemeen begaafd en schilderde prachtig: hij zou zeker een groot kuntte- naar worden. Hij geloofde, dat zijn bloed verwanten hem aanvankelijk, totdat zijn werken eenmaal bekend waren geworden, eenigszins tot steun zouden zijnLila dacht, dat haar ongetrouwde, welgestelde broeder 'Fercy haar eveneens zou kunnen helpen.. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 5