N2. 14271. Derde Blad. 1 September 1906. ONDER JAGERS- De Telefoniste. In een verloren hook je van het mooie Beiersche hoogland woont op een staats boerderij Servatius Mooshuber. Wio m de diepten van zijn schijnbaar zco een voudige cn toch zoo listige ziel wil blik ken, oio m-et lang wakker kunnen blij ven, die UK heia n:-. aan zijn huis gaan opzoeken, doch wachten totdat hij hem bo ven bij de Tyroler grens ontmoet en dan spoedig naar den houtvester gaan hem de geschiedenis laten vertellen. De houtvester van St.-Leopold is name lijk zijn doodsvijand. Die twee haten elk ander, zooals slechts jagers elkander kun nen haten, die elkander fctceds een poets trachten te bakken, waarvan hij verwacht dat zijn buurman, want buren waren zo, helaas, sedert jaren, eindelijk zal ver huizen. Op een morgen moest de vrouw van den houtvester Müller liiar heer en gebie der uit zijn rotsvasten slaap wekken. ,,Ik weet niet wat hem hedeu man keert," zeide zij; ,,ik kan hem niet wak ker krijgen. Weet je wat, houd hem het hertshoorn- zout onder zijn neus. Ik heb het gisteren pas gehaald en wanneer hij dan nog niet wakker wordt, zou ik maar een dokter gaan halen." Het middel werkte. Do houtvester sprong ademloos in do hoogte, wreef zioh de oogen en probeerde zich van do hem omringende werkelijkheid te doordringen. ,,Je ontbijt wordt koud," sprak zijn vrouw op een verwijtenden toon,,heb jo het geld gisteren goed bezorgd?" Hij bromde zoo iets van: „Laat mc met rust", maar het kon ook evengoed iets anders geweest zijn. Aan ontkomen viel voor hem nu echter niet meer te denken. Zij wilde en moest kLaarhedd hebben. Een kennis, die op ceiii gen afstand van St.-Leopold een villa bouwde, had den houtvester verzocht, hem een hypotheek op het goed te leenen en dit geld, deels in goud en deels in bankpapier was gisteren van de Itijksspaarbank aan gekomen. De houtvester zou toen het geld, waarvoor do noodige stukken reeds waren geteekesnd, naar den ontvanger brengen Zijn vrouw had het geld co d^ büjetR-n in een groote enveloppe gestoken, deze zorgvuldig dichtgeplakt, van drie zware zegels voorzien, al het noodige zeer nei-jes op de adreozijde geschreven en, oalac ze van te voren beproefd had, of het buis sterk genoeg was, de enveloppe in een der zakken vastgenaaid om alle mogelijke waarborgen tegen verliezen te hebben. Tegen doze laatste voorzorg had de hout vester zich echter zóó lievig verzet, fat do draden werden losgesneden, maar daar tegenover had hij moeten beloven, het couvert steeds met zijn rechterhand vast te zullen houden. Daarna was hij op weg gegaan. Er. nu wilde dj eindelijk eens weten of hij zonder stoornis of ongelukken zijn doel bereikt had. „Hebt gij het geld goed afgeleverd?"- vroeg zij nogmaals op bevelenden toon. Eerst geeuwde hij, daarna wreef hij zich het voorhoofd, en toen scheen hem plotse ling iets in to vallen. Hij richtte zich op- „Bet waren slechts twee duizend mark; het overige hebt go vergeten er in to doen". „Ik? Maar, Max" schreeuwde zij cn heb was of zij dat reeds vermoed had. ,,Zes c' dzend mark heb ir er in gedaan, wel tienmaal neb ik ze geteld „Klets toch niet! Twee duizend rpark in 20-mark-stukken „Ja en vier duizend mark in bank biljetten." „Het is niet waai-, wat ik jo zeg"- „Maar, Max, waar is de enveloppe, Max?" Hij antwoordde in het geheel niet, doch keek haar met zulk een verblufte uitdruk king aan, dat zij begon te weenen. Zij 'wist eigenlijk nog niets, maar iets was haar toch zeer duidelijk, dat hij weer eens een vreeselijko stommiteit begaan had en dat zijn kennissen hem zeker in de her berg dronken hadden gemaakt en daarna zijn ge>ld afgenomen. Hij dacht na. „De enveloppe. Ja, de enveloppe. Het goudgeld was door de zwaarte uit de enveloppe gevallen. Hij had die enveloppe daarna uit zijn zak gehaald en plat gestreken en uitgeschud, omdat het hem zoo los in den zak veel practi- scher scheen ja", er was geen pfennig meer in, daar kon hij een eed op doen en de enveloppe hum, die had hij in elkander gefrommeld en op den weg ge worpen 1 Misschien zou wij daar nog wel liggen". „O! jijdat was alles, wat zij kon zeggen. „Maar, Max, je hebt er toch' bijgestaan, toen ik do bankbiljetten in. de enveloppe stak; eerst de biljetten en daarna het goud." Hij had zich ondertusschen aangekleed; eerst natuurlijk zijn buis. Daarna zette bij zijn hoed op, probeerde twee paar schoe nen, die hij stuk voor stuk naar de vier windstreken wierp, en stormde razend en vloekend de deur uit. Van het geld was geen spoor meer te ont dekken. In het zand afdrukken van groote laarzen, maar verder geen spoor. Dat wai jammer, maar niet te veranderen. Misschien had een eerlijke kerel zo gevonden, die zo bij hem brengen zoudat was de eenige troost, die hem overbleef. Den volgen, en Zondag zaten in de her berg de ieeret">ereri bij elkander en onder- v 'erpen Je zaak aan een algemeene bespre king. Zij verklaarden, dat, wanneer zij het geld gevonden hadder»- zij het, zonder eenige gewetensknaging, streetjes gehouden zouden hebben. Alleen Servatius Mooshu ber beweerde, dat hij het als zijn plicht be schouwd zou hebben het geld tot op den laatsten pfennig terug t9 betalen. En hoe meer hij over dit standpunt sprak, des te meer ergerden do boeren zich en Seryaas verkneukelde zich in hln toorn. Eindelijk was door het vele kletsen zijn pijp uitgegaan; hij greep in zijn zak, waar hij steeds oude stukken papier bewaarde, waarmee hij zijn pijp aanstak, haalde e< een uit, streek het glad, scheurde er een stuk af, en in hot volgende oogen blik lager* er, wol is waai' erg verkreukeld, maar ge* heel ongeschonden, vior biljetten van dui zend mark op do tafel. De boeren koken minutenlang naar da stukjes papier en Servaas werd afwisselend donkerrood cn krijtwit, daarna ging zijri troosteloozo blik over het gezelschap: er was geen redding meer mogelijk, waait zo hadden het allen gezien. Daar klonk het' eensklaps van hot ondereinde der tafel:) „Die houtvester is toch een boffert! Jon-j gen, jongen, als hij die enveloppe eens, thuis uit zijn zak had gehaald." Servatius pakt© do bankbiljetten, from melde ze ineen, on wierp ze den schreeuwer, uaar het hoofdDaarna stond hij zondex iets to zeggen op en ging weg. Hij had den vorigen dag het papier op den weg gevonden on zonder aan iets te denken 'net in zijn zak gestoken. En nu' k~-am Het geld p zulk een wijze in goede} handen. Niemand binnen drie kilometer int, het rond wilde Servatius gelooven, dat hij> het geld niet gehouden zou hebben. Ook de houtvester lachte hem uit én hoe 1 De telefoniste, haar >werkkring en om-1 gang met het publiek worden geschetst in het antwoord van Manford Savage of) Champaign, 111., op den toost, die op de Maatschappij te Peoria op de telefoniste werd uitgebracht 19 Juni 1906, en dat door een welwillende hand voor do Nederland- sché pers werd vertaald: „Dagelijks worden zij aan vie waarheid van het gezegde herinnerd, dat vrouwelijke ingeving (intuïtie) menigmaal verheven is boven het oordeel van den man. De snel heid, waarmede zij uitvoering- geeft aan die intuïtie, is dikwijls van ingrijpenden gunstigen invloed geweest op het leven van den man of op de geschiedenis van een volk. De telefoon stel ik een oogenblik ge lijk met een slang, en hoewel een tuiri- slangctje even onschadelijk is als een jon gé; kat, is bijna een ieder geneigd hot doodj te slaan. Do meeste menschen denken ook; zoo over de telefoon. En dé man van zaken is nog het onredelijkste. Kom ik des Zaterdagsavonds in den krui denierswinkel op een oogenblik, waarop al le bedienden druk bezig zijn can de vele klanten to bedienen en vraag ik beleefd en dringend om mij eerst te helpen, daar spoed-eischendo zaken mij wachten, cb*n wordt mij geantwoord, dat ter wille1, van de orde alle klanten in den wixckel rij of arm op hun beurt geholpen wenden, go- reken d naar L?t oogenblik van bernthxioaato^ Dat is de. eenige,manier om onaangenaam-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 11