*CH>DA'
N£. 14211.
Derde Blad.
23 Juni 1906.
SPXSClïïaEm&EN.
Ik had een kameraad. Op zekeren dag
in het najaai- van 1872 ging ik naar hem
toe en zeide, met ae deur in huis vallend:
,,Zal ik je eens wat nieuws vertellen, Filip?
lk ga trouwen."
„Wawat ga je?"
„Trouwen
Filip zat eerst als van den molen getikt.
Toen richtte hij zich in zijn volle lengte op
hij was tamelijk lang en zei: „Trou
wen Jij? Maar heb je dan een meisje?"
„Nou. Zelfs a! een bruid!"
„Hoor eens, dat interesseert mij", zeide
hij. „Heeft zij geld?"
„Dat geloof ik niet."
„Dus dan hei» jij geld, als je trouwen
wüt?"
„Natuurlijk."
„Komaan, vrindje, ga eens even hier
zitten, en leg mij dat. eens uit."
Hij maakte voor mij ruimte op de lederen
sofa, en ik dacht al: Nu zal liij alles wil
len wetenhod ik haar heb léeren kennen,
en of zij blond of zwart., jong of oud, mooi
of leelijk is, en of ik geen portret van haar
heb. Op dergelijke vragen zou ik wel ge
wapend zijn geweest. Maar wat doet hij
Hij slaat den arm om raiin nek, kijkt mij
met zijn breede gezicht lachend aan en
zegt: „Maar jongenlief, hoe is dat dan
toch? Daar wist ik niemendal van, dat jij
geld hadt. Waar heb je dat dan
„Wel, od de soaarbank."
„Veel
Zoowat twee duizend gulden-"
Hij sloeg een gat in de lucht en schreeuw
de:
„Wel, wel, kijk een6 aanPeter heeft
twee duizend guldenEn daar wil je nu
op gaan trouwen?''
„Ja. In 't voorjaar."
„Zoo, zoo? Nu. je slaapkamer kan je van
twee duizend gulden wel meubileeren, eo
dan blijft er misschien nog wel wat over
voor een wieg.
Hij liet de punt van zijn laars op den
vloer kloppen en zeide: „Weet je wat,
vriend? In jouw geval zou ik mijn bruidje
eens willen verrassen, door haar op deD
trouwdag geen twee duizend, maar zes dui
zend' gulden voor haar neusje te leggen.
Jonge vrouwtjes zijn daar niet boos om, als
de man wat geld aanbrengt. Zes duizeno,
vereta je wel En spelend, zonder een vin
ger'er voor te hebben uitgestoken."
„Hoe bedoel je dat?"
Filip stak zijn handen Sa zijn broekzak
ken en leunde op de sofa achterover.
„Jongme'nsch," zeide liij, „dat zal ik
je vertellen. 't.Is dood-cenvoudig. Luister
maar eensIk heb gisteren mijn land
goed verkocht. Het is een schandaal, wat
zoo'n landgoed afwerpt. Geen drie percent,
zeg ik je. Ik ben er nog'taraelijk goed afge
komen vóór vijf en dertig duizend Niet be
paald schitterend. Maar nu heb ik er wat
beters voor. Ik kom zooeven van den ef-
fectenraan. Kijk eens hier 1"
Hij haalde uit zijn jas een pak papieren.
AandeeJen.
„Over een paar maanden kunnen die het
diibbele waard zijn, ja, het drie-, het vier
voudige. Je hebt geen iaee, wat er tegen
woordig te maken is
„Zie je, ik ken je meisje nog niet. Jo
bent met haar zoo gierig, dat je mij niet
eens haar portret laat zien. En toch houd
ik al van haar, omdat zij do aanstaande
van mijn besten vriend is. En als zij mij
goed bevalt, dan denk ik mij als huisvriend
bij haar aan to melden, hoor!Maar
alle gekheid op een stokje, je kunt op twee
duizend gulden niet trouwen, je moet zov-
gen dot je er zes- of tien duizend van
maakt't Is over tienen. Om twaalf uur
wordt de spaarbank gesloten."
„Neen. Om één uur."
„Goed, om één uur. Dan heb je dus nog
drie uur om je twee duizend guldc-i er uit
te halen. Doe mij dat wil zeggen, doo
jezelf en je bruid nu één genoegen, en
koop effecten. Zie je, die hier, dat zijn de
soliedste en sekuurste, die er bestaan. Geen
dag mag je verzuimen, want de koersen
stijgen snel. Eiken dag, dat je daar je duit
jes nog in de spaarbank laat liggen be-
scihimmelen, is een verlies, een misdaad
aan je toekomstig huisgezin. Peter, ik hek
altoos veel van je gehoudenIk zal je nu
als vriend verliezen, dat weet ik; want waar
de liefde de deur inkomt, daar moet de
vriendschap er uit. Maar toch zou ik graag
iets voor je doen, waardoor je eenmaal tot
je kinderen zult moeten zeggen: Aan Filip
hebben jullie je welstand te danken 1 Ah
Filip er niet geweest was, dan zaten we
nu allemaal op zwart zaadKomaan dus
nu! Het effectenkantoor is tot drie uren
open. Bij Löwe Stern, in de Hceron-
efcraat. Kan je het onthouden Of zal ik het
voor je opschrijven V'
Ik ging heenWat had toch Filip?
Hij was toch wel nuchter; en aan zijn eer
lijkheid ha4 ik nooit getwijfeld. Zou ook
hem de winsfckoorte hebben aangetast?
Daar hoort men tegenwoordig zooveel van.
Nu, het kan mij niet schelen. Vcor be
smettelijke ziekte ben ik nooit bang ge
weest.
Naar de spaarbank ging ik natuurlijk
niet. Het beetje, dat daarin lag, inoest er
in blijven. Het lag er veilig, en het wierp
nog drie percent af, zonder dat ik er. een
hand voor uit de mouw stak. Ik dacht er
verder niet aan en ik ging naar mijn
meisje.
Toen nu in het voorjaar de trouwdag na
derde, toen alles in de stad floreerde en
van den hoogen boom leefde, terwijl ikzelf
ons huisje maar heel sjofeltjes kon inrich-
ten, toen dacht ik wel eens: Haat je Filjps
raad maar opgevolgd
Do papieren stonden duizelingwekkend
hoog. Zonder de geringste 'moeite had,ik
mijn kapitaaltje kunnen verdubbelen. An
deren hadden hun bezit in een jaar wel
vervijfyoudigd. Dat was toch w.l aardig.
En gevaar was er volstrekt niet bij. Aan
den politieken horizon viel geen wolkje te
bespeuren, en alle zaiken en ondc morning on
wierpen de prachtigste winsten af. Maar,
natuurlijk, wie nooit iets waagt, die wint
ook nooit iets en blijft zijn leven lang eeu
arme drommel.
De aanstalten tot de bruiloft sloegen mij
alweder deze muizenissen uit het hoofd. Op
den dertienden Mei zou het zoo vurig ver
langde oogenblik aanbreken, waarop wy
elkaar zouden toebehooren.
Daar gescliicdde het, vier dagen te voren,
tegen den avond, dat mijn oude vriend Filip
mij op straat tegen mijn lijf liep ©n voort
holde, zonder „pardon" te zeggen. Hij ha<*
mij blijkbaar niet honkend. Ook andere lie-,
den hadden dien dag bijzonder groote haast
en aan de hoeken stonden hoopjes menschen,
die driftig met elkaar spraken en zenuw
achtig met de armen zwaaiden.
Wat was er gebeurd?
„Het zal wel weer schikken," hoerde ik
zeggen. „Het komt wel weer op zijn bce-
nen terecht."
„Keen, neen, het Lmilt Mtet' terecht", zei
de een.ander. „Het is eon namp, meneer,
een catastrophe
„Dus een crisis op de Beurs. Het kaai*
tenhuis in elkaar getuimeld."
En nu moet ik vertellen wat or gebeurde
op den avond vóór mijn bruiloft.
Ik ging ietwat laat van mijn bruid naar
huis. Do straten waren reeds ledig. Daar
zag ik in het donker op de brug een man
staan, die zich over de leuning heenboog
en in do diepte staarde, waar do rivier met
dof gebruis tusscbcn de pijlers doorgleed..
Ik herkende mijn vriend FüipHij
zag mij niet. Ik keek hem eens aan, en ik
vond) het niet pluis met hem» Toen hij
nu met den eenen voet op do leuning stap
te, greep ik hem bij den arm.
„Wat is dat nu? Wat ga je nu uitlia-
len
„Laat mij begaanWaar bemoei je ja
mee?" bromde hij. En toen hij mij bij het
schijnsel va i een lantaarn in het gezicht
keek, riep hij: „Jij, Peter? Vriend, je komt,
mij ongelegen."
„Dat ben ik niet met je eens," gaf ik
hem ten antwoord. „Ik vind, dat ik pre
cies bijtijds kom."
„Laat mij springen! Bedelaar zijn er
al genoeg."
„Heb jo verloren?"
„Alles."
„En daarom wil je nu daar den kelder,
in? Maar, Filip, waarom noodig je mij
niet uit om met je mee te springen 1"
„Heb jo ook --erloren?" vroeg hij, met,
half verstikte stem. „Zeg! Jij hebt tocb
óók niet gespeculeerd 1"
„En waarom niet? Jo hebt het mij toch
zoo dringend aangeraden."
„Je zult, jc zult toch niet naar mij ge
luisterd hebben?"
„Waarom dan niet? Je meendet het im
mers zoo good met mij."
Hij keek mij met strakke oogen aan en
riep: ,,-Wat? Kan iemand er zóó uitzien,
'die zijn .vermogen verloren heeft?"
En ik. antwoordde: „Ja, zijn ganscbe
kleine vermogen, dat bij met vlijt en wer-