No. 14149. LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 7 APRIL. TWEEDE BLAD. Anno 1901» PERSOVERZICHT. FEUILLETON. De Prinses. D s. Laman, van Zieriksee, heeft heel wat pennen in beweging gebracht. Na hetgeen wij reeds vermeldden van wat er tegen het door hem geschrevene is inge bracht, ontdekten wij nog meer. Men herinnert zich, dat ds. Laman, van Zieriksee, verband zocht tusschen de niet- herkiezing van den heer Pompe van Meer- dervoort in het district Zieriksee en de ra m p e n, waardoor „een deel van Z e e- 1 a n d'' is getroffen. „Een deel van Zeeland", zegt nu de „N. K. Ct." Ja, maar ook in een deel van Zuid-Holland hebben de kiezers zich schuldig gemaakt aan het niet-herkiezen van den heer Pompe, en daarvoor ia een ander deel van Zeeland, dat toch zonder schuld was, zoo deerlijk gestraft. En „De (Kath.) Gelderl ander" vraagt, hoe d3 Laman bet verklaart, dat onder de bezochte streken ook het Land van Hulst is, dat een aanhanger der Christelijke poli tiek naar de Kamer zond en zendl? D© Sultan van Turkije herinnert de „N. R. C t." was bij een dergelijke gelegenheid voorzichtiger. Op Pinksterzon dag van het vorige jaar richtte een cy cloon met wolkbreuk en hagelstorm groote verwoestingen aan in enkele wijken van Konstantinopel, uitsluitend door Turken bewoond. Zelfs het paleis van Tsjieragan cn de daarbij gelegen moskee werden niet gespaard, en het verblijf van den Sultan zelvon bleef nauwelijks verschoond. Dat was bedenkelijk. Een zoo zware ramp, waardoor op enkele uitzonderingen na uitsluitend Muzelmannen waren getroffen, tot welke bedenkelijke gevolgtrekkingen zou zulk een bezoeking onder de geloovi- gen aanleiding kunnen geven! Om dit te voorkomen, werd aanstonds aan do dag bladen eon bevel uitgevaardigd, om wel in het algomeen van de ramp molding te mo- ken en vooral ook van de hulp, waartoe de Padisjah tot leniging van den nood last had gegeven, maar zicb te onthouden van dc vermelding van bijzonderhed-n, vaü do plaatsen en de personen, die uoor bet m- heü waren getroffen. Doch reeds den vol genden dag kwam er uitk nst, in deu vorm van een nieuw onweer, nagolbuien en wervelstorm, die ditmaal inzim°rheid de door Christenen en Joden -c woonde "tre ken teisterden, hun veldvruchten vernielden met hun woningen, een aantal vaartuigen deed vergaan en de bemanning den dood in do goh en vinden; zelfs de koepel van een Katholieko kerk werd niet gespaard. Aan do dagbladen werd onmiddellijk volle vrijheid verleend om alle bijzonderheden to vermelden; alleen nog maar met uitzonde ring van de verwoesting, die in het palcis van Tsjieragau en de moskee was aange richt, en van do zes child wachten, die er bij omgekomen waren. De Padisjah zelf mocht er niet bij betrokken worden, maar overigens konden alle bijzonde heden wor den vermeld. De straf van Allah had ge- iwoed in do neutrale zone en gevolgtrek kingen in het nadeel der .muzelmannen wa ren uitgesloten. Wij zullen ons onthouden vervolgt de „N. R. C t." van alle vergelijkingen tusschen de Christelijke en de Mohamme daanscho opvattingen. Alleen moeten wij- erkennen, dat do Muzelman voorzichtiger was dan ds Laman. Geen politieke of kerkelijke partij mag rechtstreeks aansprakelijk gesteld worden voor wat een enkel persoon zich vermeet te schrijvenmaar dit stukje in het „Zeeuw sch Kerkblad" verdient toch opzettelijke vermelding als 'n voorbeeld wij hopen als afschrikwekkend voorbeeld van de overbrenging van politieke ge schillen op het terrein van kerkolijke of godsdienstige opvattingen, van het partij doen kiezen van de Godheid in den politie- ken strijd, van de wijze waarop de bekende antithese zich ontwikkelt en wordt uitge reikt onder ons volk. In de „Nieuwe Rotterdamsche Courant" komt ook nog het volgende schrijven voor van den heer H. Bakels, Doopsgezind predikant „De meening van den Zeeuwschen ds. Laman, als zoude de overstroomingsnood aldaar in direct verband staan met zekere zonden, op politiek of ander gebied bedre ven, heeft nu de ronde gedaan door Neder land. Men meende wellicht, dat dit „nareke nen" dor Voorzienigheid niet meer voor kwam, immers nóg onmogelijker gebleken dan het tellen der gezamenlijke waterdrop pels in de zee, in de aarde, in de wolken op deze planeet en op de overige sterren. Men heeft zich vergist. Dit „narekenen" komt nog voor. Welnu, aan collega Laman en zijn mede standers zij in ernstige overweging gege ven het volgende feit, nu niet in het Zui den, maar hier in het Noorden van Ne derland geschiedende. Men verneme dan, dat sinds in Enkhui zen het bestuur der Ned.-Hervormde Kerk „om" is, en do kleine rechtzinnige meer derheid de bijna even groote vrijzinnige minderheid alle rechten ontnam, de ansjo vis is weggebleven of zoo goed als wegge bleven van onze kust. Ja, precies sinds dat jaar 1900 en twee. Als men nu nog weet, dat de visschers stand een belangrijk deel der Enkhuizer bevolking uitmaaüt, dat deze visschersstand juist door het wegblijven der ansjovis tot groote armoe de is vervallen, dab deze geheel© visschersstand op zeer weinige uitzonderingen na zeer rcchtzin- nig is, dan is deze combinatie van feiten zekei wel geschikt om een „narekenenden" domi nee of leek tot ernstig nadenkon to bren gen. Hetwelk hem bij dezen wordt aanbevo len." Na doze vermeldingen zijn wij er nog niet, want ds. H. W. Laman heeft nog weer gesproken en wol in een ingezoudia stuk in „De Nederlander", hetwelk wij moeten opnemen om volledig te zijn. Dat stuk dan luidt: Doe ik een vergcefsch beroep op uw wel willendheid, indien ik een kleine plaats ruimte vraag in uw blad i Er is naar aan leiding van mijn artikel in 't „Z ee u w s c b Kerkblad" veel geschreven, waarop ik eenvoudig het zwijgen zal doen, omdat hot geen antwoord waard is. Doch er zijn mij ook in zeer welwillenden geest vragen gedaSn, waaruit blijkt dat mon de bedoeliog van mijn schrijven hee^t misverstaan; en om dit misverstand weg te nemen, doe ik een beroep op uw gewaar deerde hulp. Ten eerste meent men uit mijn woorden te mogen opmaken, dat ik de oordeelen, die bijzonder Zeeland hebben getroffen, als een Goddelijke strafoefening beschouw over do verwerping van dr. Kuyper. Hoe komt men er bij Ik wil wel eerlijk beken nen, dat ik hem niet met blijdschap heb zien vallen, want ik erken met dankbare waardeering zijn bewonderenswaardige gaven cn rijk gezegenden arbeid; maar het is daarom toch geen seconde in mijn gedachten opgekomen om als kettermeester het doodvonnis te ve\len over degenen, dio hem niet hebben gesteund. Dit moet ieder voor zichzelf verantwoorden. Wat ik zoo sterk mogelijk gelaakt heb, is de meer dan bittere, kleinzielige, boosaardige wijze, waarop de politieke strijd in de laatste jaren is gestreden. Niet dat men Kuyper bestreed, maar de wijze, waarop dit geschiedde, acht ik een onuitwischbarc schande voor ons volk. Vervolgens heb ik ook niet apodictisch beweerd, dat Zeelands rampen oordeelen Gods z ij n over do politieke uitspattingen dor vorige jaren; ik heb er slechts op ge wezen, hoe opmerkelijk het is, dat de roede Gods (want dio hebben we toch in alle rampen en tegenspoeden te zien!) dat de roede Gods gevoeld is, o n m i d- d ol 1 ij k nadat de storm der hartstochten op zijn hevigst gebulderd had; en dat dit ons wel iets te denken geeft. En eindelijk acht ik do beproeving, welke over Zeeland kwam een roepstem voor heel Nederland. Als één lid lijdt, lijden alle leden. Waarom Gods hand dit gewest aan greep en andere verschoonde, vermeet ik mij niet uit te maken en ik wijt het ook niet aan Zeelands meer de re zonde. Dit weot God alleen. Wij hebben slechts toe te zien en ter harte te nemen, wat Hij ook in Zijn oordeelen tot ons allen spreekt. Hiermede trek ik mij terug uit een strijd, dien ik niet gezocht heb. Ik schreef slechts voor den kring mijner lezers. Dat men daarbuiten wkeerd las, doet mij leed. Dat men las, spijt mij niet. Ik heb ooren bereikt, die zeidon een boetprediking booren. En onder het hoofa': Onjuiste oon- olusie zegt „Do Nederlander" zelf: Een Zeeuwsch predikant, ds. Laman. te Zieriksee, heeft dezer dagen in het „Zeeuws oh Kerkblad" een stukje geschreven, waarin de watersnood in ver band werd gebracht mot de zonden der menschen ou in deze ramp Gods straffen de hand werd gezien. Tegen een stuk van een dergelijke strek king, dat bedoelt op to wekken tot veroot moediging, bestaat natuurlijk in het alge meen geen bezwaar. Slechts zal de schrijver er zich in zooda- nig geval voor moeten wachten, bepaal de zonden als oorzaak der ramp aan te wijzen, of, zoo hij hiertoe mocht komen, die bepaalde zonden althans in de eerste plaats bij zioh en zijn eigen kring moeten zoeken. Andere lijdt de teederheid van zulk een woord schade, en wordt wat bedoeld is als roopstom tot verootmoediging en inkeer in zichzelf, al heel licht als trivialen aanval op den tegenstander, ja, als politieke-munt- alaan uit een ernstig voorval aangezien Erkend dient, dat ds. Laman tegen dit laatste gevaar niet voldoende gewaakt heeft. Wel heeft hij niet z<Só eenzijdig go- schreven als de „Nieuwe Rotter dam s o h e Courant" en andere libera ls bladen, door slechts enkele passages uit zijn artikel te lichten, zouden willen doen gelooven, en wèl was ook, blijkens zijn in gezonden stuk in ons blad met die enkele, inderdaad te wraken, passages zijn bedoe ling beter dan ze aanvankelijk scheen, maar dit neemt niet weg, dat het schrijven, zooals het daar ligt, tot misvatting aanleiding moest geven. Do schrijver begon zelf met to zeggen: „Al moeten wij ons wachten bij- zondore kast ij ding toe te schrijven aan bijzondere over tredingen, toch is het goed, wan neer do Heere in Zijn oordeelen tot ons 6preokt, do hand in den boezem te Steken en te vragen: Is er ook oorzaak?" In de door ons gespatieerde woorden bleek hij het gevaar in te zien. Maar ver der schrijvende, heeft hij dit uit het oog verloren. Ook al blijkt uit het slot, door de „Nieuwe Rotterdamsche Courant'' niet vermeld, dat een no bel motief daar zijn pen bestuurde. Dit slot luidt aldus: „Er is slapheid in de verootmoediging voor God, en er is slapheid ifa het ver trouwen op den Hecre. Wij dwingen dor wereld geen eerbied af door d kracht van ons ootmoddig goloiof on door het exempel van onzen heiligen, wandol. Wij bobben vaak ve^ meer van kemphanen f1 i van geloofsheldon. Er komt in de rampen, die God ons zendt, een ernstige roepstem tot bekcering. Ook. bot de ongeloovigen. Maai* vooral bot het volk dat den Heoro vreest en Zijnen naam belijdt. 'Tracht© Sidder voor zichzelf die roepstem te verstaan. Opdat do Heere ons verblijde na de dagen, waar in Hij ons verdrukte." Deze toepassing die rechtstreeks te gen eigen kring gaal werpt over het geheel een gunstiger licht dan de enkelo zinsneden, die in sommige liborale bladen do ronde do»on. Hoe dit intusschon zij, wij wenselien in elk geval af te v zen de conclusie van de „N. R. Ct.", dat het gebeurde .,con afschrikwekkend voorbeeld is van de over brenging van politieke gescMllon op het terrein van kerkelijke of godsdienstige op vattingen!" Dit is dooreen warring van twee kwesties, die niets met elkaar te maken, hebben. Hetgeen do redactie terstond zal inzien, wanneer zij zichzolf de vraag stelt, of hot niet evenzeer afkeuring zou verdienen, wanneer na een kerkelijke stemming, bijv. voor een kiescollege, de ééne groep een in tusschon voorgevallen ramp als een Gods oordeel teekende over de overwinning dei andere groep. Het spreekt vanzelf, dat zij die vraag bevestigend zal beantwoorden. Toch zal zij er wel gocn bezwaar tegen hebben, dat „kerkelijke geschillen worden gebracht op hot terrein van kerkolijko of godsdienstige opvattingen". Eer zal zij dit vanzelfsprekend noemen. Maar daaruit blijkt dan ook, dat het go- heel iets anders is, te meenen, dat onze kerkelijke of godsdienstige opvattingen ook op politiek gebied een woord hebben mee te spreken, dan wel do meening te zijn toegedaan, dat wij in publieke rampen een oordcel over liet optreden van onzen tegen stander mogen aanwijzen. Het één volgt niet uit het ander. Het heeft or zelfs niets mee gemeen. Do kwestie ligt op geheel ander terrein. Daarom is het in hooge mate ongerijmd, in do bedoelde wijsgeerig© dwaling een exces te zien van de staatkundige overtui ging, dat in een bepaald land en oen bepaal den tijd ook onzo kerkelijke en godsdiensti ge opvattingen een factor op politiek gebied behoor en te vormen. In de samenkomst van uigevaardigöen der Kamers van Koophandel in Nederland, dd. Februari 1.1., is ook do vraag bespro- kon van een internationaal post zegel. Hot blijft aldus zegt het rap port van het vorhandeldo een der pun- ton, waarvan algemeen een bovroaigende oplossing verlangend wordt te gemoet go- zicn. „Algemeen meende man echter do ver schillende middelen om tot de invoering co geraken buiten bespreking te moeten laten, daar d administratie beter kaai beoordeelen in hoeverre do aangegeven stelsels voor practisclie toepassing vatbaar zijn." „De Nieuwe Courant" merkte naar aanleiaing hiervan op: „Nu -et internationale postoongres 'ce Rome weldra weder zal bijeenkomen cn do Nederlandsche gedelegeerden op dat congres juist dezer dagen zijn aangewezen, lijkt ons het oogenblik geschikt, ook de wen- schclijkheid van eau internationaal postze gel eens te overwegen. Lcn voor allo laudon geldig zegel, overeenkomende met het onze van 12ets., verkrijgbaar nan allo postkan toren in alle landen, zou zeer veel gerief kunnen opleveren, zoowel ter frankecring van een gevraagd antwoord, als tot het be talen van ki .no bcdragou in hot buiten huid en voor reizigers. Do bezwaren tegen deze uieuwighcid kunnen niet groot zijndo voordeelen voor het internationale verkeer zijn daarentegen tastbaar". En later zei het blad nog: Wij bespraken dezer dagen do wenschc- lijkheid van eon internationaal postzegol. Wij hadden daarbij in herinnering kunnen brengen, dat reeds ongeveer dertig jaren lang op do invoering van zulk een zegel wordt aangedrongen en dat iedereen het nut, zoo niet de noodzakelijkheid, or van toegeeft. Men kan buiten 1 andsclie brief kaarten met betaald antwoord koopen, maar men kan zijn correspondent in den vreemde niet do kosten van het schrijven van een brief vergoeden, tenzij door het zenden van een postwissel, wat voor zulke kleino bedragen natuurlijk niot aangaat. De bezwaren tegen het alom verkoopbaar- stollen van international© postzegels zijn drieërlei, zoolang ontbreken: lo. een gelijk vormig muntstelsel; 2o. een gelijkvormige wet op de vcrvalsohing van postzegels; 3o. een middel om te beletten, dat het interna tionale zegel gebruikt wordt voor specula tion op den geldkoers in verschillende lan den. De heer I W. Krol, oommies bij do No- derlandsolio posterijen te Maastricht be spreekt deze bezwaren in een zooeven ver schenen vlugschriftje. Blijkbaar met hot oog op het internationaal postoongres te Rome, geeft hij daarin een overzichtje van hetgeen op vroegere congressen tc Bern in 1874, te Lissabon in 18°5, te Weonen in 1891 over een internationaal postzegel is gezegd; brengt hij in herinnoring, dat de Nederlandsche regeering in de T- o Kamer verklaard heeft, dat de postkante- ren hier te lando nooit met den verkoop van buitenlandsoho postzegels belast zou don kunnen worden, en tracht hij dan zelf het probleem op te lossen. De heer Krol heeft nl. een geperforeerd dubbel zegd bedacht, waarvan het ondergedeelte voor het antwoord kan worden gebruikt. Elk der beide dcelen is voorzien van een strookje, dat men vóór de verzending van den brief respectievelijk vóór de insluiting van het onderstuk in dien brief, aan hot postkantoor moet laten afstempelen. Hij gelooft, dat het op deze wijze onmogelijk zal worden gemaakt., hot internationale zegel voor speculation te gebruiken en acht den omslag, aan het gebruik verbonden, zeer gering. „H o t Volk" schrijft: /rouwen ki os recht is noodig. Het spreekt bij ons vanzelf. Maar do vrouwen beweging in do bourgeoisio streeft er te recht, omdat zij het behoeft voor krachtigtr ontwikkeling harer bowoging. Het is bo vendien hot krachtigste cn meest algemeen gevoelde symbool der gelijkwaardigheid. Voor ons spreekt het vanzelf, zeiden wij. Het is opgenomen in ons democratisch be sef, cn kan daar niet los van komen. En hier komt oen verschil. Do feministi sch© beweging is in haar aard niet domocra. tiscli Zij tolt in haar kring warmo demo- craton, maar zij behoeven het niot to zijn. Want haar strijdperk is de maatschappij der bourgeoisio; hot is op de manoon-bour- gcoisie, dat zij het torroin dor maatschap pelijke bezigheid, vrijheid en gelijkwaardig heid willen veroveren. Daarom is hot in die beweging zeer natuurlijk, dat men er een vrouwenkiesrecht voor meer of minder gegoede viouwen, meer beperkt dan het kiesrecht dor mannen, op afbetaling zou aannemen en or misschien lang mee tevre den zou zijn. Dit kunnen wij niot aanvaarden, omdat het in den politieken strijd zou zijn een ver- dubbeling dor kracht van onze tegenstau dors. Zoover dc klassenstrijd met het stem biljet wordt gevoerd, zouden wij een ver zwakking te gemoet gaan, en lijfsbehoud verbiedt ons dat to bevorderen. En wij kun nen hot ook niet, omdat voor ons de vrij making der vrouw ook door toekenning van politieke rechten niet iets uparts is, doch een van zelf sprekend deel van ons algemeen bewegen. Het economisch anta gonisme der sokten, zooals dat den strijd in de bourgeoisie veroorzaakt, bestaat voor ons niot: vrouw cn man, die sociaal-demo craten zijn, strijden niot tegen elkander, maar samen tegen !.el kapitaal liet kies recht der arbeidster i6 voor ons een wapen to meer in dien strijd, cn wij staan het voor met bet oog op dien strijd, en op dien strijd alleen. Do feministen waren vaak hoos dat wij het beperkte klasse-kiesrecht der vrouw ook niet op afrekening aanvaarden, omdat zo niet zagen, dat bij ons de politieke mondigheid der vrouw een andere bctceko. nis en con ander doel heeft dan bij hen, En hier doomt do vraag op of wij, zoo lang er geen algemeen kiosrccht is, een kiesrecht voor do vrorw zouden oanvuar- den, gelijk aan dat, dat voor do mannon nu geldt. Wij antwoorden daarop zeer beslist: Ja, Deze ontwikkeling der toestanden is niet de meest waarschijnlijke; maar doet do moge lijkheid zich voor, dan zouden wij dat met allo kracht moeten bevorderen. Men weet, dat do vrees bestaat voor reactionnairo invloeden. De vtouw is af gesloten geweest van liet publiek© loven, on vooral geestelijke invloeden hebben op haar zeker nog meer vat dan op den man. Maar we zijn in het vrouwenkiesrecht zod goed als ons woord, en we zouden do ge volgen raoe'ton afwachten, doch oicrfc uit vrees voor dio gevolgen terugwijken. Als morgen het kiesrechLVan Houten voor do 87) Hij glimlachte, toen hij Harry Anguish, yroolijk als altijd, met een dame hoorde lachen en praten. Hij en de Gravin kenden geen onrust. Achter hem verrezen de grim- migo alotmuren; hier en daar brandde reeds een licht voor den nacht. Waar was zij Des namiddags had hij haar gezien en met haar gepraat en gewandeld. Hun ge sprek was opgeruimd, doch geheel opper vlakkig geweest. Niets had doen vermoe den, dat zij zich het uur herinnerde, een dag geleden aan zijn rustbank doorgebracht; hij had de woorden, de wagen, de beden, de betuigingen ingehouden, die zich op zijn lippen verdrongen. Waar was zij nu? Niet onder do vroolijko menschen beneden, want elke gestalte had hjj met arendsoog en waargenomen. Ongetwijfeld weer in gesprek met haar ministers, haar vermoeid hoofd, haar moedig hart uitputtend om een mid del tot reading te vinden. Het hof trilde nog van opwinding over den brutalen aanslag van de schakc-rs en over hun snelle straf. Ambtenaren kwa men in groot aantal naar Edelweiss om naar d© gezondheid van de Prinses te wa gen, en de verontwaardiging was ten top gestegen. Talloos waren de gissingen, wie Jr hoof daan legger zou zijn. Baron Dangloss was gehrel van streek. Hij ver- wenschtc zichzelf on iedereen, wegens de naastïge en onberaden terechtstelling van de uur ingen. Blijkbaar had de verbazing en de ontroering bij het volk clko gedachte verdreven aan de diepe vernedering, die Graustark wachtte. Het kasteel was vol edellieden, aangesneld op de tijding,' die hen zoo bovenmate ontroerd had. De poli tie was aan het werk, de militairen beefden van woede, het volk eischte de gevangen neming van den man, die zulk een misdaad bedacht had. Over het algemeen geloofde men, dat een of ander struikroover uit het zuiden 't plan beraamd' had, om een fabel- achtigen losprijs te kunnen krijgen. Grenfall Lorry was op een zondorlingen imv1 geko men, cn hoe meer hij er over dacht, des te waarschijnlijker kwam de zaak hem voor. De blauwe rookwolkjes van zijn sigaar kronkelden in de luoht en met allerlei ver warde gedac! aan haar, aan Axphanië, aan den schaker, aan zichzelf, aan alles en nog wat. Een lich'ce voetstap op het overschaduwde steenen balkon trok zijn aandacht. Hij keek om én zag prinses Yeti- ve. Langzaam wandelde zij naar do balu strade, zonder hem te bemerken. Zij was blootshoofds ©n haar blanke schouders wa ren onbedekt. Zij aToeg een fraai wit kleed, waar juist het maanlicht op viel. Zij stond bij de balustrade met een bouquet roode rozen in de h.ind, en staarde naar den bergtop. Hij had nooit zoo iets moois ge zien; de zonderlinge duizeling d<sr liefde overviel hem. Hij volgde haar blik omhoog en zag daar een ander tafereel, somber, grimmig, onbehaaglijk. Tegen do lichte luoht stak zwart de to - ren af van het klooster daarboven in do wolken, waar de monniken van St.-Yale'i- tijn woonden. Buiten de wereld, boven de wereld, als een met lucht 6cheen het de geest van een schildwacht, wiens spook achtige waakzaamheid angstig maakte cn te gelijk geruststelde. Hij kon zich niet bewegen, en wilde hst ook niet, omcLat hij de teedere verschijning niet wilde verdrijven. Hoe lang hij genoot van dit tooncel wist hij niet; het was hom alsof hij droomde. Eindelijk zag hij hoe zij de rozen bekeek, z© langzaam ophief en ze over de balustrade liet vallen. Zij la gen beneden op den grond. Hij meenae al les te begrijpenhet geschenk van ceti Prins afgowezoD. Zij waren geen twiutig voet van elkan der verwijderd. Hij ging naar haar tof, zijn hoed beefde in zijn hand, en in de au- doro hield hij zijn stok, den scok, waar mee hij don Weener had neergeveld. „Ik wist niet, dat u hier was," riep zij half verschrikt. „Ik heb mijn dames bin nen laten blijven. Hij stond naatfc haar en zag haar in de oogen. „En die onwetendheid heeft mij rijker gemaakt," zeide hij zacht. „Ik heb iets zoo betooverend8 gezien, dat ik het nimmer zal vergeven. Ik zag het drama van do rozen. Uwe Hooghoid, de kroon is niet altijd oen masker." „De rozen waren, beteekenden niets," stamelde zij. „Ik heb gehoord, hoe u staat tusscheu tweo minnaars en dat ellendige ve.'drag. Mijn hart smachtte er naar, u te verrel len, hoeveel medelijden ik met u heb." „Medelijden heb ik uiot noodig, maar moed. Medelijden helpt mij niet in het vervullen van mijn plicht, mijnheer Lorry. Die plicht st..at mij duidelijk voor oogen, dooh ik heb den moed niet^hem op te vat ten en mij toot altijd daaraan ce onder werpen. „Heeft u, kunt u dien Lorenz niet lief hebben?" vroeg hij. „Hem liefhebben I" riep zij. „Ooli, ik ver gat hetU kent hem niet I Maar tooh word ik ongetwijfeld zijn vrouw." „Dat zal niet gebeuren! Ik zweer het!" „O, hij is een Prins! Ik moet het aan bod aannemen, waardoor Graustark gered kan worden. Waarom maakt u het nog har der door een marteling, die u voor vrien delijkheid houdt? Luister naar mij. De volgende wc-ok moet ik mijn antwoord ge ven. Hij zal hier zijn, in dit kasteel. Mijn vader heeft deze ramp over Graustark ge bracht; ik moot het volk er van bevrijden. Wat beteekent daartegoiover mijn geluk?" Haar plotselinge kracht deed hem zwij gen, omdat hij te gelijk het besef van machteloosheid kreeg. Hij stond naast haai*, omhoog kijkend naar het oude kloos ter, mot het bewustzijn, dat zij met hem naar dezelfde duizelingwekkende hoogte staaixie. „Heb Kijkt daarftoven zoo vreedzaam", sprak zij eindelijk. „Maar zoo koud en vreugdeloos", voeg de hij er op doffer toon bij. „Zij hebben den hoofdaanlegger nog niet ontdekt, wel?" ging hij na een Lango stilte voort. Baron Dangloss meent een spoor ge vonden te hebben ofschoon het, naar hij zelf erkent, niet veel beteekent en van daag heeft hdj agenten naar Ganlook ge stuurd om de handelingen na te gaan van een vreemdeling, dio verleden week daar was; die man noemde zich graaf van Ara- bazon, en beweerde, uit Weenen te komen Maar er zijn Oostenrijkers in b-dt noordm geweest om herteD en beren te jagen, en mogelijk behoort hij daarbij." 3Sij sprak Langzaam, voortdurend nsar het klooster kijkend. „Uwe Hoogheid, ik heb een vermoedon, een stout en misschien misdadig vermoe den, maar veroorloof mij u do reden i o te deelen, die mij er toe brengt. Ik weet, dat er een prins Gabriel bestaat. Ik bon van meening, dat geen Weener schuldig is, en dat evenmin do roovera do misdaad be dreven hebben. Heoft u wel beclacht hoe ver een man zou kunnen gaAn, om zijn begeerte vervuld te zien Met wijdgeopende oogen z-.g zij hem aan; al in eon bliksemstraal zag zij de oplossing van hot geheim vóór zich. „U bedoeltbegon zij, doch hiold weer op, als bevreesd, om haar achterdocht in woorden te kleeden. „Dat prins Gabriël do man is, die uw wachters omkocht en Geddos cn Ostrom betaalde om u te brengen naar do plaat*, waar hij u kon vinden," zeido Lorry. „Maar hij had mij toch niet kunnen tlwn- gen, met hom te trouwen, cn vroeger of later zou ik hem aan do kaak gesteld heb ben", fluisterde zij. „Hij kon toch niet verwachten, dat ik mij onder zulke omstan digheden stil in een huwelijk met hem zon geschikt hebben. Al was het voor bet nl- taar, ik had zijn boosheid aan het licht gebracht." „U begrijpt niet, boe ik dien heer be schouw." „Wat moet ik beginnen?" snikte rij itf een aanval van vree». (Wordi vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 5