Zonae- en regenschermen, bosch zouden gaan wonen en afspreken om kwaad te doen. Dczo houtviester heette KareJ. Karei deed alles, wat de burgemeester hem had gezegd, en hij deed nog meer zijü best, toen hijzelf twee lieve kinderen had gekre gen. Want deze kleinen waren heelemaal niet bang en probeerden telkens, als hun vader of hun moeder het niet zag, het i bosoh een eindje in te loop en, omdat ze 'bet er zoo mooi stil vonden en de grond rwas zoo zacht van mos en de vogels zon gen er zoo heldor en het beekje praatte maar aldoor en fluisterde prachtige sprc'ok jes, maar dio ze niet heel goed konden verstaan, al zaten ze er ook een heel en middag naar te luisteren. Maar ails het een beetje donker werd, |dan gingen ze altijd gauw naar buis, en ,verdwalen doden ze niet, omdat ze nooit ver het bosch ingingen en omdat Hector 'bij hen wae, de hond van vader, en hon den verdwalen niet zoo licht. Maar op zekeren dag hadden zij opeens ontdekt, de kleine Piet hot eerst on daar na Marietje, dat er in het bosch lekkere ,bessen groeiden. En toon ze dat hadden gezien, gingen ze aan het zoeken en pluk ken en eten en al maar verder en verder liepen zij, totdat ze dicht bij het kasteel kwamen, waar zo nog nooit geweest wa ren. En Hector bromde wel een beetje en piepte door zijn neus, om te zeggen in hondentaal, dat ze toch eindelijk liever naar huis moesten gaan. De kinderen echter luisterden niet en liepen door en toen ze het oude slot met zijn hooge torens en dikke muren zagen, toen dachten zij heelemaal niet meer aan vader of moeder of tijd van eten, maar wilden dat mooie gebouw eens zien-. Moeder intusschen dacht wel aan de kinderen en al een keer of vier was zij naar buiten gelcopen, om te zien of ze nog niet -haast terugkwamen. Ook floot ze een paar malen, dat Hector komen zou, iDoaar niemand hoorde haar. En toen ze lang keek tusschen de bruine stammen in het zwarte bosch; wera ze heei bang en meende allerlei beesten te zien en aller lei geluiden t© boor en, want dat gebeurt altijd als moeders ongerust worden over haar kleinen. Het werd drie nor, vier uur, vijf uur en de zon begon omlaag te dalen naar 'haar wolkenbed. Steeds angstiger werd de vrouw van houtvester Karei en teen baar 'man thuis kwam, liep ze schreiend hem •te gamoet, omdat de kinderen nog niet thuis gekomen waren. Onmiddellijk nam de man zijn wit ivo ren fluitje, dat wel een kwartier ver te hoeren was, en blies er op zoo hard hij kon, want als de hond dat hoorde, werd "hij bang voor den baas en kwam terstond naar huis. Maar no gebeurde er niets: bet schel geluid verdween steeds verder in het don kere bosch, waar de zon al niet meer in kon komen met baar stralen... en er kwam piets uit. ,,Dam maar dadelijk gaan zc'eken, vrouw". En bij stak den scherpen dolk, die aan den muur hing, in de scheede, hij deed zijn grooten mantel om en stapte het bosch in. Het werd elk oogenblik donkerder en stiller. De vogels staken het kopje onder den vleugel, de eekhoorns wikkelden zich m him wolKgen staart en de kikkers kro pen prettig mopperend bij elkaar aan de® leant van plasjes en beekjes. Dat was ook het eenige, wat neg werd gehoord, en het klonk angstig als van verre man- .nen stemmen. Zacht van tred, maar met vluggen pas liep de houtvester verder. Hij wist niet, waarheen hij moest zc'eken, maar zijn va derhart trok heen in de richting van bet Oude kasteel en hij rilde bij de gedachte, dat die twee lieve kleinen daar m doods angst zouden zoeken naar den weg of neen, aan iets ergers durfde hij niet den ken. Het was al heel duister, toen hij in de nabijheid yan het slot begon te komen. Toen plotseling hoorde hij een stampend geluid als van een hollend dier. ,,Een wolf," zei hij met plotseling op stijgenden angst en ontzettend en schrik, terwijl hij aan de kinderen dacht. Het dier holde voort en kwam steeds nader. Hij zocht een dikken stam, verborg zich half daarachter en trok zijn dolk. Daar was bet dier... ,,Hectorl" Een luid geblaf en toen begon de hond te springen om zijn baas cd likte hem in zijn gezicht en trok hem aan zijn man tel, mee weer terug in de richting van het oude kasteel. Het was moeilijk Loopen hier, maar of hij dubbele krachten had, zóó snel liep Karei achter [den voortdravenden hond. Daar eindelijk rees voor hen op een zwarte massa, met punten afgeteekend tegen de open lucht: het kasteed Het leek hem in het driekwart denker nog veel grooter, dao hij het ooit overdag had gezien. Maar ©r was iets, dat hem vervulde met benauwende vrees: ■er brandde een licht, dat uit een torenvenster naar buiten scheen. Wie zou daar wonen? En wat zou er met de kinderen zijn ge beurd? Dei hond iniusscben draafde de voor brug over, door de groot© poort het plein op. Toen een deur in, die half vervallen aan een scharnier nog hing, en nu ae trap omhoog, waar een lichtschijnsel don weg wees. Toen eindelijk da houtvester de ver dieping had bereikt, waar bet hcht van daan kwam, zag hij plotseling voor zich een roode kamer. Er stonden mooie meu belen met beeldhouwwerk esn langs dé wanden hingen tapijten met prachtige ta- fereelen. In den hoek lag een kostbaar zijden matras en daarop, ad onder een sprei van rood fluweel, met gouden bloe men bestikt, lagen rustig slapend de bei de kleinen, waarover vader en moeder in zulk een angst verkeerden. En daarbij in een langen stoel zat een groofce oude man met lange witte haren, steeds kijkend naar de stil en rustig ade mende kleinen. Nu stond hij op, gaf den houtvester een hand en zei: „Gelukkige man". Karei wist niet, wat hij daarop ant woorden moest. „Gelukkige .man. Maar wee-s Gode dank baar en nederig; want ook ik ben zoo ge lukkig geweest. Ik heb twee lieve jongens gehad, twee heel lieve kinderen. Zij lie pen en speelden in het bosch, waarin ook deze vandaag hebben gespeeld. -■-aar zij kwamen niet terug: de wolf..." Tranen vloeiden over zijn wangen. Toen vervolgde hij: „Het is lang geleden en nooit heb ik sinds dien tijd het kasteel verlaten. Wat ik noodig heb levert de kas teeltuin; allen denken, dat ik dood ben en het bosch wordt thans, geloof ik, door de gemeente beheerd. Vele, vele jaren heb ik niemand gezien, tot van avond uw kinderen hier binnen kwamen: de mijne waren juist zoo oud... Ik heb niet lang te leven meer. Kom morgen hier met uw burgemeester, dan zal ik bepa.en wat er met mijn bezittin gen moet gebeuren als ik sterf. Gij kunt dit kasteel met zooveel bosch als gij wilt van mij erven, als ik zoo nu en dan uw kinderen mag zien... Neem zo nu mee naar huis, God zegene u!" Neg vele jaren leefde de oude man, en do kinderen leerden tegen hem grootva der zeggen en toen hij stierf, schreiden ze bitter. En vader kreeg het bosch en het kas teel. Het zonne- of regenscherm heeft heel- wat veranderingen ondergaan, eer het in zijn tegenwoordige gedaante tot ons kwam- Een tachtig jaar geleden waren parasols in gebruik, dio wij nu afschuwelijk vinden. Zij geleken in grootte wel wat op een klciu koepeldak en waren vervaardigd van vuurrood© of appelgroene zijde, kwistig versierd met groot-gebloemde patronen. Bij de wijde rokken en de ronde hoeden der dames pasten deze geweldige parasols niet zoo heel kwaad en een eerzaam bur ger uit de jaren dertig en een en dertig zou misschien zonder zyn reusachtige pa raplu!© niet zoo achtenswaardig geschenen hebben. Welk een verschil met de para- Bols eo paraplu's, die men thans fabri ceert, met hun zachte kleuren, dunne, ele gante stokken en sierlijke knoppen of ba- kon I Vroeger was het vervaardigen van dezo schennen een bijzaakje voor zadelma kers, tegenwoordig is het een zelfstandige industrie geworden. De zijtakken van deze industrie zijn zeer talrijk, alleen de naai sters der schermen,/ en de arbeiders, die het geraamte in elkaar zetten, behooren in de eigenlijke fabriek van paraplu's en parasols. Hefc vervaardigen der stof, dio er voor gebruikt wordt, van den stok en van den knop, zoowel als van de benoo- digd© fournituren, geschiedt in afzonderlij ke groot© fabrieken. Het vervaardigen van deze zijden en halfzijden stof behoort tot een der moei lijkste bezigheden op uet gebied, der weef kunst. Goede stof moet beantwoorden aan de volgende eiscben: groot© soliditeit, veel weerstandsvermogen tegen den in vloed van het weer, een elegant uiteriijK; de dunne stof moet tegelijkertijd zeer sterk zijn. De laatste eigenschap verkrijgt men door het niet appreteeren der zijde. De stof voor parasols en paraplu's is te genwoordig bijna de eenige, die niet ge appreteerd wordt en daardoor den scha delijken invloed van zon en regen goed kan verdragen. Slechts zijde en katoen van de aller beste kwaliteit kunnen voor de vervaardi ging van deze stof gebruikt worden. Ieder knoopje in de ruwe zijde, iedere ongehjke draad geeft later in de stof een slechte plaats, die niet meer te veranderen is. Daar de stof tegen het daglicht gepro beerd wordt of zij goed geweven is, wordt zelfs de kleinste fout gemakkelijk ontdekt. Het verven der stof vereischt ook groote zorgvuldigheid. De kleuren moeten ge stand zijn tegen den invloed van licht, lncht en water en moeten daarbij haar glans en helderheid niet verliezen. Hoe moeilijk het daardoor is sommige kleuren, zooals bijvoorbeeld lila, dat zeer gemak kelijk verschiet, te verkrijgen, zal zelfs een leek kunnen begrijpen. Bij het zwart- verven is een geheel bijzondere bewerking noodig om de geverfde zijde de vereisen te eigenschappen ook voor later te doen ver krijgen. De zijdefabrikant kan de vervaar diging der stof voor regenschermen slechts aan oude arbeiders met veel ervaring toe vertrouwen. De draden moeten zeer dicht bij elkander liggen, zoodat er niet de min ste ruimte tusschen is. De wever moet oij het weven dezer stof dubbel zooveel op merkzaamheid wijden als aan andere stof fen, daar iedere ongelijkheid een onher-» stelbaar merkteeken achterlaat. Is men met het weven der stof gelukkig klaar gekomen, dan zijn er rog talrijke and'.3 hinderpalen t> overwinnen. De stof wordt, om onderzocht te worden, lang-1 zaam over een hoog geraamte getrokken, t waarop bet volle daglicht valt. Dan blijkt het, dat er nog heel wat gebreken te verbeteren zijn, niettegenstaande alle voorzorgen, die men genomen heeft. Een menigte zeer kleine gaatjes moeten met een naald diebtgeetopt worden, bij half- zijden stoffen moet men het weefsel door herstelen gelijk masen; nu gaat de stof nog w»l door drie of vier handen om on derzocht te worden, eer zij verzonden wordt. Zooals gezegd is, worden deze stof fen niet geappreteerd. Het geheel zijden weefsel gaat dadelijk van den weefstoe! nasr de fabriek, halfzijden stof laat men even over een cylinder loopen. Men loopt hierbij niet het gevaar, zooals bij vele andere stoffen, dat de gebreken en ouster-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1906 | | pagina 10