N£. 14137.
Darde Blad.
24 Maart 1906.
Het Vlindertje.
„Hoe is hot nu toch mogelijk," bromd©
afe oude vrouw, „o, dat je zoo kort vóór
de beslissing .nog gekheid kunt maken."
H©t jong© meisje, wi© dez© woorden gol
den, begon hard te lachen.
„Maar, grootmoedertje, moet ik dan als
een treurwilg voor de hee:en verschijnen?
Dat wilt u toch zeker niet."
De spreekster zag er dan oók in het ge
heel niet treurig uit. Integendeel, de jonge
schilderes wo3 bekoorlijk en frisch als een
meiroosje. In haar blond haar scheen beo
tonnetje gevangen, en zonneschijn schitter
de ook in haar oogen.
Alice von Olstadt, met haar negentien
jaren, had wel is waar de kinderschoenen
niet uitgetrokken, doch als schilderes had
zij reeds zooveel naam gemaakt, dat zij zich
op eenigo leerlingen kon beroemen.
Het concours, waarvan de beide vrouwen
spraken, was volgens de uiterste wilsbe
schikking van een sohilder op touw gezot.
Hij had een jaarlijkschen prijs van 3000
gulden vastgesteld voor een stilleven,
vruchten of bloemen, waarnaar jeugdige,
onbemiddelde schilders of schilderessen
konden dingen. Voor het eerst w:.s nu de
prijs uitgeschreven. Een lid der Academie
was voorzitter van de keuringscommissie.
Hootdschuddend hadden de heeren de
lange lijst der mededingers ingezien: vijf
tig, die een roos wilden schilderen. Arme
bloemen 1
Vandaag zie ik pas goed, hoe armocuig
het bij ons Is," zuchtte de oude vrouw.
„Keer je eens om... Neen, met dien
hoed kun je zoo niet gaan; wacht, ik heb
nog wel een strik."
Haastig trippelde de oude dame weg.
En daar werd de hoed wat. opgeflikt. „En
je japon, kom eens hier, daar valt zoo'n
rare plooi in."
Het jonge meisje liet zich als een pop
heen en weer draaien en lachte vriendelijk
tegen haar grootmoeder.
„Houd nu toch op met lachen, ik verga
van angst 1"
Grootmoedertje, wat ben je toch ouder-
wetsohl Meent ge dan. dat ik tegen die
vreemde heeren zoo lachen zou? Neen,
neen, heel deftig zal ik doen, kijk zoo
Juist wou ze een plechtige buiging maken,
toen de torenklok begon te slaan 1
„Het ia hoog tijd," zei grootmoeder ge
jaagd; „hier, je teekendooe... Ziezoo, nu
nog een kus!"
Zij omhelsden elkaar, dan trok de jonge
schilderes de voile voor het gericht en
ging naar buiten in den lachenden zonne
schijn.
Mevrouw von Olstadt bleef alleen en
plotseling was alle bedrijvig'; van haar
geweken. Zij ging in haar armstoel aan
het venster ritten mijmeren.
„Ach, zoo moeilijk zal dat toch niet te
schilderen zijn! Drie duizend gulden. Als
baar dat geluk eens te beurt yiel I..,.,,,,...,
Zoo'n onderscheiding 1 Aan leerlingen zou
het dan niet mankeeren I Het atelier zou
te klein worden."
Do oude aame had do handen gevouwen
en maakte plannen voor komende goede
dagen; de uren vergingen zonder dat zij
het bemerkte.
„Ja, ja," zei ze peinzend, „dat zou dan
mijn belooning zijn, omdat ik mijn trots
het zwijgen heb opgelegd, toen het kind'
absoluut leerares in het schilderen wilde
wordenEen von Olstadt les geven I
Ik moest eindelijk toegevenhet kind wilde
niet anders I „Werken is geen schande,
grootmoeder," zei ze.
En vlijtig, dat rij is 1 De heeren van de
oommissie mochten haar den prijs wel toe.
kennen, zij verdient hem."
Toen het jonge meisje tegen den avond
thuis kwam, lag er een bezorgde trek op
haar lief gezichtje.
„Je schijnt niet tevreden!" zoidc groot
moeder.
„Ach, moesje, ik geloof, dat er niets van
komt. Het model was mooi genoeg geko
zen Een groot© „Gloire de Dijon", u weet,
die zie ik juist zoo graag. Ik meende ze
goed getroffen te hebben, maar een der
commissieleden ii driemaal langs mijn werk
gegaan zonder er een blik op to slaan. Ik
had plaats No. 9. Bij heel veel anderen
bleef hij staan, om ze te bewonderen!"
„En jij krijgt den prijs 1"
„Neen, ik weet wie hem krijgt. Een jonge
dame links van mij heeft een heel bleeke,
matte roos geschilderd, die de heeren bij
zonder mooi schenen te vinden."
„Nu maar, als de heeren de roos No. 9
nader beschouwen, dan is de prijs voor
jou. Kom, kind, wij moeten naar bed; het
is al laat."
Do beide dames gingen ter ruste.
Den volgenden morgen kwam de com
missie bijeen om do vijftig schilderstukken
te beoordeelen. Vijftien werden er als on
voldoend terstond op zijde gezot.
Na verdere, meer nauwkeurige besohoa-
wing ondergingen twintig andere hetzelfde
lot; vijftien bleven er zoodoende nog over.
Daarvan koos men er wederom drie uit.
Op de ezels staande, schenen de drie ro
zen alle even fraai.
Doch dat ging nu eenmaal niet; één moest
toch Oen voorrang hebben.
Groote verlegenheid 1
„Ik ben voor No. 22", zei een der heeren.
„Neen, die teekening deugt niet. En No. 9
is zoo nuohter van opvatting, hoe zal ik
zeggen, te eenvoudig. Ik stem voor No.
18."
Het derde oommissielid, een bloemist,
had nog geen woord gezegd: afwisselend
bekeek hij de drie nummers.
„Ik stel voor," begon de eerste spreker
weder, „dat wij in plaats van een eersten,
ook een tweeden en een deroen prijs uit
reiken."
Op dit oogenblik vloog door het open
raam een kleine witte vlinder naar binnen.
Hij fladderde om een der geschilderde ro
zen en bleef mot rijn fijne pootjes aan de
nog eenigszins natte verf van No. 9
hangen.
„Ik stem voor No. 9," zei de bloemist
met nadruk.
En aan No. 9 werd' do prijs toegekend;
de vlinder moost No. 9 immers voor de
bes'ce bloem hebben gehouden.
Toon de jonge schilderes haar weldoenor
den vlinder uit zijn gevangenschap wilde
bevrijden, was het diertje dood.
Thans draagt het meisje het insect in
een medaillon als een talisman bij haar
arbeid. En wanneer de fijne vingers het
penseel hanteereo, dan ia het alsof de
vlinder over het doek fladdert, en in
oogenblikken van moedeloosheid zoekt Ali
ce bij hem troost en bozieling.
De Haagsche Kermis.
Do heer Th. Morren, in Den Haag woon-,
achtig, hield dezer dógeu voor de vereeni-
ging „die Haghe" een causerie over dit
onderwerp. Inzonderheid voor Hagenaars
leverde dit een belangwekkende stof; ook
echter voor andere Nederlanders en vooral
voor hen, die zoo dicht bij de Residentie
wonen als wij, Leidenaa-rs, en omwoners
van de Sleutelstad, bevatte de causerie
veel wetenswaardigs.
Het is daarom, dat wij er hier het vol
gende uit mededeelen:
De spreker herinnerde er aan, dat de
Haagsche kermis sedert 1887 is afge
schaft; als souvenir heeft ze den Hage
naars en den gewonen bezoekers der Hof
stad nagelatende kermis-fooien, geen
aangename herinnering dus. Den laacsten
tijd leidde de kermis een kwijnend be
staan. Vooral wilde spreker de Haagsche
kermis in haar bloeitijd nagaan. Dit dar
tel© wicht is een kind van eerzame ouderst
van moeder Kerk en vader Handel. Op.
ouderen leeftijd ging echter deze loszinni
ge deern nog den verkeerden weg op.
In uen breed© ging spreker het ontstaan
der kermissen (kerkmissen) en vrij©
marktdagen na uit don tijd, toen alles,
wat naar lux© zweemde, niet in winkel*
was te krijgen, doch door reizende koop
lieden moeet worden aangevoerd. Om niet
beroofd te worden, trokken d© kooplieden
in karavanen daarheen. Het houden van
een jaarmarkt gold voor een privilege*
Niemand mocht tusschen het in- en uit
luiden der kermis voor schulden worden
aangemaand, en misdadigers werden niet
gearresteerd. Hertog Albregt vergunde!
de gemeente 's-Gravenhage twee jaarmarkJ
ten to houden, die aaidig voordeel afwier
pen voor de poorters, doch ook voor del
schatkist van den Graaf. Behalve koop
lieden toch, kwamen er al spoedig ook
kunstenmakers en rederijkers. Keizer Ka-
rel zag met bezorgdheid, dat er lieden'
waren, die van de eene kermis naar de
andere trokken om feest te vieren. Daar-;
om stelde hij alle kermissen in den landt