Kofiers en Handtassciien. lukkiger te zijn; ik verlang er bepaald naar, haar eens weer te ontmoeten." „Zeker, zeker, je zult haar ook wel eens treffen, hoewel: zij heeft dikwijls iets bui tenshuis te doen, en het is niet te zeggen wanneer zij thuis is. Maar zij komt na tuurlijk thuis. Zij zal wel eens thuisko men 1" ,,Dat geloof ik ook", lachte de dokter. „Men ziet hier overal de sporen van haar huiselijke bezigheden." „Ja, het is precies alsof zij hier voort durend is," antwoordde Allmenröder. Hij trad op den stoel toe, waarop de avond mantel lag, en streek met zijn smalle, fijne kunstenaarshand over de zachte zijde. „Dus je vindt, dat haar portret gelijkt Dat op den ezel, meen ik." „Het is een portret, zooals slechts liefde het schilderen kan, beste Allmenröder. Ik lieb nooit sprekender gelijkenis gezien." „Daar ben ik blij om; ik kan je niet zeggen, hoe blij ik daarmee ben. Ik heb het geheel uit het hoofd geschilderd." „Uit het hoofd? Maar heb je het origi neel dan niet dagelijks voor oogen?" Hubert Allmenröder had weer een hooge ikleur gekregen. „Zeker, zeker", verzekerde hij haastig. „Maar ik zei je immers reeds, dat mijn vrouw veel buitenshuis te doen heeft. Ik kan er niet altijd met mijn werk ,op wachten tot zij komt en maar ik hob nog iets, wat jo misschien interesseeren zal. Het is in een andere kamer. Als ]o nog een kwartiertje tijd hebt en een oogenblik wachten kunt, zal ik hot wel halen.'1 Hallager antwoordde natuurlijk toe-1 stemmend cn verliet het atelier. Hij was nauwelijks een minuut weg, toen cr gebeld werd, zwak en zaoht, alsof de bel floer een bevende hand werd ove^geha^!d. Daar niemand gehoor gaf, besloot Hallager zelf ,open te doen. Hij werd een beetje verlegen toen hij' een vrouwelijke gestalte voor zich zag staan. Zij was in eon langen, zeer een- voudigen mantel gekleed en haar gezicht was achter een dichte, zwarte voile ver borgen. Toch merkte de dokter op, dat zij nog jong en mooi moest zijn. Hij wilde haar vragen binnen te komen, toen zij tot zajn groot© verbazing haastig zijn arm greep. „Is u daar, dokter Hallager? O, dat is goed. U mag niet heengaan. U moet mijn voorspraak bij hem zijn." Hallager was diep getroffen; er was geen twijfel aan, dat dit de stem van de mooie Rita was. Alleen klonk zaj niet zoo helder en vroolijk als VToeger; het was alsof de jonge vrouw slechts met moeite haar tranen bedwong. Hij wist niets te antwoorden en zij scheen ook geen antwoord verwacht te hebben, want zij ging hem voorbij en trad de open staande deur van het atelier binnen, waar zaj zeker haar man meende te vinden. Hal lager aarzelde baar te volgen, want haar opgewondenheid was voor hem een bewijs, ,dat er iets niet in orde was, en dat hij misschien beter gedaan had Hubert All menröder zijn bezoek niet op te dringen. Maar eindelijk moest hij het atelier toch ook wel binnengaande schilder was nog altijd niet teruggekeerd. Hij zag de donkere gestalte der vrouw voor het halfvoltooide portret op den grond liggen, alsof zij door smart en schaamte overweldigd was. Zij had het gelaat in de handen verborgen en hij hoorde haar snikken. „Maar waarde mevrouw," zeide hij ein delijk verlegen, „wat is er toch gebeurd?" Zij hief het hoofd op en zag hem aan. Hij bad moeite zijn schrik te verbergen; wanneer hij niet zeker geweest was, dat ;Rita voor hem stond, zou hij gemeend hebben, dat hij zieh vergist had. Zij geleek nauwelijks meer op het prachtige portret, dat op den ezel stond. Hot scheen alsof dat meer dan tien jaar geleden geschilderd was. Haar wangen waren smal cn bleek gewordenhaar Oogen stonden hol en een scherpe lijn vertoonde zich om haar mond. „Waar is mijn man?" vroeg zij, io plaats van antwoord te geven. „Hij is weggegaan om iets 'te halen; hij zal wel dadelijk komen. Maar als ik u meD iets helpen kan, wilt u het mij dan zeg gen 1" „Wees mijn voorspraak, dokter Halla ger. Ik weet hoeveel Hubert van u houdt. Wanneer u een goed woord voor mij doet, zal hij mdj niet verstooteo." „U verstooten? Waarom zou hij dat doen? Hij heeft zooeven nog met veel lierfde over u gesproken." f Zij boog het blonde hoofd diep. „Weet u dan niet wat ik gedaan heb?" vroeg zij zacht. „Weet u niet-, <lat ik van hem ben weggeloopen, juist toen hij mij in de moeilijke omstandigheden, waarin hij ver keerde, het meest noodig had; dat ik mij toen maandenlang niet om hem heb be kommerd?" Hallager wist niet wat liij hoorde. „Is u dat ernst? Hij sprak tegen mij alsof bij u ieder oogenblik terugverwachtte. Daarom heeft hij dat portret dus uit het hoofd moeten schilderen. Is dat uw mantel, die daar op den stoel ligt?" Zij volgde znjn blik en knikte toestem mend. „Ja, ik vergat hem mee te nemen bij mijn haastige vlucht." „Dan geloof ik niet, dat u bang behoeft te zijn, dat hij u zal verstooten. Maar houd u nu goed. Ik hoor hern komen." En toen stond Hubert Allmenröder ook reeds op den drempel, in elke hand een beschilderd doek houdende. En toen hij do donkere, ineengedoken vrouwengestalte gewaar werd, liet hij de beide schilderijen op den grond vallen. „Hubert!" riep zij met stokkende stem, terwijl zij haar armen smeekend naar hem uitstrekte. Hij liep «.chter bevend op haar toe 'en hief haar op. „Wees welkom, Rita!" zeide hij slechts; „wees welkomEn toen hij zich daarop tot Hallager wendde, was er op zijn gezicht wederom dat verlegen lachje, dat zachte, meisjesachtige lachen, dat aan zijn trekken zulk een goedhartige uitdrukking verleende. „Ik heb u toch ge zegd, dat zij zou komen. Altijd, altijd heb ik op haar gewacht en al dien tijd heb ik het nauwelijks gewaagd van huis te gaan, uit vrees, dat zij zou terugkeeren, wanneer ik er niet was." Hallager drukte hem de hand en nam afscheid met het verzoek, nog eens te mo gen terugkomen. Langzaam ging hij de vier zeer onzindelijke trappen af en het was hem zoo plechtig te moede. Met al zijn goedo voornemens, om den stillen man daar boven te helpen, kwam hij zichzelf zoo klein en armzalig voor. Want wat be- teekende zijn gering aardsch vermogen bij den rijkdom van dezen man, wiens ziel zoo sterk was in liefde, lijden en vergeven De „vacantietijd" voor de meeste men- schen nadert met rasschc schreden en daarom verdieflat het aanbeveling het vraagstuk „koffers en reistasschen" in over weging te nemen, wanneer men reisplannen heeft. "Vele reizigers en reizigsters in spe bespre ken dagen, ja weken van te voren welk reiskostuum, welken hoed ze zullen dragen en overwegen ernstig hoeveel en welke toiletten meegenomen moeten worden, of deze. nog zóó zijn, dat me*i ze dragen kan en dergelijke. Maar heel dikwijls vergeet men een onderzoek in te stellen naar den toestand van koffers, valiezen en tasschen, en toch zijn het juis^ deze reisbenoodigd- heden, die met zorgvuldigheid onderzocht en in staat van bruikbaarheid gebracht dienen te worden. Wordt dit tot het laatste oogenblik uitgesteld, dan doet men heel dikwijls de min aangename ontdekking op, dat koffer, valies of tasch op de vorige rois zoodanig geleden heeft, dat ze eigenlijk niet meer goedschiks te gebruiken is. Of liet slot is verlamd, of eon riem is gebroken, óf lie.- lectr is gescheurd of een andore ramp heeft plaats gehad, welke bet onmo gelijk maakt den koffer te gebruiken. Dan moet in vliegende haast een nieuwe koffer worden gekocht die te groot of te klein of te duur of niet mooi genoeg is, de reiziger of reizigster agiteert zich vooral de laat-, ete categorie, heeren schijnen zich gemak-, keiijker over zulke kleinigheden te kunnen - heenzettcn en het halve genot van de reis is bedorven vóór ze nog goed begonnen is. En deze ellende i9 zoo gemakkelijk te vermijden door van te voren na te zien en te overwegen hoeveel cn welke koffers men wil meenemen. „Zoo weinig mogelijk bagage" is een prachtig standpunt cn het mooist is natuur-' lijk alles naar do plaats van bestemming to kunnen vooruitzenden en te zeggen „geen bagage". Maar dit is niet altijd mogelijk en het is juist in die gevallen, waar men verplicht is bagage mee te nemen, dat dik wijls de zuicb id de wijsheid bedriegt. Men neemt dan veel to weinig garderobe ©n lin nengoed mee en zit dan telkens om aller hande zaken verlegen, die men meende te kunnen ontberen en die men toch blijkt noodig to hebben. En om voldoende van alles voorzien en op allie mogelijkheden voorbereid te zijn, is het toch volstrekt niet noodig een onnoemelijk aantal taschjes, mandjes, doozen en wat voor dingen nog meer mee te torsen, zooals ;men dikwijls aan de stations coupé in en coupé uit ziet slee pen, totdat de gelukkige eigenaar meestal is het een eigenares hulpeloos op het per ron st^t te midden van al dat fraais als in een verscb-nste vesting. Het komt er maar op aan of men een handigen, practischen koffer weet te kie- zen, waarin het noodige geborgen kan worden zonder al te veel plaats in te nemen. Wanneer men gedwongen is zijn bagage op reis mee to neimen, verdient het aanbe veling twee stukken bagage mee te nemen: een kofier, die zoo groot is, dat hij in het bagage-net van den coupé geborgen kan .worden en een klein handtasahje, dat slechts een klein gewicht mag hebben, zoodat men het zonder vreemde hulp en zonder moeite zelf dragen kan. In den koffer vindt de garderobe, die ftien wil meenemen, een plaats; verder schoenen, linnengoed en dergelijke zaken. In het handtaschje bergt men de dingen, die n±en spoedig bij do hand wil hebben, nachtgoed, toiletbenoodigdheden, pantof fels, een paar zakdoeken, boorden, een' spoorboekje en meer kleinigheden. Deze indeeling van de bagage in een groot en een klein deel is heel practisch; men kon dan bij kleinere excursies den koffer aan* het station of in het hotel laten en het taschje meenemen. Dit taschie moet echter niet te klein zijn. Juist in dit artikel ko men bijzonder onpractische producten ter, markt; tasclïjes, die er allerliefst uitzien, maar waarmee men letterlijk niets kan uitrichten. Het meest aanbevelenswaardig 'zijn de tamelijk lange, smalle „bags" van stevig leer. Zij nemen niet veel plaats in en; do lange vorm is meer geschikt o(m wat er is gepakt, ongekreukeld te doen blijven dan" de korte modellen. Bij het aanschaffen van koffers moet men niet op de kosten zien. Soliditeit is vooral hier een eerste vereischte en men moet zich niet laten verleiden tot het koo- pen van koffers van riindcre kwaliteit, die er op het oog even mooi uitzien als duur dere soorten. Zij hebben op reis zooveel te lijden, dat ze beslist sterk, Btevig eu( goed afgewerkt moeten zijn om al de toe ren te kunnen doorsta n, die er dikwijls mee gemaakt worden. Het materiaal, waarvan men een koffer wil kiezen, is natuurlijk geheel een kwestie van persoonlijken smaak. Stijv© koffers hebben het voordeel van één of meer uit' neembare lagen, waarin men goed, dat licht kreukelt, afzonderlijk kan bergen. Een afzonderlijke afdeeling voor schoenen, on der in den koffer, is ook zeer aan te be velen. Bij koffers van fijn, kostbaar leer doet men het best ze van een linnen overtrek to* voorzien, anders is het met hun fraai uiter lijk spoedig gedaan. Om ze voor het leelijke. beplakken te bewaren, verdient het aanbo. veling ze steeds van labels te voorzien, die men oan het handvat bevestigt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 12