Miller Acetyieenlampen ÜJte Shtn. H. VAN ROMBURGïï, LeidenJ
BLANCKAERTS Co.,
Zndië @31 Amerika.
Nijverheids-Hoentlerbrootl,
Stoomtram HAARLEM-LEIDEN.
Stoomtram HAARLEM-LEIDEN.
Nijverheids-Patent Hondencakes
LEIDSCH DAGBLAD, DONDERDAG 21 JUNI. TWEEDE BLAD.
Rubriek voor de Jeugd.
Lastige ienschen.
DE SLIMME
Be 's-Gravenhaagsclie Hypotheekbank voor Nederland
WtÈfthsméél? ^reestraat 34.
GKIEKSGHE SAMQS
WITTE BEBGEEAÜ
Wegens de ongekend lage prijzen is het
vervoer van ESesieS- en IfraöiitsgoeeleB'en
per Stoomtram het voordeeligst. 87«
Goederen worden vervoerd naar ©egst-
geesf, Sffissasïfosüare, Lïsse, &iêlie=
80311, Be3i3ie»is*oek, Heemstede ea
aarleirc om 7 22 en 11 is. 15 v.m.
en 3 n. 1© en 7. UB 04 n.m. Amsterd. tijd.
Inlichtingen worden verstrekt aan het be-
stelkantoor Clarasteeg No, 2 nabij de Mare.
Voor Passagiers en Goederen, Agentschap voor de Rotter-
damsche Lloyd en Holland-Amerika-lijn:
Nijverheids-Hoenderbrood en Nijverbeids-Patent-Hondencakes
No. 14209.
Molière heoft ons in zijn werken „Les
Facheux" beschreven; hij deed dat in le
vendige kleuren, maar geen woord te veel
heeft luj over hen gezegd en ho© langer onze
licvo lezers zuilen leven, hoe meer zij den
groeten Franschea schrijver gelijk zullen
geven. Het ergste zou echter zijn, indient
zij hem gelijk moesten geven door eigen
yoorbeeld.
Lastige mcnschen zijn begonnen lastige
kinderen te zijn. Gij kent allen reeds der
gelijke exemplaartjes. Zij komen altijd
binnen op het oogenblik, dat volwassenen
elkander iets toe te vertrouwen hebben,
dat niet voor ieders ooren bestemd is, en
bemerkende, dat het gesprek plotseling af
gebroken wordt, blijven zij opzettelijk in
jde kamer toeven.
Zijn er onaangenaamheden, die onder
vier oogen spoedig zouden zijn uitgcwischt,
dan haasten zij zich ©r tusschen te komen
en daardoor de verzoening te vertragen.
Ik herinner mij een bruiloftsfeest, dat
totaal: bedorven werd door een aan kies
pijn lijdend kind van den huize. Men had
haar met geschenken overladen, om haar
rustig boven te houden; maar zij kwam
toch beneden en overstemd© met haar ge
gil alle toosten en alle vroolijkheid.
Datzelfde kind wist, als men aan tafel
zat, een slak uit do salade te halen en al
len eetlust te doen verdwijnen. Zij bracht
woorden over, die niet kwetsend bedoeld
waren en bracht daardoor de grootst© on-
eenigheid te weeg.
Toen men op zekeren dag, na een groot
diner, een paar kennissen op de overge
bleven schotels noodigde, riep zij, bij het
zien daarvan: „Kliekjes! Kliekjes!"
Dat kind is groot geworden en is thaus
do schrik der familie. Zij verschijnt, als
een boozo fee, altijd op de oogenblikken,
dab men tiaar missen kan. Is iedereen
vroolijk, dan klaagt zij over hoofdpijn en
verzoekt om stilte. Zal een barer zusters
uit do stad gaan, dan krijgt zij aanstonds
lust dat te doen en moet do andere thuis
blijven, wil zij moeilijkheden voorkomen
Onlangs ging zij uit logee-ren en haar
gastvrouw richtte een groot diner ter barer
eetro aan. Dienzelfden morgen verklaarde
zij zich ongesteld en vertrok onmiddellijk
zonder het feestmaal te hebben bijgewoond
Op reis is zij onvoldaan over het eten, boos
op het dienstpersoneel. Op do wandeling
zij wil, helaasaltijd mee kan /ij «p-
cens .niet verder, als inen nog lang met
gekomen is waar men wilde zijn. Wil men
den zome.' buiten doorbrengen on me a ver-
gQiSt zich reeds op do koel© bosschén, dan
vat zij opeens een groote liefde op voor
de Zuiderzee en kunnen om geer twist
te krijgc-j al haar huisgenooten hun
plannen opgeven, om cenige maanden in
do felle zon tc gaan turen op het verwij
derde Marken.
En zij is niet eenig in haar soort, helaas
•Er zijn lieden, dio als gij u eens bijzonder
opgewekt gevoelt, een einde aan die blijde
stemming maken, door u noodeloos iets on
aangenaams te komen mededeelen; die u
oververtellen wat men achter uw rug van u
of van do uwen zegt; u verkondigen dat uw
nieuwe hoed u bespottelijk staat; dat uw
moeder cr uitziet als leed zij aan een on
geneeslijke ziekte. Lieden, die tot u door
dringen als gij belet gegeven hebt en u ver
hinderen uw mailbrief af te schrijvenof
u overvallen als gij aan do schoonmaak bezig
zijt...
Ooh, laat ons fcooh nooit op hen gelijken;
vant zij worden overal verfoeid, al mogen
zij voor het overige ook de best© hoedanig
heden bezitten.
Wij kunnen, neen wij moeten er ons aan
gewonnen niemand in den weg te staan, al
zij het slechts in kleine dingen, dat wordt
anders een gewoonte, die steeds grooter om
trekken aanneemt. Wij moeten lecren heen
te gaan, W3ar wij bemerken, dat ons bijzijn
niet wórdt gewenscht, of waar wij de vreug
de van anderen zouden kunnen storen. Wij
moeten zwijgen, zoodra een woord van ons
pijn zou kunnen doen, of iets zou kunnen
bederven.
Van enkele menschen wordt gezegd: ,,Zij
vertoonen zich altijd op het geschikte oogen
blik." Naar hun tegenwoordigheid gaat
ieder verlangen; want zij weten ook steeds
het juiste woord te vinden; zij kennen het
oogenblik tot heengaan bestemd en als zij
verdwijnen Laten zij allen in betere stemming
achter, als war© er een engel aanwezig ge
weest.
Het is waarlijk wel eenige zelfoverwin
ning waard hun voetspoor to volgen.
JJ
Ten tijd© dat Frankrijk's toekomstige
vorst, Hendrik IV, nog slechts Hendrik van
Bourbon, koning van het kleino rijkje Na-
varra was, woonde hij met zijne hofhou
ding in het stedeke Nérac, aan den oever
der Baire.
Op een Donderdag in de maand Juli was
hij alleen op jacht gegaan, zooals hij dat
meestal verkoos, en gebeurde het dat hij
verdwaalde.
Lang doolde hij rond, t© vergeefs den weg
zoeken-ue te vindenmaar ziende, dat het
donker werd, besloot hij ten slotte, uitgeput
en hongerig al3 hij was, aan een hut aan
te kloppen, die hij in d© verte had ontdekt.
De eigenaar dier nederige woning ontving
den hem onbekenden man, wiens eenvoudige
kleederen met stof bedekt en door distels en
doornen gescheurd waren, op hartelijke wij-
zo, zonder de minste complimenten. Hij
bracht hem een brood, dat zeker wel een
week oud was, een paar ramenassen met
zout cn een bord maïs-pap.
D© koning van Navarra verslond dit alles
in eon oogwennmaar voeldo zich daarna
nog bijna even hongerig als te voren. Hij
keerde zich dus t ,t den boer cn vroeg:
,,Zeg eens vriend, heb je m© niets meer
voor te zetten?"
„Nog geen hazelnoot."
„Kom, kom, zoek eens goed Ik durf wed
den, dat je nog wel een ham van den afge-
loopen winter over hebt, of wel een stuk
gans in vet bewaard."
Do man krabde zich achter het oor, aar
zelde een oogenblik en mompelde toen:
„Als ik zeker was, kameraad, dat je mij
niet zoudt verraden Maar je gezicht bevalt
nuj nog al, en misschien verdien j© wel, dat
men vertouwen in je stelt."
„Dat zou ik denken."
„Dan moet j© weten dat ik daarginds
onder mijn schoorsteenmantel, in dien don
keren hoek, iets verbolgen houd, neen, maar
iets overheerlijks, een waar koningsmaal 1"
„Dat kon niet beter treffen."
„Je moet het mo niet kwalijk nemen, als
ik zeg, dat zulk een wildbraad eigenlijk
veel to fijn is voor een armen drommel zoo-
als gij- Maar men moet gastvrij wezen.
Haal dus je hart 'er maar eens aan op...
en verklik mij niet."
Hij bracht den. koning een reebout, waar
Hendrik vol ijver op aanviel.
Onder bet eten vroeg hij:
„Ho© heet je, vriend?"
„Ik heet Cyrillo, maar de lieden der streek
noemen mij „De Slimme", omdat het mij
niet aan verstand ontbreekt."
„Daar wensch ik je geluk medé, maar
vertel mij eens, meester „Do Slimme", waar
om je mij op het hart hebt gedrukt, je niet
t© verraden
„Omdat d© ree, waarvan ik dat boutje
ai .meed, humhumin de bosschen van den
koning geschoten werd."
„Zoodat je een strooper bent, Cyrille?"
„Een strooper? Dat is wat moois! Het
gebeurt mjj alleen zoo nu en dan eens, bij
toeval en zonder boos opzet, een valletje in
het bosoh neer t© zetten, een onbeduidend
klein valletje, en gij begrijpt, dat, als een
dier dom genoeg is er in te loopen, ik het
er toch wel uit halen moet, en wat zou
ik er mee uitvoeren, als ik het niet opat?
Ik kan er niet anders mee doen en zend
er een stuk van aan mijn vader, niet ver
van hier en ook aan mijn zoon, di© in de
leer is bij een barbier te Agen. Ik een wild
dief? Waar denk j© aan? Maar dat neemt
niet weg, dat ik je smeek, er geen sterve
ling iets van te zeggen; want, als Groot-
neus het hoorde, was ik verloren ?"-
„Wio is Grootncus?"
„Onze koning Hendrik. Het volk noemt
hem nooit anders dan Grootneus. Ze zeggen
dat hij er een reusachtige heeft. Je hebt ex
ook al een, di© mee kan tellen, maar die
moet er nog een dwerg bij zijn 1"
„Dat is toch wat overdreven
„Hoe het ook zij, als Grootneus hoorde,
dat men zijn rendieren voor zijn neus had
weggenomen, zou Sj het mij nooit verge
ven
„Ik ben zeker van, wel!"
Hendrik bleef bi| Cyrille slapen en bij
het aanbreken van!dcn dageraad, na den
weg naar Nérac gevraagd te hebben, be
taalde hij zijn gastheer en vertrok.
Eenige dagen later was hij met zijn lie
velingen bezig onder de muren der stad
kaatsbal te spelen, toen hij op den straat
weg den opperboschwaehter aan zag komen,
die een boer met zich sleepte. D© koning
trad op het tweetal toe en herkende Cy
rille, die d© oogen naar hem opsloeg en
uitriep
„Weldaar heb jo mijn gast van verleden
nachtJ© moogt mij wel beklagen, kame
raad, want ik word naar de gevangenis
gebracht!"
„Naar dc gevangenis? Waarvoor?"
„Ik heb den ellendeling betrapt, op het
oogenblik zei ven, dat hij een ree in het
bosch van Uwe Majesteit doodde," sprak
de boschwaohter.
Bij het vernemen van deze woorden begon
de gevangene te beven en stotterde doods
bleek:
„Dus zijt gijGrootneus?
„Je dacht hem grooter, niet waar?"
De slimme bewaard© het stilzwijgen, maar
zijn gelaat begon op to helderenhij zag
den vorst vertrouwend aan.
„Als gij de koning zijt-," sprak hij ein
delijk, „heb ik niets te vreezen, want dan
zult gij ook uw belofte houden."
„Welke belofte?"
„Toen gij bij mij waart, zeido ik, dat, als
Grootneus van mijn pleizier in do jacht
hoorde, hij het mij nooit vergeven zou, en
toen hebt gij geantwoord: „Ik ben zeker,
dat hij dit wel zou doen 1"
Hendrik herinnerd© zich dat woord. De
gevangene werd losgelaten en van dien dag
af liet hij het stroopen voorgoed varen en
ging hij bij een pachter in den omtrek van
Nérao werken. Maar hij zou den Koning
wederzien.
Op zekeren dag, dat Hendrik buiten de
stad, gevolgd door een schildknaap, een
prachtig zwart paard probeerde, kwam hij
langs een heg van Meidoorn, dio Cyrille aan
het snoeien was.
„Goeden dag, kameraad de Slimme l"
„God zij met u, Meester 1"
„Gaat het werk nogal goed?"
„Zoetjes aan 1"
Hoeveel verdien je por dag?"
„Vier stuivers!"
In dien tijd maakten vier stuivers een
vrij hoog loon uit. D© Koning riep dan ook:
„Je bent een gelukkig© kerel! Je krijgt
(wat ik niet van mezelf kan zeggen) meer
geld dan je noodig hebt!"
„Neen, want die vier stuivers zijn niet
voor mij alleen 1"
„Wat voer er dan mee uit?"
„Ik geef er één terug; ik leen cr één; ik
schenk er één weg, cn ik houd er één over."
„Daar begrijp ik niets van," antwoordde
de Koning, hoofdschuddend.
„Het is tooh heel eenvoudig. Ik geef er
één terug aan mijn vader, di© mij 'heeft
grootgebrachtik leen er één aan mijn zoon,
die voor mij zal zorgen, als ik niet meer
werken kan; ik schenk er één aan u voor
de belasting en houd do rest/'
Hendrik was zeer getroffen door het ver
nuftige van deze rekening.
„Doe mij een groot genoegen," zeido hij.
„Tenzij dat ik er bij ben, en gij mijn ge
zicht ziet, moogt gij niemand herhalen wat
gij mij daar juist hebt gezegd. Belooft
gij dat?"
„Met pleizier. Ik zal even goed woord
houden als gij 1"
Op het koninklijk slot teruggekeerd, vond
Hendrik zijn hovelingen, die hem opwacht
ten en hij riep hun vroolijk toe:
„Hecren, wie uwer wil dezen mooien ring
van mijn vinger winnen V'
,,IkIk 1" riepen allen uit.
„Welnu, ik zal hem geven aan dengcen,
die het volgende raadsel zal oplossen."
Ên hij vertelde Cyrille's verhaal betref-
fendo de vier stuivers.
Geen der hovelingen wist te raden wat
do boer met zijn loon verrichtte en beken
den dot tot hun spijt; maar één hunner,
graaf Do Payra, sloop naar het binnen
plein, ondervroeg den schildknaap, die den
oning op zijn rit had vergezeld en vernam
van hem waar heb boertjo was te vinden.
Onmiddellijk reed hij nu naar Cyrille, die
hardnekkig weigerde te sproken
Dit ziende, haalde de graaf zijn beurs
uit den gordel en stopte Cyrille een goud
stuk in de hand. De oogen van den boer
begonnen te flikkeren. Een wijle bekeek
hij aandachtig het geldstuk, dat zooveel
stuivers vertegenwoordigde en zeide opeens
met schalksche uitdrukking:
„Nu, in ruil hiervoor zal ik het u ver
tellen."
To Nérac teruggekeerd, begaf Do Payra
zich tot den Koning en herhaalde hem do
oplossing.
„Geef mij uw woord van eer, dat niemand
u dit heeft voorgezegd," sprak Hendrik
achterdochtig.
„Mijn eerewoord, Sire?"
„Jal"
Graaf De Payra bewaarde het stilzwijgen.
„Komaan," sprak do Koning, „ik zio
dat ik mijn ring moet behouden." Maar
tevens droog hij aan een zijner dienaren op
den „Slimmo" te gaan halen, dien hij met
gefronste wenkbrauwen ontving.
„Je hebt schandelijk je belofte geschon
den," zeide hij op strengen toon; „en be
wezen dat het woord van een man uit liet
volk niet evenveel waard is, als het woord
van een koning."
„Wat verwijt Uwe Majesteit mij?" vroeg
het boertjo.
„Zal jo nog ontkennen, dat jo vertel 1
hebt wat je beloofd had to zullen verzwij
gen? Jo mocht alleen in mijn bijzijn
spreken."
„Dat heb ik ook gedaan."
„Als je mijn gezicht zaagt."
„Dat zag ik ook; met mijn linker- en
met mijn reohtoroog."
„Durf je den spot met mij drijven,
booswicht?"
Cyrillo haalde hot ontvangen goudstuk
uit den zak.
„Ziehier, Majesteit, wat ik bekeek toen
ik het raadsel oploste. En welk gezicht
ziet men op dit stuk en op al de geldstuk
ken van het land? Is liet niet heb uwe,
groote Koning?"
Geheel ontwapend begon Hendrik le
laiohen.
„Vriend," zeido hij tot den Slimme: „je
draagt geen verkeerden naam; je aardig
heden bevallen mij en ik moet volstrekt
den ee»n of anderen post voor je, hier op
het slot, vindon. Keer, in afwachting, aan
den arbeid terug; ga den Meidoorn weer
snoeien."
De verloren hond.
Uit Denemarken vermelden di bladen
bet volgend© treffende feit.
Een boer, di© in den emfcrek van Mörk
holt op jacht was, had tweo handen bij
zich, do een een oud, geliefkoosd huisdier,
de ander nog niet geheel volwassen.
Teen hij huiswaarts wildo keeren, ont
dekte de man tot zijn verbazing, dat de
oude hond ontbrak. To vergeefs riep hij
hom en doorzocht hij allo heggen. Er was
geen spoor van het dier to zien en zeer
verontrust, want de hond was nog nooit
van hem weggelc'open, ging hij naar zijn
hoeve.
Ook den volgenden morgen vertoonde de
hond zich niet; hij scheen op eens verdwo
nen en do boer dacht vel droefheid, dat
zijn trouw© makker door een onbarmharti-
gen boschwachtcr moest zijn gedoe d.
Maar er lag iets vreemds in het doen en
laten van het jonge hondje. Ook dit dier
werd den morgen na het verdwijnen van
den ouden hend vermist. Enkele uren later
keerde bet kleino beest echter terug, gé-
heel uitgeput en bedekt met norde. Het
zelfde gebeurde den tweeden (lag, toen do
man den dorden dag het honclj© met cco
•tuk vlcoéch in den bek zag wegloopen,
volgde zijn meester hem cn ccn halfuur la
ter zag hij iets zonderlings. Het kleino dier
was in ccn soort kcnijnenhol verdwenen
en toen het er weer uitkroop, begon liet
uit alle macht mot de pooten te krabben
in het zand.
Dc man boog zich over het gat cn riep
den naam van den vermiste. Onmiddellijk
hoorde hij blaffen, terwijl liet hendje ijve
riger dan ooit, voortkrabde aan dc reed#
door hem gemaakte opening.
De boer ging in oen naburige hut een
spade lecncn cn zette zich aanstonds aan
het werk, om het gat te verbroeden, dc'or
het kleine dier opengekrabd. Deze taak
nam uren in beslag, .want do man stootto
op een stuk rotssteen, dat hij vorwijdcron
moest; maar hij ging vlcescli halen, gaf
het aan den jongen hclid en deze verdween
telkens met een stukje door do opening.
Helaas! de steen was zóó groot, dat hij
niet weg te houwen of te tillen was; maar
het hondje gaf liet niet cp; hot krabde nu
ondor oen boom cn opeens viel do aard©
onder hem weg en verdween het, maar in
het volgende oogenblik kwam het beven,
gevolgd door don ouden hond, dien het urio
dagen in leven gehouden en nu gered had.
Deze was in een konijnenhol gekropen,
waar hij niet weer uit kon.
MISLUKT.
Het verhaaltje dat hier volgt is nog uit
den tijd, dat do dieren konden spreken. Ook
voerden zo oorlog onder cllcaar cn hadden
hun koningen cn ambtenaren 't Is ook hoei
ver weg dat het gebeurde. Ver in 't Oosten,
in onze Oost, op hét grootste eiland Borneo.
Do olifanten waren bezig hun grooten
stam uit to bioiden. Op allo eilanden van
den Archipel trachtten zo niouwe plaatsen
te krijgen, om te bewonen. Zoo kwamen zo
ook aan het eiland Borneo, waar hcclo-
maal nog geen olifanten woonden. Do ste
kelvarkens, niet tc verwarren mot onzen
egel, waren er lieer en meester. Do hoofd
man der olifanten stuurde nu een aap naar
den koning van hot Borncoscho dierenrijk,
een oud stekelvarken natuurlijk. Do aap
moest maar zeggen, dat ccn nieuw© dier
soort zich in do binnenlanden van Borneo
wilde vcstigon. De olifanten noodigdon den
koning uit, vriendschap met hen t© BluiteR..
Een grooten tand van een olifant kreeg do
aap meo, een tand van den koning der oli
fanten. Do ouoo gesiep on olifant dacht na
tuurlijk, dat de dieren als zo zulk een mach
tigen tand zagen, wel bang zouden worden
en niets 'togen de olifanten zouden hebben.
Toen do koning alles had aangehoord was
hij verlegen. Do aap moest even naar bui
ten gaan. Er werd een vergadering gehou
den van do voornaamste dioren in het rijlc
Men begreep heel goed, dat men oorlog zon
krijgen met de machtige dieren als men hnn
voizoek weigerde. Maar men begreep ook,
dat do olifanten baas zouden worden, al#
men hun verzoek toestond. Niemand' wist
raad, daarom stuurde de koning do raads
lieden maar weer weg. Hij moest zelf co
besluit nemen. Hij nam een van zijn aller
dikst© stekels, liet den aap weer binnenko
men en reikte hem den stekel over.
Ziezoo, z.ci de koning. Ga naar uw t
vorst terug cn vertel hom, dat wij zijn volk
gaarne hier zullen ontvangen. Wij bedan
ken hem Ai ion del ijk voor den tand en ge ven
hom een haar uit onzen baard, opdat hij on
geveer weet, wat volk wij zijn.
Do aap aanvaardde weer do lange reis
door do eeuwenoude wouden en kwam bij
koning olifant terug. Deze hoorde met schrik
dat die kolossale stekel een baardhaar wad
van den koning van Borneo's dierenrijk.
Wat reuzen van dieren moesten dat wel
zijnNeen, dat waagde hij niet. Zijn onder
danen aan zulke vreeselijke monsters ovor-
leveron, dat ging niét aan. Do olifanten
hebben Borneo links laton liggen en zijn
naar andere eilanden gegaan. Op Borneo
regecreu nog stcoJs do stekelvarkens.
verstrekt gelden ter leen onder eerste hypothecair
verband, tegen 41/* pCt. rente 'sjaars.
Inlichtingen to bekomen ten kantore der Bank te 's Gravenhage,
Nieuwe Uitleg «1 en te Leiden b(J don Heer B. J. HUURMAN i>zn.,
Heerengracht 10 12. 6684 14
Wegens werkzaamheden aan de baan zullen op Vrijdag
22 Juni aanstaande de treinen I en 2 niet rijden en
kan. geen wee worden vervoerd. 6882 16
Hillegom, 20 Juni 1906. De Ingenieur-Administrateur.
INTERC. TELEFN. 5 SS.
Aanbevolen Zoete Wijnen: 3543 32
en a f 0.90 per Sesch.
ti.OO per fiesch.
De Administratie van het „Leidseh f
4 Dagblad" belast zieh met het plaatsen
van Advertentiën in alle Bladen.
h, j. vm mmm&.
Kantoor: Stoomb.-iWaatscli. „De Volharding".
Het allerwegen zoozeer geroemde
het meest licht verteerbaar Voeder voor uw hoenders,
bevat het rijkste gehalte aan dierlijk voedsel.
Het wordt met graagte gegeten en bevordert
zeer het leggen.
bevat alle bestanddeelen voor een doelmatige
voedering, is met bouillon doortrokken en buiten
gewoon krachtig en versterkend.
Volledige vaedermethode gratis.
zijn bij ons verkrijgbaar. G300 50
Erven J. TREUR, Hoenderpark te Ocgstgeeat.