LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 23 MEI. DERDE BLAD.
Anno 1906
Rubriek voor de Jeugd.
Een verloren leven.
Kleine Thomas.
Een halfuur extra.
FEUILLETON,
So. 14186.
Het is jaren geleden; maar nog altijd zie
haar voor mij staan: een mooi, lief, jong
tieisje» dat ik van den trein gehaald had,
ita bij een ziekelijk© vriendin <van mij in bc^
rekking te treden als gezelschapsdame en
mishoudster. Ik wist, dat mijn - vriendin
Ie zachtheid zelve was cn weinig eisehend.
)us twijfelde ik er niet aan, of zij zou zich
laar gelukkig gevoelen, en tosn ik haar
iaar haar nieuwe woning bracht, was zij
errukt over de gezelligo karper, dié Ik haar
an wees als haar toekomstig verblijf; over
|e beminnelijke zieke en de inrichting van
et geheele huis. Ik vertrok, overtuigd dat
ij volkomen gelukkig zou zijn op dezen
K>st.
Den volgenden morgen bracht ik mijn da-
plijksch bezoek aan mijn vriendin en vroeg
la'cuurlijk aanstonds naar haar huisgenoot-
e. Haar gelaat werd, tot mijn verbazing,
te wol kb.
„Zij is allerliefst," klonk bet antwoord;
,heel gewillig en sympathiek; maar juist
laar groot© hoedanigheden maken haar tot
«o raadsel voor mij. Zij is pas twee en
winfcig jaar en dat is haar zevende bc-
rekking. Kunt gij u zoo iets verklaren, als
jj niet de eene of andere groote four he
it!" --
De zaak was ook mij een raadsel. Ik zei-
ic, dat zij misschien zeer lastige dames
■etroffen had.
„Een half dozijn? Dab is toch- onwaar
schijnlijk," mompelde de zieke: „maar wij
rallen zien' en in elk geval zal ik haar
leh an delen alsof ik volkomen in haar kar
akter geloofde."
Ik ging een paar dagen later uit de stad
oen ik terugkeerde, deelde mijn vriendin
aij med'e tot haar groot verdriet gedwongen
zijn dienzelfdon dag het meisje re ver
toeken naar een andere betrekking om te
den.
„Gij weet niet, hoeveel pijn mij dat doen
zal," zeid© zij; „want zij is wees en bezit
piet-s ter wereld. Haar moeder stierf verle-
fcLn jaar en leefde van een pensioen; maar
Sk begrijp nu waarom men haar nergens
kon houden; mijzelvo is het onmogelijk. Zij
§s de slordigheid zelve; mijn geheele huis
houden verloopt door haar schuld."
Ik had medelijden met beiden en vroeg of
ik niet eens beproeven mocht haar tot rede
fa brengen. Ik was bereid gedurende drie
iwcken van ochtend' tot avond daar in huis
te zijn en haar onder mijn leiding te ne-
jmen. Dit voorstel werd met blijdschap aan-
l'genomen en reeds den volgenden dag begon
lik aan deze taak, het jonge meisje ronduit
pde oorzaak daarvan zeggende.
I Zij begon te schreien, erkende haar ge-
wJxek. en beloofde al mijn wenken aan. te ne-
JDen. Drie woken lang opoardo ik haar die
piet. Zij bleef even vriendelijk als altijd,
H>edankte mij voortdurend en was gewillig
[genoeg; maar haar slordigheid was te zeer
réén geworden met haar, viel niet meer uit
«e roeien. Zij liet overal haar hoed cn man-
Ltel slingeren, was steeds haar hand'schoe-
rïieu kwijt; de kamers bleven in wanorde,
moest er melk naar boven gebracht wor
den, dan dacht zij er niet aan een schoon
glas daarbij te geven. De huisdieren kregen
ilen conen dag t© veel, den volgenden zelfs
geen water. Het .yjare onmogelijk alles to
beschrijven, wat zij verzuimde of gebrekkig
;a'ced. Ondanks al mijn goeden wil moest ik
!befc ten slotte opgeven.
En zij vertrok. Zij zwierf nog eenige ja
ren van do eene betrekking naar de ande
re; daarna verloor ik haar geheel en al uit
■pet oog.
Gisteren vond ik haar als weduwe weder,
■bedeeld' van de gemeente, zij eene dochter
jvan goeden huize, en omringd van vijf kin
deren in gescheurde kleertjes cn zoo vu'*I.
'dat een dame, die met mij op armenbez/»el:
spit was, slechts met moeite over was te ha
len hulp te verleen en aan zulk een slordige
'poeder.^ „Het was weggooien van geld",
zeide zij.
Het heel© ongeluk van dit verloren leven
schuilde daarin, ik heb het onderzocht
dat zij als 'kind weigerde netjes te zijn,
uit speelschheid alles liet slingeren, haar
tijd vermorste en met al, wat orde was, den
spot dreef. In haar huwelijk werd zij dood
ongelukkig; want haar man verweet haar
voortdurend, dat zij hem arm maakte eo
nu lijdt zij gebrek.
O! xk bid u, lieve lezers, denkt er aan,
dat do groote leertijd in onze jeugd is. La
ten wij de dan ontvangen© lessen verloren
gaan, dan worden wij schipbreukelingen, <n
welken stand wij ook zijn geplaatst.
Wie orde aanleert, heeft de eerste schrede
op den weg tot welvaart gezet.
Daar was eens een arme boer, die met
e|ijn vrouw in een klein, vervaillen hutje
woonde. Op zekeren avond, toen zij
gezellig samen bij een houtvuurtje zaten,
dat de vrouw had aangelegd, werd eraan
de deur geklopt. De man ging opendoen en
zag een bedelaar buiten staan, die "van
koude rilde en hem om een stukje brood
smeekte. De boer en zijn vrouw waren
goedhartige menschen; zij lieten hem bin
nenkomen, gaven hem een plaats bij het
vuur cn zetten hem een stuk brood en
geitemelk voor. De bedelaar zag cr heel
vermoeid uit, daarom vroeg de.vrouw hem
of hij bij hen wilde blijven en maakte hem
bij het vuur een gemakkelijke slaapplaats
Den volgenden morgen stond de bede
laar reeds vróeg op en nam hartelijk af
scheid van den boer.
Ik moet nu verder trekken, zeide
hij, maar omdat je mij zoo vriendelijk be
handeld hebt, wil ik je graag een dienst
bewijzen. Is er ook iets, dat je graag
zoudt willen hebben, dan zal ik je wcnsch
vervullen. Ik ben geen bedelaar, maar
een machtig toovenaar en wat je mij
vraagt zal ik jc schenken.
De goed© menschen schrikten niet wei
nig toen zij den bedelaar zoo. hoorden
spreken. Maar de vrouw herstelde zich
spoedig en zeide
Och, beste meneer, .wij i.o 'den graag
een zoentje hebben. Wanneer u dien wensch
vervullen kunt, zouden we de gelukkigste
menschen van de wereld zijn, al was de
jongen ook niet grooter dan een duim 1
De toovenaar fteldo zich dus even voor
hoe zulk een kind van een duim grootte
er wel uit. zou zien en hij lachte luid over
den grappigen inval van de vrouw.
Hij besloot dezen wensch te vervullen
bedankte nog eenmaal en trok verder.
Een poes later kregen de boer en do
boerin eon zoon, die werkelijk niet grooter
was dan een duim. Zij waren er heel blij
mee. Een klein doosje diende den. kleinen
jongen tot bedje en op zekeren dag toen
hij lag te slapen, kwam er een fee door
het venster naar binnen zweven, die een
klein gouden kastje op fcn.fel. Zij kust© het
kindje lachend, nam het uit zijn bedje en
begon hot aan te kleeden. Prachtige
kleertjes haalde zij uit het kastje eu trok
ze hem aan. Toen kuste zij hem nog eens
zette licm op den schoot van zijn moeder
en zweefde weer weg, nadat zij gezegd
had
Uw zoontje moet Thomas heefcen.
Thomas werd een aardig kereltje en ieder
had schik in hem. Maar het wonderlijkste
was, dat hij in het geheel niet groeide en
altijd zoo groot bleef als een duim. Dat
veroorzaakte soms heel wat last, want som
tijds-zag men hem heelemaal niet, zoo
klein was hij.
Op zekeren dag was zijn moeder bezig
pudding te maken en Thomas klauterde
op den rand van den schotel om goed te©
to zien.Ma'ar in /zijn nieuwsgierigheid
boog hij zich al tc veel voorover, hij gleed
uit en rolde hals over kop midden in he?
deeg, zonder dat zijn moeder het bemerk
te. Zij roerde rustig verder, vulde den
puddingvorm en zette dien in het water
om te koken. Maar nu begon Thomas,
die het wat al te warm naar zijn zin kreeg,
uit alle macht te trappelen cn tc schreeu
wen, zoodat zijn moeder bleek van schrik
werd, want zij dacht stellig, dat de pud
ding behekst was. Zij haalde den vorm
spoedig uit den ketel cn wierp hem op
straat, want zij durfdo den beheksten pud
ding niet in huis houden.
Juist ging een ketellapper het huis voor
bij. Deze nam den vorm op cn stak hem in
een zak, dien hij op den rug droeg. Intus-
6chcn had de kleine Thomas zijn hoofd ten
minste uit den pudding gewerkt en nu be
gon hij uit aJle macht te schreeuwen. Ver
schrikt opende de ketellapper den zak maar
hij zag natuurlijk niets, want Thomas dook
gauw weer onder. De man schudde het
hoofd en ging verder. Maar nu begon de
kleine bengel zóó hard te schreeuwen, dat
de ketellapper den zak voor de twecclo
maal opende. Maar hij kon niets verdachts
ontdekken. Daar was bepaald iets niet in
orde. Er was hekserij in het spel.
Hij nam haastig don puddingvorm uit
den zak, en slingerde hem met gowcld een
eind weg, zoodat de pudding naar alle
kanten heen vloog. Nu kroop Thomas haas
tig uit de taaie massa en liep naar huls
zoo hard als zijn kleine becnen hem kon
den dragen. Zijn moeder wist niet wat zij
zag toen zij haar lieveling in zulk een toe
stand zag aankomen. Zij zette hem gauw
in een spoelkom om hem af te wasschen
cn stopte hem toen gauw in bed.
Eon paar weken later nam de moedei
haar kleinen Thomas mede naar d© weide,
waar zij de koe en een ezel liet grazen Het
woei nogal hard cn de moeder was bang,
dat do wind den kleinen jongen zou weg
waaien. Daarom bond zij he>m voorzichtig
met een draad aan een distel vast. Maar
juist toon zij omzag hapte de ezel naar
den distel en Thomas kwam in zijn bek
terecht. Wat was hij bang voor die groote
tanden. Hij riep zoo hard als hij kon: Moe
der, moeder l
Waar ben je dan lieveling? vroeg do
moeder verwonderd.
Hier in den bek van den ezel l riep tiij
nog veel harder dan eerst.
Zulk een lawaai had de ezel nog nooit
in zijn eigen bek gehoord, behalve als bij
balkte. Van sohrik zette hij den bek wijd
open en Thomas sprong er ongedeerd uit.
Do moeder ving den kleuter in haar schort
en bracht hem naar huis. Den volgenden
dag b'cp Thomas op het stukje land, dat
zijn vader behoorde en dat juist was om
geploegd. Thomas viel in een voor, cn
juist, terwijl hij bezig was weer naar bo
ven le' klauteren, kwam er eon valk aan
vliegen, die hem oppikte cn ver wegdroeg,
over een groote rivier heen. Terwijl ze
daar boven het water zweefden B-b de
vogol hem los en het ventje plofte in het
water waar een groote visch hem opslokte.
Hij was verschrikkelijk bang in de groot©
maag van do visch, maar hij zag geen
kans om er uit te komen. Gelukkig werd
de visch spoedig daarop gevangen on in de
keuken van den Koning gebracht. De kok
begon de visoli open te snijden, maar hij
liet van schrik het mes uit de hanhen val
len en gaf een gil van verbazing, want
uïfc de maag van de visch kwam oen klein
kereltje springen. De kok zette het ventje
voorzichtig op een schoteltje on ging er
meo naar den Koning, die het spartelen
de kleine kereltje alleraardigst vond. HU
nam Thomas op de hand en liet hem zijn
levensgeschiedenis vertellen. Eindelijk
vroeg hij, of Thomas bij hem wilde blij
ven als hofnar. Dat wilde het kereltje
graag. Nu bracht de Koning hem naar do
Koningin en Thomas danste zulk een
prachtige polka op haar hand, dat allen
verrukt waren.
Nu kreeg de kleine Thomas mooie nieu
we kleeren cn als de koning op de jacht
ging, werd er voor den kleinen hofnar een
.witte muis gezadeld. Begon heb onderweg
te regenen dan kroop het ventje in den
vestzak van den koning, waar hét sliep tot
de zon weer scheen. Ock at hij icdoren
middag aan dc tafel van den koning,; er
werd een heel klein gouden stoeltje met
een tafeltje naast hot bord van den koning
gezet en daarop moest dan de kleine hof
nar plaats nemen. Do kening liet na eeni-
gen tijd een aardig klein slot voor Thomas
bouwen en een prachtig zilveren rijtuigje,
met zes witte muizen bespannen.
Doeh^ nu het hem zoo voor den wind
ging werd Thomas overmoedig en trotsch.
Op zekeren tag vrt'eg de Koningin hem
weer een polka voor haar t© dansen en toen
gaf hij heel brutaal ten antwoord:
..Mevrouw do Koningin, voor zulke kunst
jes ben ik veel te voornaam, ik ben een
ridder aan het Hof van den Koning".
Toen d© kening dit hoorde werd hij
woedend en hij gaf aan tweo lakeien bevel
Thomas in de gevangenis tc werpen voor
zijn ondankbaarheid. Maar de deugniet
wist tc ontsnappen en verbergde zich in een
peperhuis. Tegen dien tijd was hij half
verhongerd en hij besloot om weg te gaan
en te trachten of hij "een ander land kon
bereiken. Ongelukkig verdwaalde hij en tctf
zijn grooten schrik kwam hij weer in den
tuin van den koning terecht. Twee dienaren
zagen hem en wisten hem te vangen. De
koning beval nu dat men den kleinen Tho
mas in een muizenval zou opsluiten, zoodat
hij niet weer kon ontsnappen. Dat was een
treurige gevangenisscliapThomas dacht aan
zijn prachtig gouden slot, zijn zilveren rijtuig
en al die mooie dingen die hij nu moest
missen. Hij begon tc schreien van droefheid
en berouw. Dat hoorde een kat in do nabij
heid. Zij meende dat.er een muis in de
val zat cn begon aan de tralies te buigen
en tc rammelen. Thomas wrong zich naar
buiten en zette het op een lc'opcn.
Ongelukkig geraakte hij met zijn voeten
in een groot spinneweb verward, juist toon
hij door een heg - ildc kruipen, en hoe hij
ook trok, hij kon niet loskomen. Daar
kwam de grc'ote spin aankruipen, dio zich
al verheugde over haar goede vangst, dio
zij zou maken..
De kleioe Thoma© verdedigde zich zoo
goed als hij kon, maar de spin was sterker
dan hij en na een korten strijd was het ar
me kereltje dood gedrukt.
„Als die man maar gekomen was on
zooals zijn plicht was de andere klokken
had opgewonden, had ik nu niet al die
trappen op moeten hollen om naar do uwe
te kijken 1" zeide dc keukenmeid, ademloos
do kinderkamer binnenstuivend, om cpn
blik t© werpen op het goedkoopc Ameri-
kaanscho uurwerk op den schoorsteenman
tel. „Lieve deugd liet is al dri© uren cn
ik ben nog niet klaar gekomen mot mijn
•vaten en uw pa heeft gezegd, dat gij om
drie uren naar het strand moest gaan on
daar geen oogenblik na vijven moest blij
ven. Kleedt u dadelijk aan, terwijl ik ga
zorgen, dat do ketel niet overkookt."
Dora en Kitty maakten zich klaar cn
gingen naar beneden.
„Nu, dag Hanna, wij gaan," riep Dora.
„Ik zal u precies om vijf uren koraeu
halen," antwoordde do keukenmeid, dio
zoo druk met haar potten en pannen be
zig was, dat zij niet eens keek of do kin
deren wel netjes waren.
„Kitty," fluisterde Dora in dc gang:
„laat ons nog even naar boven gaan en onzo
klok oen halfuur achteruit zetten. Hanna
bemerkt cr tooh niets van on zij zal ons
een halfuur langer aan het strand laten
blijven."
„Ha, dat is oen heerlijk plan 1" riep Kit
ty: „Welk een geluk, dat do horlogemaker
niet kwam 1"
Zij slopen naar do kinderkamer terug
en zetten de wijzers dor klok dertig mi
nuten terug.
„Eu nu zullen wij een heerlijken middag
aaji het strand hebbenriep Dora vroo-
lijk.
D© zee had ziek heel ver teruggetrokken,
het strand on de rotsen lagen bloot en do
putjes tusschen do stcenen waren vol be
langwekkende dingen.
De zusjes zochten naar zeesterren én
garnalen, en liepen en sprongen over de
rotsblokken; eenmaal aan de zee gekomen
begonnen zij, die geen kousen, slechts san
dalen droegen, door het water t© waden.
Op eens echter begon do zee krijgertje
met baar te spelen en ofschoon zij weg
liepen, volgde het water ook.
„Wij moeten op do rotsblokken klaute
ren," zeide Dora, „of Hanna zal boos zijn,
dat wij onze kleeren nat gemaakt hebben."
Zij klommen op een steen, maar de zoo
probeerde zo té" vangen on zij moesten v/ui
hot eene blok op het andere springen, om
haar te ontkomen.
„Ik geloof, dat wij beter deden naar
huis te gaan, Dora," zeide Kitty.
„Och, neen, wacht nog een beetje, bet
is zoo grappig cn Hanna zal ons komen
zoggen als het tijd is," antwoordde Dora.
Do golg sloeg over den steon heen, waar
zij op stonden; druipnat, cn schaterlachend
liepen zij op het strand toe; maar op qens
zagen zij, dat een groote oppervlakte wa
ter haar daarvan scheidde.
„O, wij zulten verdrinken. Ik ben zeker,
dat wij zullen verdrinken!" jammerde Kit
ty.
„Gekheid," zeide Dora; maar ofschoon
zij zich dapper poogde te houden, trilden
haar lippen en was haar geziehtjo doods
bleek.
„Het komt alleen omdat wij de klok
verzetten!" riep Kitty uit: „Hiinna koek
er naar en heeft ons hier te lang gelaten."
Dora knikte bedroefd. „Ik wilde, dat ik
het niet gedaan had," zeide zij.
„Hanna kan nog een heele pooe wegblij
ven. Wat zullen wij beginnen?" vroeg Do-
ra.
„Wij verzetten de wijzers maar een half
uur en als do zee maar niet al te vlug is,
kunnen wij lper blijven. En daarginds
ligt oen boot- cn Hanna kun naar ons toe-
roeien."
Maar do zee was vltyg, het zand, waar
zij op stonden, werd met het oogenblik
wcoker cn het water stroomde haar om do
blootc beentjes en 6prong tegen haar op.
Golukkig kwam dc keukenmeid stipt om
halfzc8 en vóórdat het water heel hoog ge-*
stegeu was, zagen de kinderen haar toe
snellen over het strand.
Zij gilden luidkeels om hulp cn Hanna,
die haar loven lang aan zee gewoond had,
en vorstand had van roeien, sprong in do
boot en kon zo nog bereiken, voordat de
golven haar hadden meegesleurd.
„Uw pa moet zich in den tijd hebben
vergist," zeide zij onder het terugroeien:
„ik was hier op d© minuut of, maar dc
vloed was mij voor."
Hot was eerst toen dc ouders huiswaarts
keerden, dat Hanna do waarheid vernam
en zij was nog zóó ontsteld over het ge
vaar, dat de kinderen hadden geloopon, dat
het lang duurde, voordat zij een van bei
den vergiffenis kon schenken.
GOEDHEID.
Hot heeft mij vaak verwonderd cn be
droefd te zien hoo men zich in onzo dagen
moor cn meer gaat schamen zijn aangeboren
goedheid aan den dag 'te leggen. Het hart
van menschen cn kinderen bevat, op enkele
treurige uiltzonderingen na, goodheid ge
noeg, maar men is bang te worden uitge
lachen, als men daarvan blijk geeft in zijn
daderi Wie daarmede den spot drijven, zijn
waarlijk do eer niet waard zich om hun
oordeel te bekommeren. Groote mannen
zijn ten all© tijde dapper genoeg geweest
zich ook goed te betoonen.
Luistert naar het voorbeeld van den pas
overleden koning Ghistiaan van Denemar
ken: Bij zekere gelegenheid, dat hij door hot
westelijk ge-deelt© van zijn land reisde, word
hij op onstuimige wijze door dc ganscli© be
volking begroot. Aan een der stations, waar
do trein stilstond, drong een flink twaalf
jarig meisje zich door de menigte hoen en
klemde zich vast aan den koninklijken wa
gen. Do vorst kreeg haar in het oog, boog
zich uit het portier cn liet haar vortcllcn,
wie zij was, dat zij Maria heette en zioh op
weg naar den dominee bevond.
Aaa het eerstvolgende» station hield do
trein eveneens stil en hier waren do gemeen
teraad, do verder© overheidspersonen en
do leeraar der plaats bijeen om den koning
tc begroeten. Ook Maria die in den trein
mecgestoomd was, bevond zich hier
en drong zich tusschen de deftige
heeren dcor, Christiaan ÏX reikt©
haar glimlachend do hand en zeide: „Goeden
dag, Maria!"
„Wel, heb ik van mijn leven I" riep cTo
verbaasde predikant: „Het is een mijner
26)
„Maar, vader, boe kan u dat zoo diep
krenken? U handeldo naar wèloverwogen
redenen, en wij hebben voor veel jaren
ruin>t© genoeg. Laten wij den heer Wil-
'liam dien woesten grond gunnen; hij is
.voor ons toch niet te gebruiken Waar-
schijnlijk wil de baronet ons ver van Stan-
ham Park houden."
De heer Elton schudde het hoofd. „Neen,
(Prank, dat is het niet. Hoor mij ten einde
toe. Miller klaagde sinds lang over slecht
-,water, en ik wilde hem den put dieper la
ten graven. In do aarde en het puin vond
.men zwarte strepen^ donkere stukken. Toen
'ik dat hoorde, liet ik er wat van bij me bren
gen: J et Avar steenkool. Oogenblikkelijk gaf
ik onzen zaakwaarnemer last den koop met
do stad af te sluiten; het was te laat. De
heer William had zeker vroeger van de
ontdekking gehoord dan ik; hij was mij
\vóór geweest."
„Jammer kolen bij de ijzergieterij
Tan hoeveel nut was dat voor ons geweest!
Maar weet do heer William van uw ver
moeden Het waren immers slechts ver
moedens, geen zekere feiten."
„Hij weet er van. en zet de zaak met ijver
èn goed gevc'.j dc£uv Bekwame mijnwer
kers maakten boringen naar steenkolen, en
zij vonden er ook. Het wemelt er van ar
beiders, en in vliegende baast worden de
noodig© gebouwen opgetrokken. De baronet
t>s zeer rijk; hij beschikt over aanzienlijke
geldmiddelen. Het bedrijf moet reeds in
werking en de steenkool voortreffelijk rijn."
„Dan koopen wij onzen voorraad daar
in het vervolg," sloeg Frank schertsend
voor, „dan besparen wij tevens de trans
portkosten."
„Frank, j'e neemt do zaak te lichtzinnig
op. Bedenk eens welk een ontzaglijk voor
deel, welk een rijkdom is ons ontgaan
„Yadcr, hebt gij mij niet steeds geleerd,
dat het 1^-on van eerlijken arbeid in waande
verre staat boven hetgeen blind geluk ons
in den schoot werpt? Zie om u: alles, wat
gij hier ziet, hebt gij met eerlijken arbeid
geschapen, verworven Houden wij ons ook
verder daaraan; God z ons ook nu voor
spoed geven."
Diep getioiitn drukte de heer Elton zijn
zoon de hand. „Juist zoo, Frank!" sprak
hij. „Ik hooptoj dat je zoo zoudt spreken;
toch is het mij lichter om het hart nu je
alles weet. Kom, nu meo naar huis; het
is laat geworden."
XI.
Mevrouw Greville kon zich niet vertrouwd
maken met de gedachte, dat Stanham Park
op den duur voor haar gesloten zou blij
ven. Was lady Markham niet haar dochter?
Had niet William l aar er voor te bedan
ken, dat haar aanvallig kind zijn echtge
noot© was geworden? Had het schoone
meisje uit zoo'n voorname familie niet ge
makkelijk-een nog schitterender huwelijk
kunnen sluiten? Wat de heer William voor
da familie zijner vrouw deed, dat kwam
bij rijn groot vermogen waarlijk niet in
aanmerking: het was niets meer clan een
aalmoes, waarvoor mevrouw Grevill© zich
op ucn duur haar mocderrechren niet kon
laten af koopen.
In haar gezin vond zij voor haar bezwa
ren geen gehoor. May durfde zij niet kren
ken; do heer William had eens Vrij scherp
en dringend verzocht van dergelijke uit
drukkingen verschoond te blijven. De heer
Grevill© verzekerde, dat hij zijn vrouw
nooit anders dan ontevreden gekend had
on ook nu niets beters van haar verwachtte.
Ada echter ried haar u-oeder in beleefd©
termen aan, zelve haar wenschen aan den
heer William mede te deelen, zich met hem
daarover te verstaan. Do heer William was
immers op en top een gentleman l
Ja, Ada had goed praten, de baronet be
handelde baar ook als een prinsesZ.'j
kon tevreden zijn. "Zij had op Stanham
Park haar kamers, haar rijpaard, haar
kamenier: wat had zij er niet? Als het
niet om baar vader geweest was, dan zou
May haar ongetwijfeld geheel en al bij zich
gehouden hebben. Waren de dochters dan
beter dan do moeder?
Lang genoeg had de gezondheid van me
vrouw Greville als uitvlucht moeten gelden,
én toen de heer William all© daarep zin
spelende en duidelijke aanmerkingen niet
scheen te begrijpen, toen besloot de ver
bitterde dame zelve te handelen. De ves
ting, die tot dusverre aan de fijnste po
gingen weerstand geboden had, wilde zij nu
stormenderhand innemen.
Op zekeren dag noodigde mevrouw Gre
ville haar dochter tot een rijtoertje uit, het
geen wel meer gebe»urde. Toen Ada de teu
gels wild© nemen, verboo-i haar moeder het
haar: rij yerrekerde, dat het paard den
vorigen dag had stilgestaan ©n rij dus den
overmoed van het oler! Jvrec^d'e; Johan
d© rijknecht was daar beter voor berekend.
Ada meende, dat zij haar Wolverton zouden
rijden, om mevrouw Dixon to bezoeken
in plaats daarvan sloeg John don weg in,
die naar Stanhaui Par.c voerde. Toen juf
frouw Greville, die door haar moeder in
een levendig gesprek gewinkeld was, de
vergissing bemerkte, wild© zij John bevelen
terstond to keer en. Haar moeder voorkwam
haar.
„Wij zijn reeds tolver gereden," verklaar
de mevrouw; „ik wil mij voor dienstboden
niet belachelijk maken."
„Maar, mama," riep Ada verschrokken,
„wij kunnen toch onmogelijk zoo maar bij
William in huis vallen, zonder ecnigc uit-
noodiging?"
„Zoo! Waarom dan niet? Dat zou ik wel
eens willen weten. Is Stanham Park het
huis van den heer William, dan is het ook
van zijn echtgenoot©, en ieder© moedor is
bevoegd haar kind te bezoeken, wanneer zij
wil. Een bijzonder© uitnoodiging is daar
voor niet noodig."
„Maar, mama
„Genoeg, Ada. Jo wcot, dat enkel mijn
wankelende gezondheid' den heer William er
toe bracht tot dusverre dio formaliteit ach
terweg© te Laten. Ik kom hem te gomoet
door mij daarover heen te zetten en te
toonen, dat ik mij weer wèl genoeg bevind
om* die attentie niet langer t© behoeven"
Ada zweeg; zij zag in, dat zij hier voor
een vastbesloten plan stond: John had ze
ker rijn bevelen ontvangen. Wat kon rij
doen Zoo haar moedér zich een vernede
ring van den kant van den heer William op
den hals wilde halen, dan moest zij dat
maar ondervinden.
Toen het rijtuig het voorplein van Stan
ham Park opreed, verscheen Walker, do
keldermeester, op do trap, cn mejuffrouw
Greville herkennend, kwam hij haastig naar
beneden.
„Juffrouw Greville, mevrouw 1 Do heer
William cn mevrouw Markham zijn uitge
reden. Wat zal rnylady spijt hebben 1"
„Eu weet gij niet, wanneer mijn dochter
en mijn schoonzoou terugkomen?" vroeg
mevrouw Greville deftig.
„Daar heeft de heer WiLliam niets van
gezegd; maar ik geloof, dat het wel een
poosje zal duren. Zouden de dames mis
schien een weinig villen uitrusten? En cco
kopje theo drinken?"
Do keldormcester had meermalen over da
zwakke gezondheid van mevrouw Grevillo
hoorcn spreken, terwijl juffrouw Ada op
Stanham Park zeer gezien was.
De laatst© ademde bij Walkers woorden
verlicht op; zij namen allo moeilijkheden
op de best© wijze weg. Neen, neen, Wal
ker 1" riep zij haastig; „wij stappen niet
uit; doch rijden dadelijk terug."
„Waarvoor dan, lieve Ada?" vroeg baar
moeder op den minzaamstcn toon; „do
voorslag is goed gemeend, en ik ben werke
lijk moede. Een uur rust zal mij goed doen-
Wij blijven."
Wat kon Ada doen? Zij moest er zich ud
schikken.
(Wörti vêfvolgO.}