LEIDSCH DAGBLAD, MAANDAG 6 FHOVESVJBER. - TWEEDE BLAD.
Anno 1905
officieel© Kennisgeving. I
No. 14020.
De Burgemeester en Wethouders Ta-n Itei-
)den doen te weten, dat door den Rao J dier
gemeente in zijn verga-dering van den 12den
October 1905 is vastgesteld de volgende
verordening
Verordening op hel Bouwen en Sloepen.
EERSTE AFDEELLSG.
Van het aanleggen van en het bou
wen aan wegen.
Art. 1.
Het is verboden een straat of eenigen
anderen weg aan te leggen andere dan ter
plaatse, volgens de afmetingen, in de rich
ting en ter hoogte door den Gemeenteraad
te bepalen.
Bij de aanvrage daartoe wordt een plan
in dubbel van den ontworpen weg gevoegd,
naar het kadastrale plan vervaardigd op
een schaal niet kleiner dan van 1 op 1000.
Art, 2.
De rooilijnen van nieuw aan te leggen
wegen worden door den Gemeenteraad
vastgesteld.
Bij het bouwen aan die wegen wordt door
of vanwege B. en Ws. de rooilijn, zooals
die door den Gemeenteraad is aangegeven,
ter plaatse aangewezen.
Bij het bouwen of herbouwen aan be
staande wegen wordt door of vanwege B.
en Ws- de rooilijn, met inachtneming van
hetgeen overigens door den Gemeenteraad
omtrent don aanleg van wogen bepaald is,
toe plaats© aangewezen.
Het is verboden aan een weg een gebouw,
al dan niet tot woning bestemd, te bouwen
of muren, hekken of andere afheiningc-n
te maken of te vernieuwen, anders dan met
inachtneming van de door of vanwege B-
en Ws. gedane aanwijzing van de rooi
lijn.
Art. 3
Van gebouwen of hoeken van wegen moe
ten dc gevels zoodanig gesteld worden, dat
zij door een schuine of een gebogen lijn
van ten minste 1.50 M. do rooilijnen der
beide wegen, waaraan zij staan, verbinden.
Wordt daarvoor een schuine lijn gekozen,
dan moet zij dc rooilijnen der beide wegen
onder gelijke hoeken ontmoeten.
B. en Ws. kunnen afwijking van deze be
palingen toestaan.
TWEEDE AJFDEEEING.
Van werken en inrichtingen aan of
in den openbaren weg of het
openbaar water.
Art. 4.
Het is verboden zonuer schriftelijke ver
gunning van Burgemeester en Wethouders
aan, op of over den weg, in of over het
openbaar water:
a. te graven of te planten;
b. palen to stellen, nieuwe stoepen t© leg
gen, bestaand© stoepen of de afsluiting
daarvan te veranderen, onafgesloton stoepen
geheel of gedeeltelijk voor kortoren of lan
goren tijd af te sluiten, steigers of water-
stoepen t© i-tsen of te hebben.
Art-. 5.
Het is verboden aan den weg op of aan
gebouwen of afsluitingen punten, pennen,
glasscherven of andere snijdende of steken
de voorwerpen te plaatsen of te hebben,
tenzij ter hoogte van ten minste 2 Meter
boven den weg.
Art. 6.
Het is verboden zonder schriftelijk© vor-
gunning van Burgemeester en Wethouders
over den weg of over het openbaar water
uitslaande deuren, vensters, luiken, zonne-
Bohermen, uithangborden, balcone, arkels,
porbalen, betimmeringen, overdekkingen
ean stoepen, of andere voorwerpen of in-
richtigen te maken, to plaatsen of to hebben.
Vensters, luiken on zonneschermen aan
bovenverdiepingen zijn hiervan uitgezon
derd.
Art. 7.
Hot is verboden een overgang over den
weg of over het openbaar, water te maken
of te hebben, tenzij met vergunning van den
Gemeenteraad.
Bij intrekking van de vergunning moet de
overgang binnen 3 maanden na de beteeke-
ning van 't desbetreffend raadsbesluit door
de zorg van den eigenaar worden weggeno
men-
De bestaand© overgangen worden gerekend
mot vergunning te zijn gemaakt.
Art. 8.
Hot is verboden zonder sohriftelijke ver
gunning van Burgemeester on Wethouders
in don wog ingangen tot kelders of kolder
gaten te maken of te hebben.
Keldergaten en ingangen tot keldere, in
den weg aanwezig en niet door baliën of hok.
werk omgeven, of welke met vergunning
van Burgemeester en Wethouders daarin
gemaakt worden, moe too golijk mot den weg
op zoodanige wijze zijn gedekt, dat zij, ter
beoordeeling van Burgemeester en Wethou
ders, voor het verkeer geenerlci hinder ver
oorzaken.
Do spijlen van de roosters, welke deze kel
dergaten dekken, moeten de noodige sterk
te hebben en mogen niet meer dan 0.025 M.
uit elkander liggen.
D© afsluiting der kelderingangen moet
bestaan in geribd ijzeren luiken van vol
doende sterkte.
Deze moeten aldus zijn ingericht, dat zij
bij de opening aan beide zijden rechthoekig
op de richtingslijn der gebouwen worden
opengeslagen ©o te lood worden bevestigd.
Art, 9.
De eigenaar, do vruchtgebruiker of d©
beheerder van een kelder onder den weg
is verplicht, na ontvangst van een schrif
telijke, met redenen omkleed© aanschrij
ving van Burgemeester en Wethouders, da
delijk de noodigo voorzieningen aan te
brengen of te doen aanbrengen, ten einde
het gewelf in zoodanigen staat te brengen
of te houden, dat «d© weg veilig blijve-
Art. 10.
Rookleidingen of andere inrichtingen tot
verwijdering van rook of van damp mogen
niet worden gemaakt uit kluizen of uit
kelders, uitkomende aan den weg.
Bestaaade rookleidingen of andere in
richtingen, als in dit artikel bedoeld, mo
gen niet vernieuwd of hersteld worden
zonder schriftelijke vergunning van Bur
gemeester en Wethouders.
Ark 11.
Het is een ieder verboden het water van
rijn dak, balcon, afdak of ander uitstek
op den weg of in het openbaar
water te laten afloopen, dan door
middel van een aan den gevelmuur beves
tigde buis, welke bij nieuwe gebouwen en
bij herbouw met het riool of met het wa
ter in verbinding moet worden gebracht.
Bij bestaande toestanden zal de uitmon
ding niet hooger dan 0.35 M. boven den
weg mogen liggen.
Bij geheole of gedeeltelijke vernieuwing
dezer buizen, moet d© loozing worden go-
bracht naar het riool of naar het water.
Voor hot geval de loozing naar het riool
wordt gebracht moet een ijzeren kolk met
stank scherm worden aangebracht.
Vuil water uit gebouwen mag niet an
ders dan door een naar het oordeel van
Burgemeester en Wethouders voldoende
buisleiding, voorzien van een ijzeren kolk
met stankafsluiter, naar het riool of, waar
geen riool aanwezig is, naar het water
worden gebracht.
Indien de loozing in boezemwater ge
schiedt, mag de uitmonding niet hooger
komen dan 0.90 M. onder N. A. (P.
In een lei-ding tot afvoer van menage- of
van fabriekswater naar het riool of naar
boezemwater moet een zinkput worden ge
schakeld van voldoend© afmeting en sar
toonstelling, een en ander ter beoordeeling
van Burgemeester en Wethouders.
Afwijking van bovenstaande bepalingen
kan door Burgemeeeter en Wethouders
schriftelijk worden vergund, dooh, wat be
treft vrijstelling van het aanleggen van
den in het vorig lid -cdoelden zinkput, al
leen dan, wanneer gevaar voor vervuiling
is uitgesloten.
Afvoer van menage- of fabriekswater in
den polder kan door Burgemeester en
Wethouders alleen voor op zichzelf staan-
den nieuwbouw worden toogeefcaan, in
welk geval zij bovendien, behoudens rech
ten van derden, daaraan voorwaarden kun
nen verbinden, waardoor do reinheid van
het polderwater verzekerd blijft.
Art. 12.
Tot bot maken, openen of herstellen van
putten of van riolen, in of onder den
weg, alsmede van uitloozingen in de
riolen, in de open of do over
dekte goten der gemeente of in hot
openbaar water, is een schriftelijko ver
gunning van Burgemeester en Wethouders
noodig.
Aan de krachtons dit artikel verleende
vergunningen tot het maken of het her
stellen van riolen of van uitloozingen, wor
den in het algemeen, behalvo bepalingen
omtrent de afmetingen daarvan en «ie
soort en hoedanigheid der bouwstoffen, de
volgende voorwaarden verbonden
lo. Do uitmonding in het water moet
met den bovenkant 0.90 M. onder N. A. P.
komen.
2o. De herstellingen en do vernieuwingen
aan de bestratingen en aam den walmuur
zullen door de gemeente worden verricht
en de kosten door de belanghebbenden
worden gedragen.
3o. Daags vóór den aanvang der werk
zaamheden moet daarvan schriftelijk aan
Burgemeeeter en Wethouders kennis gege
ven worden.
Art. 13-
De eigenaar, de vruchtgebruiker of de be
heerder van erven, gronden of van door
gangen is verplicht, die, voor zoover zij
aan den weg of aan 'n openbaar water gele
gen zijn, op schriftelijke aanzegging van
B co Ws. daarvan af te sluiten of te doen
afsluiten.
Art. 14-
Waar die erven, gronden, of doorgangen
aan den weg gelegen zijn, moet de afslui
ting geschieden door een op steeoen voet
geplaatst ijzeren hek, waarvan de gezame-
lijke hoogte ten minste 1.20 M. boven deD
weg moet bedragen.
Dc afsluitmuren moeten worden opgetrok
ken ter dikte van ten minste 0.22 M.bij
grootere hoogte dan 1.20 M.; indien B. en
W». zulks noodig achten, met pilasters
ter breedte van ten minste 0.33 M-, wolke
niet verder van elkander mogen verwijderd
zijn, dan 2.50 M. en aan do zijd© van den
weg niet meer dan 0.11 M- mogen uitste
ken.
Aan da zijde van den weg mogen gcotf
bee ren of ander© steunpunten worden aan
gebracht.
Bij vernieuwing van bestaande afsluitin
gen zijn deze bepalingen eveDzoo van toe
passing.
Voor erven, gronden of doorgangen, aan
on bestrate wegen of aan voetpaden gele
gen, mag de afsluiting ook door middel
var. houten- schuttingen, hokken, heggen of
sloten geschieden.
In bijzondere gevallen zijn B en Ws. be
voegd schriftelijk vergunning te verleenen
om van d© voorsohrifteo van dit artikel
a f te wijken.
Art. 15.
De eigenaar, de vruchtgebruiker of de
beheerder van een erf, hetwelk aam het wa
ter grenst, is verplicht te zorgen, dat de
grond ni©i in het water uitzakke- Hij moet
daartoe den kant steeds behoorlijk doen
ophalen of af schoeien, zonder dat hierdoor
of door het aanbrengen van beplantingen
of eenigerlei werk van welken aard ook, het
water vernauwd worde.
DEBDE AFVEEUÜ6.
Van het bouwen en het vernieuwen
ran gebouwen.
Art- 16.
Indien Burgemeester en Wethouders oor-
deelen, dat de grond, waarop men ver
langt te- bouwen, uilhoofde van zijn inge
sloten ligging of andere voor do openbare
veiligheid of gegoedheid nadeolige omstan
digheden daartoe ongeschikt is, stellen zij
an-n den Gemeenteraad voor, dien grond
voor bebouwing ongeschikt te verklaren.
Het is verboden op een daarvoor onge»
schikt verklaarden grond te bouwen.
Art. 17.
Het is verboden een hofje te bouwen of
in een bestaand hofje het aantal gebouwen
te vermeerderen, tenzij met vergun van den
G emeen tecaad
Onder hofje wordt vorstaan de niet aan
den weg gelegen, maar van den wog door
een open of door een overdekten doorgang
toegang hebbende open ruimte, waarop be
lendende gebouwen in- en uitgang hebben
Art. 18.
H©t is verboden een woning of een ander
gebouw van hout of van andere licht
brandbare stoffen te maken, tenzij met ver
gunning van den Gemeenteraad.
Art. 19.
Heft maximum der hoogte van al dan
niet tot woning bestemd© gebouwen aan
pleinen, aan grachten of aan het water, be
draagt 15 Meter, van di© aan andere be
staande straten anderhalf maal do breedte
van den weg, tot ten hoogste 15 Meter.
Het maximum dor hoogte van gebouwen
op hoeken van wegen is bepaald door do a
meest hreeden weg, waaraan zij gelegen zijn.
Yoor den gevel, aan den minst breeden weg
staande, geldt dit maximum echter sleohs
over een lengte van teci hoogste 15 Meter.
Voor het verdere godeelt© van dien gevel
geldt de maxiraumhoogto voor de gebouwen
aan dien weg.
Onverminderd het bepaalde bij het voor
gaande lid van dit artikel geldt-, indien een
gebouw aan meer dnn één weg is gelegen,
voor eiken gevel do maximumhoogto voor de
gebouwen aan den weg, waaraan do gevel
staat.
Hot maximum der hoogte van al dnn
niet tot woning bestemde gebouwen, aan
nieuw aan te leggen wegen gelegen, be
draagt de broedt© van den weg tot ten hoog.
8t© 15 M.
De breedte van den weg wordt gemeten
uit den gevel van het gebouw tot aan de
rooilijD aan de overzijde van den weg, of,
indion doze rooilijn door en anderen weg
wordt afgobrokeii, tot de lijp welk© de beid©,
rooilijnen naast dezen wog verbindt.
Do hoogt© van gebouwen wordt gemeten
a. bij gereis met kroonlijst-, van do kruin
van den weg tot den bovenkant dier lijst;
met die>n verstande dat ©en bebouwing boven
do maximum-hoogte slechts dan is toege
staan, wanneer die bebouwing onder een
hoek van 30 graden of m©©r torugvilt,
daarin, tenzij met vergunning van Burgo
meester en WethoudoTs, niet meer dan
één dakvenster wordt aangebracht, en zulk
een dakvenster geen groot©r© buitenwerkscho
broedt© heeft dan 1.7ö M.
b. bij topgevels, van de kruin van don
weg tot de dakgoot; met dien verstand©,
dat de daarboven gelegen top beperkt moet
blijven binnen den gdijkzijdigen driehoek,
boven de lijn der msximumhoogto beschreven
en in elk geval de boogt© van 4 Motor bo
ven de maximumhoogte niet mag overschrij
den.
Met vergunning van Burgemeester en
Wethouders mag het maximum worden over
schreden:
lo. bij het bouwen of het geheel vernieu
wen van Rijks- of van Gemeen tegebouwe-n,
kerkeD, torons, inriobtingen van openbaar
nut, alsmede van fabrieken, wanneer de
aard van het bedrijf grootere hoogt© won-
sohelijk maakt;
2o bij het geheel vernieuwen van een ge
bouw, tot gelijke hoogte als het vóór de
vernieuwing bad;
3o. bij hot bouwen of het geheel vernieu
wen van gebouwen aan wegen, van wolke
aleohts één zijd© tot bebouwing bestemd is.
In all© overige gevallen mag alleen met
toestemming van den Gemeenteraad het
maximum worden overechreden.
Art. 20.
Wanneer tusschen twee tot woning be
stemde gebouwen, aan d© zijdo welke niet
aan of langs den weg is gelegen, eonige
ruimt© wordt opengelaten, anders dan ter
voldoening aan het bepaald© bij artikel 21,
moet do afstand tuseoben de aan die ruimt©
grenzondo muren der gebouwen ten minst©
1 Meter bedragen.
Bedraagt de afstand minder dan 2 Motor,
dan mogen in deze muren geen vensters
worden aangebracht dan met vergunning
van Burgemeester oo Wethouders.
Art. 31.
Bij elk tot woning bestemd gebouw moet,
aan de rijde welke niet aan of langs dco
wog is gelegen, een aan den eigenaar van
bo< gebouw toebchoorende, daaraan gren
zende plaats, tuin, erf of andere open ruim
te zijn, waarvan de oppervlakte ten minste
eer. derde gedeelte van die van het gebouw
moet bedragen, on waarvan de aan het ge
bouw grenzende zijd© ten minste do lengte
van den aanhggendeo muur van het ge
bouw moet hebben.
Art. 22.
Elk gebouw, Onverschillig of dit al dan
niet tot woning bestemd is, moet een fun
dament en een trasraam hebben.
Art. 23.
Elke woning pooei, behoudens door B.
en Ws. in zoer bijzondere gevallen to ver
leenen ontheffing ©on totale oppervlakte
van ten minste 25 vierk. M. bealaanj één
vertrek moet een oppervlakte hebben van
ten minste 14 vierk. M., de verdors vertrek
ken ©lk oen oppen-lokte van ten minste 4
vierk. M.
Ieder© woning moot aan don ingang eon
pertaai of een gang met een oppervlakte
van ten minste 1 viork. M. bevatten.
Ark 24.
Elke woning moet voorzien zijn van een
middel van watervoorziening, in staat o i
goed drink- en werkwafcer in voldoende ma
te to leveren.
Art. 25.
Elke woning moet voorzien zijn va i ten
minste cén privaat.
Dit privaat moot hebben een miuimuiu-
breodte en diepte van 0.80 M.
Art. 26.
Tot afvoer van hemelwater, menagjwater
on faocaliën moet elke woning voorzien zijn
van waterdichte riolen, buizen of leidingen.
Art. 27.
Een gobouw of een gedeelte van oen
gebouw, bestemd tot woning voor moor
dan drie gezinnen, moet voldoen aan de
volgonde eischen
a. het moet voor ton minste ieder twee
tal gezinnen een afzonderlijken toegang
tot den wog bevatten;
b iedere woning moet ecD afzondsrhj-
ken, op een gang of portaal uitkomonden
toegang hebben;
c. behalvo de zolderverdieping mag het
slechts two© bovenverdiepingen hebben
d. do scheidingswanden tusschen do ver-
schillenlo woningen moeten gemaakt zijn
van 6teen van niet minder dikto daD
0.18 Meter;
o. 'do trappen, voor gemeenschappelijk
gebruik bestemd, moeten oen binnenwerk-
8cho breedte van ten minste l M. hebben,
terwijl de gangen, voor gemeenschappelijk
gebruik bestemd, een breedte van ton
minste 1.50 M. moeten hebbeD. Zij moeton
voldoende verlicht zijn, ter beoordeeliog
van Burgemeester on Wethoudors
f. do trappen en do vloeren -der gangen
moeten, voor zooveel zij bestemd zijn lot
gomeoneohappolijk gebruik, geheel van
steen of van ijzer zijn gemaakt.
Art. 28.
Allo tot bewoning of tot werkplaats be
stemd© vertrekken on zolders ©ener woning
moeten van een of meer in de buitenlucht
uitkomende lichtramen voorzien zijn.
Art. 29.
Zolders van woningen moeton voorzien
zijnvan vaste schotten ter afscheiding
van slaapplaatsen van personen van ver
schillend geslacht.
Burgemeester en Wethoudors kunnen
afwijking van dezo bepaling toestaan.
Art. 30.
Elk privaat oener woning of ray een an
der gobouw moet voorzien zijn van e©u
voldoenden stankafsluiter en moet in
ree hl© treek sch o gemeenschap zijn met de
buitenlucht door middel van een luchtko
ker van ten minste 0.0144 vierk. M. door-
6nocio of door een beweegbaar venster van
0.08 vierk. M.
Art. 31.
Van alle gebouwen, onverschillig of zij
al dan niet tot woning bestemd zijn, moe
ten de fundamenten, welko zondor heiwerk
worden aangelegd, wanneor do hoogte dor
muren niet meer bedraagt dan 4 Meter,
ten minste 3-mari en indien zij moer f-an
4 Meter bedraagt, ten minste aj-maal dd
dikto van het opgaande muurwerk in
aanleg hebbon en vorder met gelijke var
snijdingen van 1 klezoor breedte op 2 lagou
hoogte worden opgetrokken.
D© fundamenten, wolke op een boheido
fundecring aangelegd worden, moeten ten
minst© 2-inaal de dikte van hot opgaande
muurwerk in aanlog hebben en in gelijk»
versnijdingen opgetrokken worden.
Do bovenkant der houten fundoeringen
moet ten minste 1 Meter onder N. A. P
liggen.
Het trasraam moet ten minste 0.70 M
hoog zijn, ongeveer voor de helft onder,
ongeveer voor de helft boven den bcganeu
grond worden gemetseld van vlakko klin
kers in sterke specie of andere materialen
van geen mindere hardheid of dichtheid.
Art. 32.
Buitenmuren of gevels, scheidingsmuren
van aangrenzende gebouwen tot aan het
dak, en balkdragende muron van woning
en of van andere gebouwen moeten tot do
eerste bovenverdieping ten minst© 0.27 M.
dik zijn voor het geval zij in heb geheel
hooger dan 10 M. worden. Buitenmuren
of gevels, scheidingsmuren van aangren
zend© gebouwen tot aan het dak, en baJk-
dragendo muren, niet hooger dan 10 M.,
moeten ten minste 0.18 H dik zijn.
Van loodsen, schuren of van aangebouw
de keukens, bergplaatsen en privaten,
moeton do muren, ingeval deeo worden op
getrokken tot oen hoogte van moer dan 4
M-, ten minste 0.18 M-, cn ingoval zij wor
den opgetrokken tot een hoogte van Diot
moer dan 4 M-, ten minste 0.00 M. dik
zijn.
Boveupuien moeten rusten op getrokken
ijze-mi of stalen liggers, waaronder ijzoren
kolommen of gemetselde penanten, met
afmetingen als door B. en Ws. zijn aange
geven of goedgekeurd.
Om trek muren van keldorB moeien eon
dikte hebben van ten minste 0.27 M- cn
gemetseld worden van dezelfde materialen
cn deeelfde specie als het trasraam.
Burgemeester en Wethouderb zijn bevoegd
voor d© zwaarte der muren van aan bijzon
der brandgevaar blootgesteld© gebouwen
als fabrieken, paldiuizcn en dergelijke, zoo
mede roor de zwaarte of voor de .ua»in
stelling van die muren, welk© hooger dan
15 Meter zijn of zoodanig '>o >r dear ven
ster- of andere openingen zijn doorbroken,
dat do samenhang van hot ovorblijvooöo
gedeelte onvoldoende mocht worden geacht,
©n daar, waar van andere malonalon dan
van goed doorbakken inlvilso ico tnhteen
wordt gebruik gemaakt, nadere voorschrif
ten te geven in het boUig der opetbau
veiligheid.
Bij do bepaling van de dikto der ïuurcu
wordt alleen op het metsalvorK van don
oigolijken muur, niet op do spouwinu *en,
beraping, beklamping of eenige andere ver
dikking gelet.
De hoogte van alle muren wordt gemeten
uit de kruin der straat-
Bij het optrekken van muren moeten de
daaromtrent door Burgemeester en Wet
houders gegeven voorschriften worden na
gekomen.
Art. 33.
Voor hot opvullen van zoogenaamde lat
tenmuren en van de ruimte tusschen vloe
ren en plafonds in woningen of in andere
gebouwen mogen geen krullen of andero
licht brandbare stoffen, maar; moet uit
sluitend zeegras of dergelijk - onbrandbnro
stof gebezigd worden.
Art. 34.
De binUogon van woningen of vao andere
gebouwen moeten ten minste op de helft
der dikt© van don muur viragen en ten
minste om hot andere bint behoorlijk ge
ankerd ziju.
Ter plaatso waar do binten gestuikt wor
den of tegon elkaar komen, moeten zij
met zwaluwataartvormigo koppolijzers of
mot voldoende ijzeren bouten en moeren
worden gekoppeld.
In oen hoogero verdieping mogon geen
binten golegd worden, voordat de bintlaag
der voorgaando verdieping zal zijn gean
kerd en aangometeold; 'de sluitgevels moe
ten aan het twecdo bint verankerd worden.
Art. 35.
Het bovenvlak der vloeren en woonver
trekken, kantoren, winkelvortrekken en
werkplaatsen op den beganen grond moet
ton minste 0.16 Meter liggen boven de
kruin van den hoogsten dor wogen, aan
welken hot gebouw of hot bouwtorroin is
gelegen, of zoovool hooger of lager als
'door Burgemeester en Wethoudors in be
paald o gevallen mocht zijn voorgoschroven.
Hot bovonvlak der vlooren van vortrok-
kon en werkplaatsen beneden don bogancn
grond mag niet luger liggen dan 1 Meter
benoUeu do in het eerste lid bedoeldo
kruin.
Art. 36.
Onvlor houten vloeren der benedenver
dieping van een woning moet, voor zoover
daaronder geen kekLr is, een vloer zijn van
in sterke tras- en cemontapeoie gemetselde
klinkers of van andero materialen van
goon mindorc dichtheid op een ondorlang
van steen.
Daags voordat houten vloeren, waarop
vleze bepaling van toepassing is, gesloten
worden, moet daarvan aan Burgemeester
en Wethouders kennis gegeven worden.
Art. 37.
In woningen moot do hoogte der ver
dieping, zijndo van don bovenkant van don
vloer tot den onderkant der bintlaag of
van hot plafond, ten minste 2.90 Meter
zijn.
De hoogte van vertrekken op zolders en
van aangebouwde keukens moet zijn ten
minste 2.50 M,, die van privaten of van
bergplaatsen fcen minste 2.20 M.
Art. 38.
Do oppervlakte van het lichtraam of,
indien een vertrok of oen zolder oonor wo
ning van meer lichtramen voorziet Is, van
deze te zamon, mag niet kloinor zijn dan
1/6 gedeelte van de bodemoppervlakte
van hot vertrek of 1/60 gedeelte yan die
van den zolder.
Het lichtraam of althans een gedeelte
van die, waarvan oen vertrek of om zol
der voorzien zijn, moet gemakkelijk ge
opend kunnen worden en zóó, dat de ope
ning ten minste 0.25 Vierk. Meter be
draagt.
Burgemeester en Wothoudore kunnen af
wijking toestaan van hot in het eerste lid
bepaalde omtrent de oppervlakte van licht
ramen van vertrokken.
Art, 39.
Van kerken, soholon, schouwburgen en
andero gebouwen, bestemd tot het houden
van bijeonkomstcn, moeten do binnen- on
buitendeuren, dio tot uitgang dienen, bui
tenwaarts openslaan.
De deuren, trappen en gangen, bestemd
tot uitgang voor hot publiek, moeten in
voldoend aantal, van voldoende broedt© oc
van voldoende samenstelling worden go-
maakt, een en ander ter beoordceling van
Burgemeester en Wethouders.
Art. 40.
In alle woniügcn moeten trappen, wolko
naar zolders leiden, een binnenworkscho
breedte van ten minste 0.70 M. en die,
welko naar woonverdiopingen leidon, een
binnenworksohe breedte van ten minste 0.80
M. hebben.
Trappen van woningen of van andere ge
bouwen moeten van voldoend stevig mate
riaal zoodanig zijn samengesteld dat hot
gebruik daarvan geen gevaar voor do veilig
heid oplevert.
Zij moeten onder een hoek van ten min
st© 30 graden terugvallen en mogen niet
door wanden of schotten van hout of ander
licht brandbaar materiaal omgeven zijn.
D© gemiddelde aantrede moet ten minste
0.12 M., terwijl dc optrede ten hoogste0.20
M. mag bedragen.
Gangen en portalen moeten ten minst©
d© breedte hebben van de daarop uitkomen
de trappen.
Gebouwen, bestemd tot woning voor zee
of meer gezinneD, of wol bestemd tot fa
brieken en werkplaatsen of voor bijeenkom-