SOOXEN. m heden te voorkomen, en die door een ieder gebillijkt dient te worden. „Als gij een oogenblikje wacht", wordt er kalmeerend bijgevoegd, „zult gij snel geholpen wor den." Toch' /word ik kwaad en vraag hem op hoogen toon, waarom hij niet voldoende per soneel neemt om zijn klanten vlugger te bed'ieneti. Het blijkt echter, dat hij: ge- boeg hulp heeft: doch het gaat niet aan, een half dozijn bedienden meer te betalen, alléén om te voorzien in de drukte van een paar uren op Zaterdagavond. En toch zal diezelfde koopman tegen -de telefoniste opstuiven, als het druk is op héar kantoor, de lampjes bij tientallen ge lijk beginnen te gloeien, waardoor het haar onmogelijk is, zijn oproep onmiddellijk te boantwoorden. Hij roept de chef-telefoniste op en dreigt met een klacht, als hij voortaan niet vlug ger bediend wordt. Hij zet die bedreiging kracht bij met de verzekering, dat hij meer gebruik maakt van de telefoon dan iemand anders in de stad (d. w. z. dat hij meer voojvieqt van 'zijn abonnement heeft dan iemand anders). De slager klaagt over de onoplettende telefoniste en maakt zich erg driftig, als zij hem met een verkeerd nummer aansluit. Zal hiji voortaan een toon lager zingen, als ik hem vertel, dat ik bij thuiskomst mijn vroaiw in tranen vond, omdat zij het vleesch dat zij tegen zóó laat bestelde, mee ont vangen had, daar de onoplettende loop jongen hét elders gebracht had? Nu zat ze verlegen met de gasten. Hij verzoekt mij niet onbillijk te zijn, hij yerzekert zich de beste hulp, die te krij gen is, tioch vergissingen kunnen geb©u-> ren. Dezelfde man denkt niet aan de moge lijkheid, dat 1000 abonnés te gelijk willen telefoneeren. Ze hebben 'daarop immers reoht? Zelfs des nachts. Het schijnt hem onmogelijk om de telefoon op dezelfde ma pier te beoordeelen als zijn eigen zaak. Dè telefoniste heeft het hard te verant woorden. Op haar iwordt het dikwijls ver haald, als een gesprek niet gevoerd kan worden, omdat de opgeroepeneniet thuis is; als één van dé honderden schroefjes, die aan de geleidingen en toestellen bevestigd zijn, los is; als de koorden van een schakel bord slijten; en onbruikbaar zijn, als een sto ring ontstaat door storm, ij zei, te sterke .electrisehen stroom, 01 door onweer; als de te laat aangekondigde trein toch op tijd is, als de naaister do japon niet heeft laten be zorgenals de brandweer te laat gewaar schuwd is. In één woord, zij krijgt de .schuld van alles, wat op, onder en boven de gaarde het humeur van den abonné kan ver storen. Dat is ten naastènbi) de indruk, dies men krijgt als de abonnó aan zijn brommend humeur over de telefoon lucht geeft; hij sohijnt te vergeten, dat do telefoniste ook mensch, dame is, die hard voor haar dage- lijksch brood werkt; dat zij dezelfde ka rakter-eigenschappen, dezelfde neigingen en hetzelfde plichtsbesef bezit als anderen. Wij vergeten, dat de telefoon als regel igoed /werkt; doch wij herinneren ons uit- stekend, als het niet goed ging. En zoo vergeten wij ook de vele tegemoetkomingen, de hulpvaardigheid en de diensten, die de telefoniste ons bewijst, en waartoe zij niet (verplicht is. Men neme de gewone beleefdheid even goed in acht tegenover de telefoniste als tegenover ieder ander persoon 1 Wij drinken daarom van gansoher harte het welzijn van de telefoniste, van do be ambte, die het ïneest© werk doet en de mees te onaangenaamheden moet dulden voor het gjsld, dat zij verdient; zij, die diensten be wijst, die niet gewaardeerd worden door hen, iwien zij ten voordeel© strekken; die voor fouten gestraft wordt en over wier goede daden men zwijgt; die den mensch beter kent dan de socioloog, en beter over de vrouw kan oordeelen dan de strijdsters voor vrouwenrechten; on die iederen heer én dame weet te wonen. Zij is té vinden in alle landen en alle klimaten en spreekt al le talen. God zegene haarl"- In het vorig Zondagsblad verleenden (wij plaats aan een artikel van den heer V., een der redacteuren van „De Nederlander" oveg dit onderwerp, en toen beloofden wij ook van he sckrij\en van anderen te dezer zake in dat blad melding te zullen maken Wiji beginnen daarom nu met het ingezon den schrijven van den heer F. P. L. U.; van Lingen, te Rijswijk, aldus luidende: Met groote blijdschap las ik hetgeen in uw blad over „Rooken geschreven was. In het belang mijner medemenschen meen ik mijn eigen ervaring te moeten mededeelen. Tal van jaren geleden was ik een rooker, die bezwaarlijk de pijp koud kon laten weer den en vaak de eene sigaar aan de andere opstak. Mijn maag werd intusschen steeds zwakker en weigerde de spijzen te behou den, vooral, als die niet zeer zwaar waren. Verschillende geneesheer en raadpleegde ik en allerlei geneesmiddelen brachten de gewenschte sterkte niet aan. Ik besloot een hoogleelraar te raadplegen, doch werd in Amsterdam, alt' ik ZHG. niet thuis vond, in kennis gebracht met dr. Merkus Door nik. Deze verklaarde mij, dat mijn onge steldheid een der zenuwen was, dat deze op de maag .werkten, verbood gebruik van spiritualia en raadde het rooken te ver minderen, daar dit hoogst schadelijk voor zenuwen was,. Ik zocht te verminderen, doch het ging mij zooals ik eens van een drinker hoorde, die één kroeg met moeite vooibij gekomen was', en, wèl voldaan over zijn zelfbeheersching, zeide: „Daar kan een dubbele op staan", en bij het woord ae daad voegde. Door gebrek aan voedsel vermagerde en verzwakte ik. Op een avond, toen elke spijs weder teruggegeven werd, kwam het mij voofr, dat ik een zelfmoordenaar werd. Ik zag op vrouw en kinderen. Nog één trek, een lange tot afscheid, en de pijp stond in den hoek, om nooit meer in gebruik te ko men. Het kostte de eerste dagen veel, maar het besluit stond vast en biddende over won ik. Reeds den tweeden dag bemefrkte ik, dat alles heel anders smaakte dan vroeger er» spoedig bemerkte ik genezing, wel een zeer langzame, maar toch een zekere. Ik tel nu vier en zeventig jaren en behoef voor geen jong mensch onder te doen in krachten. Ik verdraag alle voedsel zonder onderscheid. De vroeger gebruikte bril is voor mij onbruikbaar gewordenik lees het fijnste schrift vtan nabij en zie uitstekend in do vertealleen rook kan ik niet ver dragen en vooral niet de dadelijke nabij heid van iemand, die veel gerookt heeft." Onuitstaanbaar zijn mij die kerkelijke ver gaderingen, waatr de Eerw. Heeren van hun mond een schoorsteen maken en niet bedenken, dat het Hv.is des Heeren geen kroeg is, maar vol moet zijn van den wierook der gebeden. De meesten schijnen echter zóó onder de macht van pijp en si gaar te zijn, dat zij het niet laten kunnen. Niet velen zijn de Horatiussen, die de les van Avistippus toegedaan zijn. welke in houdt, dat niet wij aan de dingen moeten onderworpen zijn, maar alle dingen aan ons. Herhaalde malen heb ik dr tegen ge schreven. Ik wil alleen herhalen wat ik in 1889 daaromtrent mededeelde: „In vroege re tijden waren de oogen voor dio verkeerd" heid meer geopend. Men noemde het „ta- bakzuigen" of „tabakdrinken". Als be wijs voor het ongeregelde levensgedrag, hetwelk do verbannen Remonstranten voor al to Waalwijk voerden, komt voor, dat zij zich in „tabacksuijgen" te buiten gingen en sommigen ter week met geen daalder of kroon toekwamen. Het „tabackdrincken buit© noodt'1 werd zelfs nog vijftig jaren later aan mans- en vrouwspersonen, maar aan predikanten in het bijzonder alt' een zonde toegerekend in het „Swart register van duysent sonden" door dr. Jac. Hon- dius (Amsterdam 1670). In een huisregle ment van het gasthuis bij de Geeetekerk te Utrecht vindt men een zware boete be paald op het „tabackdirinoken". Niet al leen waren de verstandige Gereformeerden tegen die Remonstrantscho gewoonte ge kant, ook de Roomsch-Katholieken ijver-, den er tegen. In een boek van Joannes* Episcoput Castoriensis, Vacarius Aposto- licus (166S), inhoudende voorschriften voor de priesters, leest men in <de Latijnsche taal het volgende: „Tabak, zooals men het noemt of iete dergelijks te nemen vóór de 'viering van do mis, verbieden wij volstrekt onder welk voorwendsel van medicijn of voor gezondheid het ook moge geschieden. Men gebruik© die op andere tijden niet dan in zeer dringende gevallen, maar nooit om aan genotzucht to voldoen. Dat moet wor den overgelaten aan hen, die als vijanden van het Kruis van Christus wandelen,, wier einde is het verderf en wier God is ei© buik, maar niet hun past, die deel hebDen aan het lijden van Christus en met Hem één zijn geworden in de gelijkmaking Zijns doods." Wel mogen .wij vragen of het voor lichaam en geest beide niet wenschelijk wa re, indien onze broederen ook in dit op- zioht wat minder „Remonstranttch" wa ren., Er worden in onzen tijd allerlei vereenï- gingen opgedicht. Hoevelo wel tegen den drank alleen 1 Ik zou bijna willen vragen: Wordt het geen tijd tot oprichting van een anti-rookverbond Dam nog het schrijven van "de firma A. Hillen, te Delft, met r.aechrift van den redacteur V. „Quos Jupiter perdere vult, prius de- mentat," zet de genoemde firma boven haar artikel en laat dit dan aldus volgen: Dat wij met belangstelling de twee ar tikelen hebben gevolgd, willen wij niet be weren. Wel met stomme verbazing. Wij dachten aan bovenstaand motto. Inderdaad schijnt i v.piter den Heer V. in het ver derf to willen storten, want klaarblijke lijk begint hij hem do rede te ontnemen. Dat de Heer V. ©r eigenaardige, om niet to zeggen eigenwijze, begrippen op na houdt, wisten wij al lang. buitensporig heden, als in beide gedoemde artikelen neergeschreven, hadden wij evenwel nog niet verwacht. De eereplaats, welke de Redactie aan het geschrijf inruimde, het feit alleen, dat een Dagblad van eenige beteekenis dergelijke artikelen opneemt, maakt het noodzakelijk een gebast woord vqn verweer te doen hoo- ren uit beüangh ebben de kringen. Wat wil V. eigenlijk bewijzen Recht dui delijk is het ons niet. Dat het noodzakelijk is voor den Wetgever strenge plakkaten uit te vaardigen tegen het rooien? Doch daartoe concludeert hij niet. Dat het roo ken schadelijk is en onzedelijk? Maar hij bewijst dit alleen door van het rooken to getuigen, dat het schadelijk is en onzede lijk, maakt zich dus schuldig aan een reus achtige petitio principii, wat wij van een wijsgeer-theoloog-historicus-jurist niet had den kunnen denken. Laten wij straks terugkomen op de hy giënische en moreel© nadoelen (sic) van het rooken en eerst bestrijden, dat het roo ken economisch nadeelig is. Het rooken vermeerdert do nuttelooze en noodelooze uitgaven, zegt V. Zoodra alge meen toegegeven wordt, dat het den mensch voldoend-- is alleen het strikt noodzakelij ke tot zich te nemen en dat het gebruik van alle artikelen, welke geacht kunnen worden te bahooren tot het genus „meer dan voldoende", uit den booze, nutteloos en noodeloos is, zullen wij ons bij deze apodictisch uitspraak neerleggen. Weg dan met koffie, Lier, vleesch, hooge hoe den, dure meubelen, automobielenKleedt u in kemelshaar en gaat blootsvoets. Het rooken vermindert de werkkrachten en dus ook de inkomsten, zegt V. Jawel. Maar zeggen en Lowijzen is twee, "vaarde Heer. Geen poging wordt er zelfs gedaan om eertig bewijs te leveren. Zonder te wil-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 12