Stofgoud. Raadgeving. RECEPT. N£. 14019 4 November 1905. TE LAAT. ven stond: „De heer i?rédouche, die den 259ten Januari 1888 het groote lot trok, hoeft zich daarvoor dit woonhuis laten bouwem. Zekere heer Breton, die een groote som had getrokken, was een half jaar later een gebroken man; hij had al zijn geld wegge schonken, en hij .was nu aan het tobben geraakt, omdat al zijn weldaden met on dank beantwoord waren. Het leukst hield zich, volgens het Parij- sche blad, een bewoner van Ivry, die steeds bekend had gestaan als een vurig sociaal democraat; toen hij zijn prijs thuis had, kwamen zijn kameraden hem er aan her inneren, dat hij nu zijn socialistische theorie in practijk had to brongen. Maar hij antwoordde: „Ik ben van opinie ver anderd'; ik ben nu conservatief gewor den." ALLEEN. Alleen op do wereld, die wereld, zoo wijd, Alleen in de smarte, in zorg en in strijd; Alleen in dc stormen, alleen in den nood, Alleen op het ziekbed, alleen in den dood. Geen vader, die raadt geeft, mij steunt en beschermt, Geen moeder, die troost en mij liefd'rijk omormt; Gcod" broeder of zusters, niets werd mij gespaard, Zij gingen, ik bleof hier, alleen, hier op aard'. Alleen? Neon, mijn vrienden, alleen sta ik niet. Zoolang gij nog deelt in mijn vreugde en verdriet; Zoolang nog uw liefdo is het licht om mij heen. Alleen zou ik staan als ook zij nog verdween. Alleen op de wereld, mijn God! neen, nietwaar? Verlieten m'ook allen: Gij zijt immers daar! Ja, Hoer I ik geloovo bij strijd en bij kruis, Gij gaat op mijn wegen, Gij woont in mijn huis. Do dood is meed oog1 loos, hij kwam als een dief En roofde mij veel wat mij dier was en lief; Maar tochmijn geloof niet; wat mij ook verliet: De Vader is met mij, alleen ben ik niet. Zij, die nooit van gedachten veranderen, denken niet Miraboau. Men weet nooit wat er in een pomp is, vóór de sling in beweging 1 gebracht S utorius. Do goede vrees ontstaat uit het geloof, do verkeerde uit den twijfel. Do goede vrees voort tot de hoop, omdat zij uit het geloof goborou wordt en men hoopt op dien God, in Wien men gelooft; de verkeerde leidt tot de wanhoop, omdat men dien God vreest, in Wien men niet gelooft Zij, die gclooven, vreozen, dat zij God verliezen zij, die niet golooven, vreezen, dat zij Hem vinden sullen. iP.AflcaL Om schoonwerk waterdicht te maken is als afdoend middel te gebruiken een op lossing van parafine in benzine. In een flesch, met benzine gevuld, werpt men zoolang kleine stukjes parafine, totdat zij niet meer worden opgelost en dus de benzine verzadigd 'is. Men strijkt nu met een zacht borsteltje de oplossing over het bovenleer en vooral in do naden, fcotidat het leer niets meer opneemt. Hazen- of kon\jnon-soep. Do haas of het konijn wordt, na goed te zijn gewasschen, in stukken gesneden en met koud water opgezet (ruim water voor het verkoken.) Als het kookt, voegt men er bij: eenige aan stukjes gesneden wortelen, wat kruidnagelen en een Spaan- 8che peper; ook zout naar 6maak, ecnigc uitjes worden fijngesneden on met twee lepels boter on twee lepels bloem goLuit. Dit voegt men eveneens bij do soep, en laat die dan nog eenigen tijd koken. Vóór het opdoen roert men er een glas madera door heen. Wekelijksche Kalender. Zondag. Hij, dio gelooft, dat hij in zichzelven ge noeg hcoft om iedereen te kunnen miBson, bedriegt zich zeer; maar hij, die gelooft, dat men hem niet kan missen, is nog dwa zer. Maandag. Begin zachtjes en kalm, houd uw adem en uw krachten in, totdat gij met uw work in vollen gang zijt. Dinndag. /ortrouw hot minst op de hulp van an deren. Woensdag. Armoe is doorgaans do klip, waarop de deugd strandt Donderdag. De meest prozaïscho en do eenvoudigste waarheid is schooner dan de meest poëtisch ingelcleede leugen. Vrijdag. De dwaas begint een zaak, waar de wijze ophoudt. Zaterdag. Hoofdarbeid is hersen-medicijn. Vrijdag geen ongeluksdag. Aan do aloudo overlevering, dio den Vrijdag tot ongeluksdag maakt, kan in Amerika zeer zeker geen geloof worden gehecht. Alles, wat tot dc ontdekking van Amerika in betrekking staat, geschiedde op Vrijdag. Op Vrijdag, 3 Augustus 1492, zeilde Christophorus Columbus uit de haven van Palos naar de Nieuwe Wereld. Op Vrijdag, 12 October 1492, ontdekte hij land. Op Vrijdag, 4 Januari 1493, vertrok hij naar Spanje om zijn onbdek*ing aan de wereld te verkondigen. Op Vrijd ol 15 Maart 1493, landde hij in Andalusiö en op 14 Juni 1494, eveneens op Vrijdag, ontdekte hij het vasteland van Amenka Bovendien word op Vrijdag, 52 Februari, George Washington geboren, en last not least op Vrijdag, 7 Juni 1781, las Richard Henry Lee voor aan het Congres, dat do onafhankelijkheid der Vereenigde Staten werd erkend. ALLERLEI. Bij het scheren en in de schutterigheid, omdat hij zoo'n haast had, sneed Van Ba- vel, de burgemeester, tevens kerkmeester, to W... zich Zondagmorgen in den neus. Hij riep tegen zijn vrouw in de aangrenzende kamer: „Gauw Drien, een hechtpleister I" „Daar ligt er een in mijn naaimandje," riep Drien terug, die met iets gewichtigs bezig was en zelf niet kon komen. „Maar haast je wat, man, want het is hoog tijd Gelukkig vond Van Bavel ze en hij plak te hot ding op zijn neus en snelde ter kerk. Doch hij verwonderde zich grootelijks, dat, toen hij met het zakje ging, ieder, van bank tot bank, glimlachte; zelfs een jong mrisje proestte het uit. Na de kerk vroeg hij aan een vriend: „Heb ik iets bijzonders aan me, dat zo zoo lachten Ik geloof het wel", zei de ander. „Je hebt een etiket van een garenklos op jc neus, waarop staat: „Gegarandeerd hon derd me tors lang." Ambtelijk. Een jongeling bad twee kinderen uit het water gered, hoewel hijzelf niet zwemmen kon. Zijn patroon meende, dat hij voor een belooning in aan merking kwam cn gaf het stadsbestuur kennis van de zaak door middel an do te lefoon. Het volgende gesprek had plaats: Beambte: „Hoe groot is de jonge man?" Patroon: „Middelbare lengte." Beambte: „Nauwkeurig?" Patroon: „Een Meter 56." Beambte: „Kan niet in aanmerking komen. Hot water is 1.46 diep. Er was dus geen levensgevaar." Wandelaar (tot hengelaar, die in langen tijd geen beet heeft gehad): „Zou er wel iets dommers en meer tijdroovends zijn dan hengelen?" Hengelaar: „O jawel; het kijken er naar." Traktatie. Vegetariër: „Ik heb 500 gulden getrokken uit de loterij; nu zal ik mijzelf eens trakteeren! Kellner, breng mij vier porties spinazie en twee flesschen mineraalwater." De president der rechtbank doet- wan hopige pogingen om den beklaagde aan het spreken te krijgen, maar de ander bewaart een hoonend stilzwijgen. Voor do twee-en-twintigste maal vraagt do goede president: „Uw naam, uw beroep „Maar voor den dit en den dat," roept beschuldigde uit met woeste gebaren, „zie je dan niet 'dat ik doofstom ben?" Oppasser, die een rijksdaalder vindt in den beurszak van een nieuwe pantalon van zijn heer: „Het is zonde van do nieuwe broek, maar er zit niets anders op; ik moet in den zak een gat maken, zoo groot, dat die rijksdaal der er net door heeft gekund." Heldor- Professor: „Het blauwzuur, mijne hoeren, bezit zeer vergiftige eigen schappen. Een droppel c-r van op 'de tong van een grooten hond gebracht is voldoende om een volwassen mensch te dooden." Definitie. Spin je een mop uit Tot eenige zijdjes geklets, Dan noem je 't ,,'n schets"; En breng je 't met éón ui Tot een paar volle', Dan noem jo 't ,,'n novelle"; Maar maak je er driehonderd pagina's van, Dan heet 't „'n psychologische roman". Toen ik nog een kind wa schreef ik op oude omslagen, op losso bladen of soms op nieuwe bladen papier, die ik stil uit do schrijftafel van mijn vader wegnam, kleine geschiedenissen van goede jongens, van slcchto meisjes cn vele andere, die er even scheef en kreupel op het papier uitzagen, als te voren in mijn hersens. Later ontston den voor mijn g. tcsoogen holden en held innen, koningszonen en koningsdochters, toovoressen, stralen van diamanten en as- schepoetstors, voor wio een ieder moest te rugwijken. Spoedig werden het wedor gewapende ridders of krachtige, arbeidzame mannen, die door hun verstandig bestuur duizenden mensehen uit hun slaperig nietsdoen op wekten. Ik schaamde mij over mijn liefheb berij, welke mjj bij-na als een zonde toe scheen, en siddordo bij do gedachte, dat men mijn schat, dien ik zorgvuldig had ver borgen, zou vinden. Deze oudo papieren be vatten do ziel van eon kind en van een jong meisje. Toen veranderde do toestand; de pen word ter zijde gelegd cn daarvoor in de plaats kwam do naald. In een helder, net dakkamertje van de vierde verdieping naaide ik van den vroegen morgen tot in den nacht; ik naaide mij de vingers krom, om mijn oud, ziek moedertje te onderhou den. Bij den zwaren arbeid, waarmede ik mijn brood verdiende, was haar blik mij een zonneschijn, haar lachen mij een heilige gToet. Slechts zelden daalde een zonnestraal io onze nietige woning; drong er soms een binnen, dan nam hij mijn gedachten met zich mede. Dan herinnerde ik mij de bloemen en vlinders, do heldere beek, de uitgestrekte graanvelden, bosschen en weiden. Mijn ziel haakte naar do dierbare plaatsen, waar ik zoo rustig denken kon. Van het ziekbed mij- ner moeder, van do naald cn het kamertje rukten mijn gedachten zich los en wandel don teugelloos rond. Maar als zij terugkeerden, greep ik weder de pen; ik verried mijn moeder mijl ge heim en las haar voor, wat ik geschreven had. ,,0 kind riep zij onder tranen van vreug de uit, „ik al het uur beleven, waarin gij beroemd cn rijk zult worden, dat gij hot niet meer noodig hebt uw oogen te bederven en uw vingers te verwonden mot naaien. Schrijf... ik zal God bidden.'* En zj bad en elk van haar woorden was mij een ge bed. De zon was ondergegaan en bleekc stralen zond de maan over de besneeuwde straten. Lang aarzelde ik; eindelij* had ik besloten, dat ik mij li roman naar een redacteur zou brengen. In een zomermantel, met een ouden hoed op hot hoofd, ging ik de straat op. Mijn knieën beefden, mijn voorhoofd gloei de. Met snello schreden ging ik voort, mijn opgewondenheid nam toe. Toen ik do hel verlichte redactiekamer binnentrad, kon ik mij nauwelijks staando houden. Ik kwam eerst weder tot bezinning, toen een jonge, netto hccv voor mij boog en vroeg, waarvoor ik kwam. „Ik breng een roman ter beoordccling,1 bracht ik er nauw hoorbaar uit. „Laat het handschrift maar hior, binnen vier weken krijgt gij antwoord," was alles, wat hij mij zeide. Vier weken was een lange tijd, maar een straal van hoop scheen in mijn ziel cn toen ik thuis kwam, troostte mij mijn moeder en zeide: „Zij zullen hot aannemen on uw arbeid goed betalen; wees daar zeker van." Imfcusschen bracht ik mijn korte stukken naar andere redactiesoveral werd ik op dézelfde wijze afgescheept. En toen de in koortsige verwachting verbeide termijn na- dorde, ontving ik hot handschrift met do opmerking: OnbruikboaT. Do ontmoediging, de vervlogen hoop ver dreven voor langen tijd mijn lust tot schrij ven. Ten govolgo der ziekte mijner moedor, van do vermeerderde uitgaven en hot gebrek aan werk, geraakten wij in nood. Wij Itad- den niets meer, dat wij verkoopen of ver panden konden. Do vermoeide oogon wei gerden hun dienst cn dc klachten mij nor moeder verscheurden mijn hart. De nacht was stil, het rumoer der strek ten droog niet door tot ons dakkamertje. De 'droge borst der zioke bewoog zich op en neer met gejaagde ademhaling. Het werk ontviel mijn handen en ik sliep ver moeid in. Daar droomde ik een wonderen droom. Duizenden monschen lazen mijn geschriften, duizenuen stemmen horhaal den mijn naamik zat in een heldere, warme kamer aan do voeten mijner moe der, ik zag haar in do oogen on schcpto uit haar aan tranen, offers on smart zoo rijk leven bezieling voor mijn arbeid. Toen ik ontwaakte, greep ik do pen; do gedachten stroomden mij zóó ovorvloedig toe, dat do pen ze niet volgen kon. Vóór zonsopgang was mijn verhaal ten einde. Met koortsige hoost bracht ik mijn huis werk ten einde cn vloog toen do deur uit. Ik kende hot adres van een uitgever, dio verscheidene tijdschriften bestuurde. De redacteur, een oud man, nam mijn hand schrift aan, ontrolde het en vroeg, waar mijn werken vro.gcr verschonen waren. Niet zonder belangstelling keek hij het handschrift door en beloofde ten laatste, mij binnen veertien dagen mede te deelen, cf het werk voor zijn bladen geschikt was „Veertien dagen", antwoordde ik met droevige stemde goede, heldere oogen waf den man zagen mij onderzoekend aan en schenen een verborgen gedachte "in mijn gelaat te hebben gelezen. „Is u veel aan een spoedig onderzoek gelegen?" vroeg hij na een poos. „O, ik kan u niet zeggen hoeveel!" „Zoowelken dag bobben wij heden? Dinsdag; kom dan Maandagavond terug." Een buitengewoon vertrouwen steeg in mij opofschoon ik niet de minste zeker heid had was ik blijde cn keerde in de boste stemming huiswaarts. „Wat hebt ge, kind? Gij ziet er zoo goed uit en schijnt zoo vroolijk te zijn", zeide mijn moeder, toen zij mij zag. „Heden nog niet, moeder, maar Maan dagavond zullen wij misschien rijk en ge lukkig worden." Ik keerde mij lustig in do kamer om, het dakkamertje scheen mij oen palcis. Ik opende het venster cn zag een zwa luw zitten. Dit hield ik voor oen goed toeken. Do zon zond baar eerste stralen uit ter begroeting van den dag. Mijn moeder sliep, haar adem was rustig als van een kind. Ik kon niet slapen. Zorgvuldig aangekleed, knielde ik aan 't. bed mijner moeder neder en kuste zacht haar koude hand. „Slaap, moedor, als ik terugkom, breng ik u een goede tijding mede", fluisterde ik in mij zelve. Hoe nader het beslissend oogenblik kwam, des to heftiger sloeg mijn hart. Het vertrouwen begon mij te verlaten. Diep ademhalend opende ik de deur der redac tiekamer. Do oudo heer herkende mij tor- stond, opende zijn schrijftafel on nam mijn handschrift cr uit. Ik herkende bet. Afgewezen I" riep ik bijna met vortwij- fohng. „Integendeel, juffrouw", antwoordde hij, „uw verhaal is mot talent geschreven. Ik heb het aangenomen. Wilt gij morgen op dcnzclfden tijd terugkomen, dan zult go er meer van hooron. Heden bon ik bezet." Het word mij zwart voor do oogen, ik hield mij aan do tafel vast om niet to vallen. Stillo tranon van geluk rolden over mijn gelaat, ik zag en ik hoorde niets: hart en hoofd jubelden van vreugde en geluk. Een zonnostraal schoon nu op mijn pad, nu zou ik altijd over lichtende wegen wan delen, geon wolk den weg mijns levens verduisteren. En mijn moedor? Ik lachte cn stelde mij voor, hoe gelukkig zij zijn zou. Het sloeg elf uur; spoedig was hot mid dag; dc zieke had sedert vele dagen geen krachtige spijs gegeten; het gold was te schaarsch geworden. Daar vloog mij een ge dachte door het hoofd: ik zou mijn gou den medaillon verpanden, dat ik eens ten geschenke ontvangen had. Ik kon het doen, want morgen zou ik toch geld heb ben om het te lossen. Dan kon mijn moe der een krachtigo soep verkrijgen. Dit plan was spoedig uitgevoerdbij ©en koopman, die mij kende, verpandde ik bet sieraad en kocht wat ik voor mijn moeder noodig achtte. Vol ongeduld vloog ik de vier trappen onzer woning op. „Moeder 1 God heeft mjj gehoord en ons geholpen I"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1905 | | pagina 15