OVERBODIG. Derde Blad. NE. 14183. 19 Mei 1906. Het was geen berekening van haar, toen zij de plaats van gouvernante bij do vier hinderen van een weduwnaar aannam. Be rekening was zoo ver, zoo eindeloos ver van haar eenvoudige, tevreden natuur. Yelen echter geloofden, dat dit wel het geval was. Waarom zou zij anders een goed be zoldigde betrekking hebben verlaten en naar dezen, voor haar vreemden, heer zijn ge gaan'? Zij was onderwijzeres in een kleine stad en uat was toch heel iets anaers dan gouvernante en huishoudster. Daar was zij vrij, onafhankelijk kon zij den heelen middag wandelen gaan, 'j avonds lezen, terwijl zij nu hard moest werken, misschien veel zou moeten aanhooren, wat zij anders niet be hoefde te doen, zich schikken naar den wil van een ander. Niemand zou natuurlijk hebben, willen be grijpen, dat mejuffrouw Franze Glauert juist daarnaar verlangde. Voor iemand te kunnen zorgen, kinderen door liefde aan zich te trekken, den heer des huizes het leven te veraangenamen, hem helpen zijn moeilijk huiswerk te vergemakkelijken, dat was het, waarnaar zij verlangde, dat zou haar leven waarde kunnen geven. En wan neer zij des avonds aan tafel zou zitten, of bij het lamplicht in het. zomerhuisje in den tuin, wanneer de kinderen lachten en tb dokter allerlei vroolijke geschiedenissen uit de praktijk zou vertellen, dan had zij het gevoel, dat zij van het beste deel van bet leven, van een kalm, zorgeloos familie leven ook een klein deel gekregen had. Twee jaar was zij nu reeds in deze be trekking, woonde zij in het huis, dat in de voorstad stond in een groot en tuin, en voor haar waren de lichte kamers met de beschilderde wanden, de tuin met zijn tal rijke vruchtboomen, een vriendelijk tehuis geworden. Eiken avond, wanneer zij de drie blond- lokkige meisjes en den veertien jarigen Frits, den oudste, goeden nacht wenschte, hingen de kinderen aan h'ar japon, aan de arme onderwijzeres. Zij konden in zulke oogen- bükken nauwelijks aan de vroeg gestorven moeder denken. De jeugd vergeet gemak kelijk; de nieuwe gebeurtenissen des levens nemen een grootere plaats in dan de herin neringen. Voor mejuffrouw Franze waxen deze be wijzen van liefde echter het levensgeluk. Dan werd zij jonger. Het buis, waarin zij zoo vriendelijk was opgenomen, was haar dierbaar geworden. En zij verstond de kunst om het zich en anderen aangenaam te maken; zij, die van haar prille jeugd af reeds als een vreemde bij vreemden aan tafel zat. Eiken wensch van den dokter begreep zij en nog vóór de dokter gespro ken had', was elke wensch vervuld; zij gaf den menschen uit haar omgeving al de aangename kleinigheden van het leven eu vervulde haar plichten met opgewektheid Zij dacht er niet meer aan, dat zij geen lid van de familie was, waarin rij ver keerde. Men beraadslaagde met haar over alle aangelegenheden, men vroeg haar om raad, zocht troost bij haar. Daarom voelde zij het zooveel fce moer, dat er sedert eeni- gen tijd iets was, dat in de lucht scheen te zweven; men kon dit „iets" niet met woorden beschrijvenhet was als een wolk, die rich plotseling laag over het land uit spreidde en alles grijs en kleurloos maakte. De dokter was niet meer zoo opgewekt, keek bedrukt, zoolang hij thuis was. Hij ging in den laatsten tijd vaker dan ooit uit. Frits was ook niet zooals anders en gaf niet dan korte antwoorden op de vragen van zijn vader. Frits, kom eens bij mij!" riep de juf frouw hem op zekeren drg na tafel bij zich en 6treek hem door het bruine haar. ,,Ik wilde graag, dat je aardiger tegen jo papa was." Zij streelde de wangen van oen knaap, oio bijna zoo groot was als rijn vader,-maar iets slanker. Zij vatte hem bij zijn handen en zag hem aan. „Vindt je zelf niet, dat je antwoorden niet zijn zooaAs het behoort, dat je papa veel te goed is voor je om hem zoo to behandelen"? Juist door zijn te groote goedheid wil hij je niet straffen. Beloof je mij, anders te zullen doen*?" De jongen wierp zich aan haar borst, de armen om haar hals en snikte: „Neen, ik wil niet vriendelijk zijn tegen vader; hij zal het voelen, dat ik geen nieuwe moeder hebben wil; u moet bij ons blijven..." Een oogenblik was het stil. Men hoorde alleen het snikken van den jongen. „Een nieuwe moederV' vroeg zij, terwijl zij doodsbleek werd. „Wil je vader jullie een nieuwe mama geven1?" Haar stem was zonder klank. „Wie heeft dat gezegd, Frits'?" „Vader zelf heeft mij gevraagd, of ik niet gaarne een nieuwe moeder zou willen hebben, en toen ik zeide, dat ik wel een nieuwe moeder zou willen hebben, maar dan alleen u, toen heeft hij mij bij den arm genomen en mij het portret laten zien van een dame: een fotografie van onze nieuwe moeder, die vader ons zal geven". Opnieuw begon het kind te snikken. Lang zaam maakte zij do armen van don jongen los en liep onrustig door de kamer op eu neer. „Dan kan ik dus wel heengaan", mijmer de zij, terwijl haar oogen vol tranen kwamen. Nog vóór het avondeten liet de dokter haar in zijn studeervertrek komen. Do deur van het balkon stond' open. Van buiten kwam do frissche lentelucht, met zich voe rend den geur der bloomen en boomen. Het was donker bui teen men hoorde geen ge luid. Op do schrijftafel brandde de studeer lamp met de groene kap. Die lamp had rij den dokter cadeau gegeven met Kerstmis en een der meisjes had de kap gemaakt on der haar toezicht. In de groote boeken kasten stonden de boeken, rug aan rug net jes gerangschikt; de heele kamer was ge zellig en behaaglijk, zooal3 een studeerver trek maar kan zijn, en er heerschte een niets storende orde. Dat alles was baar werk. „Juffrouw", zoo begon de dokter, en stak haar do hand toe, ,,u weot, waaxom ik: u verzocht hier te komen. Frits heeft het: u verteld." Het lamplicht viel op het ener-1 giek gelaat. „Ja, ik weet het", gaf zij troosteloos ten' antwoord en voegde er bitter aan toe: ,,Ik heb mijn plicht gedaan, ik kan gaan." „Niet zoo, niet zoo bitter", verzocht hij. ,,Do vrouw, die nu mijn huis ais mijn echt-, genoote zal betreden, is een oude bekende van mij, een vriendin uit mijn jeugd', een! liefde uit mijn jecgJ, dio mij, eenzamen, man, het leven gelukkig zal maken en voor,« mijn kinderen "een moeder wil zijn. Het' is zeer zeker niet een lichte taak, u weet' dat het beste, de kinderen rijn zeer aan Uj gehecht; elk woord, dat rij van u hooren,j is hun lief; help mij, juffrouw, de groote: rooeilijkheoen to overwinnen. Blijf aoolangi bij ons; "als u wil. Daarmee zult u ons een;! dienst bewijzen." Moeilijk ademhalend stond zij daar voor; hem. Zij hief tet hoofd op en met een pijn-, lijken glimlach zei ze: „Aan mij zal bet! heusch niet liggen, mijnheer. Wat ik kan', zal ik zeker doen." „En u blijft bij ons?" yroeg hij aandrin gend. „Ik zal blijven." Zij bleef, met de Koop, dat zij voor 'dö; kinderen onmisbaar zou zijn. Het was streelv,nö' voor haar to hooren, hoe de kin deren zich tegen do stiefmoeder verzetten en toch speet zulks haar. Vaak zeiden de; kinderen: „Wanneer u weggaat, gaan wij mee." Toen kwam de stiefmoeder, een slanke: verschijning met een fijn, bleek gezicht en. groote, goedige oogen. Zij drukte bij haar komst de gouvernante hartelijk de handen, en dankte haar voor de groote toewijding, waarmede zij do kleinen had opgevoed en de zaken in huis had geregeld. Zij drukte] de kinderen aan haar hart en vroeg huxi of ze vertrouwen in haar wilden stellen. Dat vertrouwen kwam spoedig en ook bij, Frits, dio zich eerst nog verzette. Maar toen zijn moeder lang met hem gesproken had en goed en vriendelijk voor hem was, week het verzet. Hij vond, dat hij ongelijk had ge- hact met zich Diet naar den wü van zijn vader te schikken. Bij het verhooren van de les zeide nij tegen de juffrouw, dat hij veel van rijn nieuwe moeder hield' en dat hij ook moest houden van haar. Dat vond zij ook; rij dacht lang na en toen zij op haar kamer zat, waar zij drie jaar had gewoond, het vriendelijke kamer tje, in het mooie huis, besloot zij heen te gaan. Zij ging om nooit terug te keeran, twkar. een ander, een vreemde, waar zij ook c tijdlang zou blijven, om dan overbodig te zijn, evenals hier.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 11