m. 14223.
Derde Blad.
7 Juli 1906.
O© scihoosie fóita.
Gedurende een oogenblik, dat in het
dichte gedrang een haastige voorbijganger
heen met den arm aanstootte, meende dok
ter Hallager, dat dit smalle, bleek© gezicht
met de groote, treurige oogen hem niet
vreemd was en hij keerde zich nog eens om
en zag den man in de afgedragen regenjas
na. Daar hij echter niets meer van hom
kon zien dan het krullende haar en een
stuk van den slecht verzorgden, zwarten
baard, meende hij, dat een vluchtige ge
lijkenis hem bedrogen had en zou hij zijn
weg hebben vervolgd, vanneer de andex'
niet juist op dat oogenblik het hoofd had
omgewend. Een lichte blos bedekte zijn
wangen en om zijn lippen speelde een ver
legen lachje. Aan dat eigenaardig, bijna
meisjesachtig lachje zou dokter Hallagvir
hem onder nonderd anderen herkend heb
ben, want het gaf zijn anders niet knap
gezicht zulk een onweerstaanbare uitdruk
king van zachtheid en goedheid, dat jaren
geleden reeds alleen daarom al ?ijn kennis
sen don jongen kunstenaar graag hadden
mogen lijden. Dit plotselinge, onverwachte
weerzien vervulde dokter Hallager met on
verdeelde vreugde en hartelijk stak hij dea
ander, die aarzelend was blijven staan, de
hand toe.
„Allmenröder, beste vriend, ben jij het
waarlijk? Wie zou je met zoo'n baard als
van een roo ver hoofdman hebben herkend?''
,,Ja, ik geloof wel, dat ik veranderd ben
in de laatste twee jaren. Ten minste al
mijn oude kennissen loopen mij voorbij
zonder mij te herkennen."
Zooals het mij ook bijna gegaan was.
Sedert wanneer ben je weer in Berlijn?"
Sinds een jaar ongeveer."
,,Wat zeg je? In ernst? Bijna een jaar
hier zonder dat een sterveling er iets van
weet. V, aar heb je dan den ring van Gyges
gekregen, die je voor al je vrienden on
zichtbaar gemaakt heeft?"
„In een st. als Berlijn is dat zoo moei
lijk niet. Ik heb een atelier in het noor
delijk deel van de stad, waar bijna hooit
iemand uit den kring mijner kennissen
komt, en ik leef zeer teruggetrokken, daar
mijn werk al mijn tijd in beslag neemt."
Hij zeide dit haastig, als iemand, die
niet wil laten merken, drt hij den waren
stand van zaken verzwijgt. Doch dokter
Hallager meende achter de waarheid te
zijn, toen Lij zijn blik nog eens langs do
welgevormde gestalte van den schilder liet
glijden.
Hubert Allmenröder was plotseling uit
den vroclijken kizijner vrienden ver
dwenen, daar hij, naar het algemeen oor-
ceel, een zeer dwaas huwelijk had gesloten
en er de voorke -r aan g:.f met zijn jong
geluk in een stil hocLJe t-e vluchten, liever
dan zich in do drukke hoofdstad aan ieder
te moeten vertoonen. Zijn vrienden zagen
hem niet gaarne uit hun midden scheiden
en de meesten hadden hem niet veel geluk
in de toekomst voorspeld, want, hoe aardig
ieder de blonde Itita in haar naleven le
venslust en haar vroolijken overmoed ook
gevonden had. niemand had haar een ge
schikte levensgezellin voor den stillen Hu-
bert gevonden, die dikwijls urenlang bij
zijn meest uitgelaten vrienden kon zitten
zonder meer dan een paar woorden in het
midden te brongen.
Bovendien stond hij nog aan het begin
zijner loopbaan; vrouw Fortuna had hem
niet met aardsebe goederen gezegend en
hij had zich nooit gerekend tot de genie-
en, dio plotseling grooto beroemdheden
worden. Dat waren nu juist geen goede
voorteekens voor een gelukkig huwelijk ge
weest. En het verwaarloosde, bijna armoe
dige voorkomen van den kunstenaar wekte
bij do.:ter Hallager het vermoeden op, dat
do vrees zijner vrienden indertijd niet on
gegrond was geweest. Iemand, die in een
dergelijke kleeding rondliep, ging het ze
ker niet goed, en de angst, waarmee hij
maandenlang iedere ontmoeting met zijn
vrienden had weten to ontwijken, bevestig
de dit vermoeden. Daar hij hem daarover
natuurlijk niet spreken kon, vatte Hallager
snel een besluit. ,,Als je atelier toch dicht
bij is, je weet wei*c belang ik altijd in je
werk gesteld heb on nu toch een toevalligo
ontmoeting ons heeft samengebracht, mag jk
zeker wel even mot jo meeloopen? Laat mij
eens wat van je nieuwe werk zien 1"
Hallager was een welgestelde man met
veel invloed en uitgebreide relaties; mis
schien had hij gelegenheid zijn vriend te
helpen, wanneer dit werkelijk noodig was.
Het antwoord van den schilder liet lang
op zich wachten. ,,Ik, wij wonen zeer be
scheiden", zeide hij met zijn verlegen
lachje; „en jo moet rijf steile trappen op.
Bovendien is er eigenlijk niet veel bij mij
te zien. Ik heb mij er in den laatsten tijd
bijna uitsluitend met klein, besteld werk
moeten doorslacV
Maar Hallager liet zich niet van zijn
besluit afbrengen. En daar hij zijn verzoek
nog eens op vriendclijken toon herhaalde,
gaf de ander toe. Zij liepen een paar straf
ten door en traden een der hemelhooge
huurkazernes binnen, waar armoede en
gebrek den bezoeker uit allo hoeken tegen-
grijnzen. Hun gesprek was onderweg niet
zeer levendig geweest en had zich bepaald
tot herinneringen aan den vroolijken tijd,
dien zij vroeger met elkaar doorgebracht
hadden. Terwijl zij do steile, stoffige
trappen, die naar de bovenste verdieping
leidden, beklommen, zweeg de schilder.
Dokter Hallager deed allo moeite zich
voor te stellen hoe do vroolijke, blonde
Bita het eigenlijk uithield in zulk een om
geving. Hij had tot nog toe niet naar
haar gevraagd; een zekere vrees, dat hij
Allmenröder daaaimce misschien kwetsen
kon, had hem er van teruggehouden. Maar
toen Allmenröder den sleutel uit den zak
haalde om do dour op de gang te openen,
roerde hij het onderwerp uit eigen bewe
ging aan.
„Je wilt mij zeker wel verontschuldigen,
dat mijn vrouw er niet is om je te ontvan
gen? Zij is uitgegaan en ik weet niet o£
:nj vóór vanavond zal thuiskomen."
„Dat spijt mij zeer. Ik had er mij wer
kelijk op verheugd haar eens weer te ont
moeten. Maakt r'j het goed?"
„lieer goed, zeker. Wacht, heb een
oogenblik geduld, dan zal ik bet licht even
opsteken."
Het was 'daar boven zeer klein en don
ker. En de hand van den schilder soheen
niet heel vast te zijnhet duurde ten min
ste geruimen tijd vóór hij de lamp had
aangestoken.
En nu zag Hallager, cV- do woning ge
zelliger was ingericht dan hij verwacht
had na al de indrukken, tot nu toe ont
vangen. Op de gang hingen een dames
hoed en een paar andere dameskleeding-
stukken. En op een st in het atelier,
waarvan Allmenröder de deur thans voor
zijn bezoeker opende, lag een elegante
a-r-ndman. i zoo achteloos neergeworpen,
als had do eigenares hem zooeven eerst af-,
gedaan. Het atelier was niet zeer groot enj
ook niet bepaald luxious ingericht, maar
men zag duidelijk, dat de bewoner zich;
alle moeite ge ge /en had, het zoo gezellig
mogelijk te maken. De bewering van den
sohiidev, dat het nauwelijks de moeite!
waard was r'jn atelier te bezichtigen, was.
bijna tl bescheiden geweest, want het was
gevuld met verscheidene voltooid© en pas
begonnen schilderijen. En zij boezemden;
Hallager vooral veel belang in, omdat,
met enkele uitzonderingen, de mooie Rita;
den schilder telkens tot model gediend,
had. In alle houdingen en opvattingen,'
die te bedenken waren, was zij voorgesteld.;
Hubert was blijkbaar niet moede gewor-;
den de schoonheid zijner vrouw op het
doek te brengen en in de meeste geval
len was hij zoo meesterlijk geslaagd, dat
Hallager daarover zijn oprechte bewonde
ring uitdrukte. Vooral een groot, half vol-,
tooid beeld op den ezel midden in het ate-'
lier hield zijn aandacht voortdurend ge
boeid. Men kon zien, dat do schilder daar
nog kort geleden aan gewerkt moest heb
ben, want de kleuren waren nog niet droog.
En het lcvcnsgroote portret was zóó goed
geslaagd, dat Hallager zich bijna verbeeld-'
d>, dat de overmoedige Rita hem zoo uit
de lijst te gemoet zou treden, en hij zou,
niet verwonderd geweest zijn, als hij plot-,
seling haar vroolijk zilverhelder lachj© ge
hoord had.
„Jo vrouw moet wel een onuitputtelijk
geduld bobben, dat zij je zoo dikwijls tot,
model dient," zeide hij glimlachend. „In
ieder ge~ -1 ia rij in deze twee jaar niet
tot haar nadeel veranderd. Juist zooals^
jo haar geschilderd hebt, zie ik haar ini
mijn herinner: nog vóór mjj. Ho© jam-,
mer, dat ik nu niet het genoegen zal heb
ben haar persoonlijk te begroeten."
„Ja, het is jammer, dat zij niet thuis is,",
herhaalde de schiidor, die eveneens in de
beschouwing der schilderij verzonken was.
„En ik weet niet zeker, wanneer zij zal
thuiskomen."
„Nu, dan hoop ik een volgenden keer ge-