Eigenaardigheden van groote mannen. e. a. plaateen wordt de kievit vervolgd en gedood. Doch gewoonlijk komen in ge noemde streken de vogels slechte in be trekkelijk gering aantal voor, zoodat de afkeurenswaardige vervolging dezer die ren niet van eenigen invloed kan zijn op de groote vermindering dezer vogelsoort in ons land. Immers, in die streken van Ne derland, waar de kierviten in eenigszins grooien getale in het voorjaar neerstrijken, daar is men te zeer gesteld op de belang rijke verdiensten, welke het vinden van kievitseieren verschaft, dat men er niet aan denkt die vogels te dooden; men bejammert het veeleer, dat het aani-J terugkeerende niet zoo groot is als een voorgaand jaar. Verschillende groote landeigenaren verbie den het zoeken van kievitseieren op hun goederen juist ter bescherming van den nut tigen vogel. Als een andere reden voor de verminde ring der kieviten wordt opgegeven het te- plette r-vliegen der dieren op hun tocht naar het Zuiden tegen de vuurtorens en lichtbakens. Wie d© inrichting dezer torens kent, vindt het begrijpelijk, dat zulks alleen bij mist kan geschieden, wanneer de vogels het licht eerst bemerken, als zij reeds te kort de lantaarn, die het licht, tot een bun del vergaard, in een bepaalde richting in ree zendt, zijn genaderd en, verblind' door den lichtbundel, aan hun snelle vaart in een uiterst klein oogenblik geen andere rich ting kunnen geven en zich dan tegen de glazen lantaarn te pletter vliegen. Doch zulks kan alleen bij mist voorkomen en niet van zcodauigen invloed zijn, dat er een zeer merkbare vermindering van kieviten door ontstaat. Een meer juiste verklaring van de groote vermindering der kieviten zagen wij gege ven in de mededeeling der omstandigheid van het te-laat-ui thai em der eieren, waartoe onze wet aanleiding geeft. Laat deze het zoeken en verhandelen der kievitseieren toe tot 5 Mei, dan is die tijd veel te lang. Zeer vele eieren van half April af geraapt vorkEeren volgens- kenners- in een eerste stadium van bebroeding. En dat gaat zoo 2 3 weken voort- Beweerd wordt, dat een nestje met 4 eieren m den regel half April minder fxiach, een nestje met 3 eieren in bet laatst dezer maand, vooral bij warm weder, niest meer zuiver is. De begeerige eierenzoeker ledigt toch zulke nestjes en weet ook die eieren nog wel te verhandelen. Juist door die handelingen, voortsprui tende uit verkeerd begrepen baatzucht, wordt hoofdzakelijk de groote vermindering veroorzaakt. Daardoor toch krijgen de die ren geen goede gelegenheid zich krachtig te vermenigvuldigen. En wil men daarbij nog voegen het altijd te groote aantal die ren, dat op hun reizen naar het Zuiden omkomt, dan heeft men eenige oorzaken, die aanwijzen waardoor deze vogelsoort zoo opvallend vermindert. Wijl de groote vermindering hoofdzake lijk aan onze wet ligt, zou de Regeering ter bevordering der vermeerdering van kievi ten kunnen besluiten den eieren handel te doen eindigen in de laatste helft van April- 19 de politie ten platten lande alsdan op baar „qui vive" en vervolgt ze streng met de kievitsvangers de eieren zoekers, dan zal het gewenschte resultaat zijn een spoedi ge vermeerdering van kieviten, wat mede den eierenhandel zeer ten goede zal komen. Op een soirée bij een beroemd auteur kwam de vraag ter sprake, wanneer men het best gedisponeerd was tot arbeiden. De een verklaarde, dat hij alleen 's nachts kon werken; een ander, dat hij zich steeds met een nuchtere maag voor zijn schrijf tafel moest zetten; een derde zeide, dat het minste leven hom al belette, één let ter op het papier te brengen. „Wat mij betreft,'' zoo sprak plotseling de heer des huizes, „het is mij onmogelijk te werken zonder groenen inkt en losse blaadjes papier. Bij anderen inkt en an der papier js mijn inspiratie weg." Misschien noemen velen zoo iets aanstel lerij. Het meerendeel der groote compo nisten en schrijvers echter houdt er van die eigenaardigheden op na. Als Victor Hugo dichtte, liep hij met groote schreden van den eenen kant van zijn kamer naar den anderen. Dan zeide hij do verzen, die in zijn brein ontstonden, net zoc* lang op, tot zijn gedachten een goeden vorm had den aangenomen. Was hij daarmee gereed; dan wierp hij zijn verzen vlug op het pa pier en gooide de volgeschreven blaadjes één voor één op den grond. Descartes schreef, terwijl hij in zija bel lag; Montaigne verliet zijn huis, wan neer hij rustig moest nadenken, en ging naar een verloren toren, waar hij uren lang kon blijven peinzen, terwijl deuren en vensters gesloten waren. Wanneer Chateaubriand zijn secretaris zijn proza dicteerde, wandelde hij gewoon lijk op zijn bloote voeten door de kamer. Dece gewoonte, om de inspiratie docr een gevoel van koude te verwekken, heeft men bij vele beroemdheden waargenomen. Van Beethoven wordt verteld, dat hij dc'of is geworden, dcordat hij meestal zijn hoofd in ijswater dompelde, alvorens aan het werk te gaan. Schiller hield, als hij zijn gedichten schreef, steeds zijn voeten in een met koud water gevuld voetbad. Victorien Sardou draagt, als hij schrijft, steeds een zwart kapje op het hoefd, dat hij voor geen geld ter wereld zou afleggen; Jean Jacque9 Rousseau werkte op het veld onder een gloeiende zonnehitte. De jonge re Dumas arbeidde steeds in een roode sou tane, terwijl hij sandalen onder zijn naak te voeten droeg. Van Saint-Saëns heeft men wel eens ver teld, dat zijn beste muzikale gedachten kwamen, wanneer ij zich bevond in het gewoel van een jaarmarkt. De beroemde professor Ampère had de eigenaardigheid, dat hij nocit zittende kon werken. Hij was het echte type van een verstrooiden professor. Doceeren kon hij alleen, wanneer hij heen en weer liep. Meer dan eens heeft hij op straat wagens nage- loopen, en met krijt op den achterkant der karren, die bij voor schoolborden hield, ge ometrische figuren geteekend 1 De Hoed in Indië. Een 25 jaar geleden noemde men in Indië een hoed gewoonweg „topie" en men gaf niets om zijn hoofdbedeksel, tenzij men ambtenaar was en in de pet het ambtelijk distinctief, de waardigheid, zag uitge drukt. Een gewoon mensoh droeg een grijzen vilten helmhoed en des avonds was ieder blootshoofds. De Raden van Indie droegen een hoogon hoed oftewel „kachelpijp" en niemand anders zou het in zijn hoofd krijgen zoo'n hoed op te zetten. Een domi nee, die pas te Batavia kwam en met een kachelpijp op langs Rijswijk wandelde, kreeg een zachten wenk om zich van een ander hoofddeksel te voorzien. Den toen- maligen directeur van O. E. en N. zag men ook wel eens zich te buiten gaan en zich vergrijpen aan het privilegie der Raden, maar het kan ook een soort van oefening geweest zijn, want de man dacht stellig in den Raad te komen en dan kwam hem de hooge hoed wettig toe. Helaas, de veepest bracht hem in stede van den ge- wenschten hoed het beruchte „boterbriefje". „Koning Otto" en mr. Sprenger van Eyk liepen des avonds altijd met bloot hoofd. Een lid van den Raad liet in zijn huis op het Koningsplein een nieuw privaat maken door den civiel-architect D. Toen het klaar was, keurde de „Edele Heer" het werk af op grond, dat de zoldering te laag was, en weigerde te betalen. Tot antwoord zond de architect bean een uitstekend geslaagde teekening, voorstel lende Z.H.E.Gestr. in zittende houding met drie hooge hoeden boven elkaar op. Van dit lid werd ook verteld, dat hij naar do badkamer ging met den hoed op. De goede man is nu reeds sedert jaren daar, waar men geen hoed meer noodig heeft en alle ijdelheid is verdwenen. Onder de mindere Goden en de particu lieren. te Batavia waren slechts enkelen, die een zwart, rond hoedje droegen, en een an der veroorloofde zich de weelde een hoed te dragen, die den vorm van een dicht bij het grondvlak afgeknotten kegel vertoonde. Zoo'n hoed was een zeker teeken, dat iemand voornaam begon te worden en ge kend wilde zijn. Steeg zoo iemand in voornaamheid of nam hij toe in rijkdom of traktement, dan nam zijn hoed deel in den groei en werd steeds hooger. Het bonnetje, het winkelmeisje, het bak- vischje, alles draagt een hoed. De een nog mooier en grooter dan de andere. De hoofdtooisels der dames nemen beden kelijke afmetingen aan. En wat zijn het voor hoeden? Ze gelijken op Transvaalsche flaphoeden, op visehschotels, aardappelen- bakken het onderste boven, broodmai.djes, bomschuiten, enz., enz. En dat alles is getooid met allerlei onbe staanbare bloemen; bijv. rozen grooter dan een vuist, kamillen van onnatuurlijken om vang met ridderpluimen, afhangende vee- ren zooals een edelman ze op het tooneel draagt, met geheele vogels en lappen flu weel Hoeden van een meter omvang worden boven op den haardos vastge&nkerd met een partij haarspelden, groote haarspelden, en het geheel wordt daardoor een 30 k 40 c.M. hooger. Zoo iets noemt men „een snoesje van een hoedje". Maar het ergste, wat schrijver dezes te Batavia zag en dat hem deed ontstellen, was een baboe op bloote voeten en een hoed op. „Dat wordt meer en meer gebruik", zei me iemand. Ik heb in dien tijd een handels-employé gekend, die een helmhoed droeg, toon hij 250 verdiende. Bij f 500 begon het zwarte hoedje en als procuratiehouder der firma dekte de kegel hoed 's mans voorname her senen. Met verwondering zag ik zijn hoed steeds groeien en als de firma niet over den kop gegaan was, zou hij ten slotte heel wat op een hoogen hoed zijn gaan lijken. De dames droegen heelemaal geen hoe den, of het waren zeer eenvoudige Als de dames overdag uit gingen, beschermden ze zioh het hoofd door een pajong. Des avon :'-3 waren de dames blootshoofds en in de kerk of in den schouwburg waren de ge hoede dames hoofden te tellen en dat kwam volstrekt niet doordat er zoo weinig da mes in de kerk waren, want het kerkbezoek was een 25 a 30 jaren geleden heel wat be ter dan thans. Kwam soms een dame zoo kersversch uit Europa en droeg ze een mooien hoed, dan had dit geval veel bekijks. Wat is dat alles veranderd. Toen ik een paar weken geleden te Ba tavia was, stond ik ontsteld over de weel de, die dc dames daar in haar hoeden ten toonspreiden. SPEELKAARTEN. Vroeger meende men, dat de speelkaar ten waren uitgevonden om den ongelukki ge® koning van Frankrijk. Karei VI, die zijn leven in waanzin eindigde, een aflei ding te verschaffen. Die meening berustte op een aan teekening, waarvan wij aan stonds spreken. Later heette het, dat de kaarten uitge vonden waren door de Chineezen. Natuur lijk, de Chineezen hadden alles gemaakt en alles uitgevonden, toen Europa nog door' halfbarbaren bewoond werd Nu heeft een Fransch geleerde, Henry Réné d'Allemagne, een boek geschreven over de speelkaarten. Men spreekt van „Duitscho" grondigheid, maar Franscbe geleerden, als zij zich in onderzoekingen verdiepen, doen ook geen half werk. Het boek van d'Allemagne vormt twee dikke deelen, rijk geïllustreerd. Deze ge leerd o weet alles of ten naastenbij alles van speelkaarten. Hij kn.n. niet precies zeg-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 12